Doen wij genoeg voor het Nederlandsch in Ned.-Indië?
De heer O. Kamerlingh Onnes schrijft in het Alg. Handelsblad:
Uit Libau vraagt ons heden iemand, een Russisch onderdaan die het plan heeft naar Java te vertrekken en naar zijn zeggen kapitaal genoeg bezit om aldaar eene cultuuronderneming te openen, of vreemdelingen aldaar bezigheden enz. mogen uitoefenen. Hij wijst er verder op, dat hij, bekwaam musicus en vroeger dirigent, geroepen zoude kunnen worden tot eene soortgelijke positie, en vraagt of er bezwaar zou bestaan dat een vreemdeling dergelijke betrekking in Nederl. Indië vervult. Maar dan schrijft hij:
‘Endlich möchte Unterzeichneter gern wissen ob die holländische oder englische Sprache dort nötiger ist’.
Dat begint er mooi uit te zien als men in den vreemde veronderstelt dat op handelsgebied Engelsch de hoofdtaal is in ons Indië.
Maar ook daarvoor moge men in onze Regeeringskringen oogen hebben en ooren, nu het nog tijd is om te hooren.
In Ned. West-Indië is het met het gebruik van de Nederl. taal in zaken, bekend genoeg, zeer slecht gesteld. Nu heeft voor Ned. Oost-Indië prof. Kern, de voorz. van het Alg. Ned. Verbond, herhaaldelijk uitbreiding betoogd van het Nederlandsch als taal voor de inlanders. Dat de vele vreemde firma's, die in Ned. Indië zaken, en groote zaken drijven (men denke aan suiker en bankzaken en sedert kort ook de vreemde scheepvaartconcurrentie), de neiging in de hand werken om het Nederlandsch in zaken te verdringen, dat er tal van termen ingang vonden die niet-Nederlandsch zijn, is bekend aan ieder die zaken-correspondentie uit Indië leest. Het Engelsch oefent daar, door de nabijheid van Singapore en ook Hongkong (Azië), en Australië, eenen merkbaren invloed uit, waartegen het Alg. Ned. Verbond alleen niet krachtig genoeg kan oproeien. Voor de Regeering en de practijk is het wel de gelijk noodig mede te doen. En dan mag een schijnbaar nietig feit, als