Neerlandia. Jaargang 5
(1901)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKarakter en Onafhankelikheid.De meeste leden van het Alg. Ned. Verb. zullen het artiekel van de heer Emants over ‘Nasionalieteit en Indieviedualieteit’ in het Augustus-nummer van NeerlandiaGa naar voetnoot1) zeker met instemming gelezen hebben. 't Is een propaganda-artiekel zo overtuigend als men 't verlangen kan. Maar daarom juist mag een tussenzin, die er in voorkomt, niet zonder protest blijven. Er staat (blz. 98, 2e kol.): ‘En evenals we indievieduen ontmoeten klein van stuk, schraal voorzien van geld, machteloos in de maatschappij door hun ondergeschikte poziesie, maar toch geëerd, omdat zij niet gezind zijn zich door wie ook te laten vernederen, omdat zij hun recht verdedigen zichzelf te mogen zijn, welnu, zo zien wij ook in de kamp der nasionalieteiten kleine nasies, die eerbied en achting afdwingen, omdat zij liever willen ondergaan dan prijs geven: niet hun onafhankelikheid - dat is maar 'n polietiek begrip - maar hun zelfstandig karakter.’ De hier gekursiveerde tussenzin betekent in dit verband dat het verlies van de onafhankelikheid geen invloed heeft op het behoud van het zelfstandig d.i. het nasionaal karakter van een volk. 't Is moeilik aan te nemen dat de heer Emants dit werkelik zo bedoeld kan hebben. Is onafhankelikheid wezenlik niets anders dan een polietiek begrip, dan is een volk wel dwaas dat liever zijn bestaan er aan waagt dan zijn onafhankelikheid op te geven. Maar op grond van zijn gehele redenering moet juist de heer Emants de laatste zijn om dat te beweren. Want hij schreef (2e kol blz. 97): ‘Een kind heeft twee ouders, niet waar? Die hebben er samen vier; die vier hebben er weer acht en zo voorts. We kunnen dus zeggen, dat een kind, door zijn ouders heen, met zijn ganse volk is verbonden. Het wortelt in dat volk evenals dat volk wortelt in het ras en dat ras in de gehele mensheid. Als ik me dus de enkele mens voorstel als de top van 'n pieramiede, dan zie ik hem onmiddellik voortgekomen uit zijn ouders, voorts uit de bredere laag van zijn volk, uit de nog bredere van zijn ras en eindelik uit de breedste n.l. uit de gehele mensheid. Uit al die lagen heeft hij door middel van onzichtbare worteldraden, de eigenschappen getrokken, waarvan de samenwerking ten slotte vormt hetgeen hij voelt als zijn indieviedueel ik. Zo komt het, dat de Nederlander met alle mensen samen zich anders voelt dan het dier, dat hij met alle Germanen verenigd zich verschillend voelt van het Romaamse ras, dat hij met zijn landgenoten zich tegenovergesteld voelt aan de Duitsers en dat hij als indieviedu zich onderscheiden voelt van alle indievieduen om hem heen.’ Welnu, wil nu de Nederlander zijn indieviedualieteit, dus zijn karakter, handhaven, dan moet hij zich niet alleen wachten voor 't naäpen van z'n buurman of wie ook, - maar dan zal hij evengoed zich verweren tegen dressuur op z'n Duits, en voor Romaanse eigenaardigheden, die strijdig zijn met zijn aard. En hoe kan hij dat, als het Romaanse ras het Germaanse overvleugelt, of als de Duitser zich meester maakt van Nederland?Ga naar voetnoot1) Het streven van elke veroveraar is - en moet wel zijn - het nasionalieteitsgevoel in het onderworpen volk zooveel mogelik te doven. De taal van de veroveraar wordt soms met dwang, maar altijd langzamerhand door middel van de school ingevoerd, - en de heer Emants, die in 't bestuur van 't Alg. Nederl. Verbond zit, heeft ook in 't hier besproken artiekel getoond, te weten van hoeveel belang het behoud van de taal voor 't behoud van de indieviedualieteit is. Vreemde heren, dat wil zeggen: vreemde wetten, vreemde zeden, een vreemde taal. Er zijn wel voorbeelden, dat een volk in zekere mate z'n zelfstandig karakter bewaart, ook na de onderwerping, maar dat komt het indieviedu gewoonlik op moreel lijden te staan, terwijl het opkomend geslacht gaandeweg vervreemdt en kunstmatig vervreemd wordt van het nasionale. En waar na de onderwerping een betrekkelike polietieke onafhankelikheid is blijven bestaan, ook daar doet de invloed van de overheerser zich gevoelen; ook daar wordt het nasionale niet dan met strijd en moeite gered, als 't zo heten mag. Daar zou Zuid-Afrika van kunnen spreken. Zonder van ChauvinismeGa naar voetnoot2) verdacht te worden kan men beweren, dat een volk zijn taal moet handhaven, wil het zijn nasionaal karakter bewaren, en dat handhaving van de taal (met de uitvloeisels daarvan) niet ten volle mogelik is zonder onafhankelikheid, die dus nog wat anders is dan maar een polietiek begrip.
Helmond. J.L.C.A. Meijer. |
|