|
| |
De Afrikaansche Taal verdedigd.
(Uit ONS LAND)
Laatstleden Dinsdag 14 Nov. hield advokaat Jan de Waal in de Wichtzaal, Kaapstad, een voorlezing op de Afrikaansche taal.
Hij begon met te zeggen dat betrekkelijk weinigen de moeite hadden gedaan 't Afrikaansch van alle kanten te beschouwen, en dat de taal derhalve in groote mate met vlakke en bekrompene ideeën beoordeeld werd.
Het was niet zijn doel om in de geschiedenis der taal te treden: hij wilde slechts eenige bekende beschuldigingen, die tegen haar geopperd werden, weerleggen.
Vele onderwijzers en onderwijzeressen waren gewoon de Afrikaansche taal met de grootste minachting te behandelen. Evenals de meeste hunner op den Afrikaander neerzagen, zoo zagen zij ook op diens taal neer. ‘Don't speak that dirty language!’ was bij hen een zeer gewone uitdrukking. De leerling, die niet beter wist en die in den regel alles voor evangelie inslikte wat van de lippen van zijn leermeester of meesteres viel, werd dan ingeboezemd met het denkbeeld, dat de taa zijner of harer ouders werkelijk een lage en smerige was
Dit denkbeeld, werd er niet gemakkelijk weer uitge haald.
De ingevoerde editeur, wiens plicht het was modder te werpen op alles wat Afrikaansch was - bestempelde ook natuurlijk, wanneer de gelegenheid zich aanbood, de taal die den Afrikaander sprak.
De halve Afrikaander ook, die meende dat, als hij pronken wilde, hij zijn Engelschen broeder in alle opzichten na-apen moest - Engelsche modes volgen, of die hem pasten of niet; Engelsche praktijken beoefenen, hoe onnatuurlijk ook; en de Engelsche taal thuis spreken, hoewel meestal met een oor-bezeerenden tongval-hij ook was een struikelblok voor de ontwikkeling van het Afrikaansch.
Dan waren er die lieve jonge dames, die thuis niets dan het zuiver Afrikaansch hadden gesproken, maar die, op school geweest zijnde, waar het spreken van hare taal verhoden werd, gewend geworden waren hare gedachten in het Engelsch uit te drukken. Dezen dan, hoewel onschuldig, hadden ook haar aandeel in het kwaad. Zij lazen alleen Engelsche boeken, dachten dat het etiquette was om Engelsch te spreken zelfs met hare Afrikaansche vrienden en vriendinnen en geloofden werkelijk dat haar moedertaal niets dan een patois was, dat alleen in de kombuis gehoord moest worden, want dat had de onderwijzeres verteld! De schade, die de jonge taal hierdoor leed, was grooter dan oppervlakkig het geval scheen te zijn. Want de jonge dame werd later een moeder, de huistaal der kinders was Engelsch en - ziedaar, hoe een huisgezin de Afrikaansche taal ontroofd werd!
Doch wat waren de beschuldigingen tegen de taal? Wat waren de zoogenaamde gebreken en ondeugden der spraak? De meest bekende aanklacht was, misschien, dat het Afrikaansch geen taal was, maar wel een dialekt van het Nederlandsch. Maar wat was een dialekt? Was het niet de eigenaardige wijze, waarop de taal eens lands gesproken werd in een zeker deel er van? Werd in dat woord niet begrepen dat het dialekt en de landstaal eene en dezelfde waren, maar dat er een verschil bestond in de uitspraak? Nu, past deze vragen toe op de Kaapsche taal. Was het uitgestrekte Zuid-Afrika, waarover het kleine Nederland een eeuw geleden alle haerschappij had verloren, een provincie van Holland? En was het verschil tusschen het Afrikaansch zóó gering en nietsbeduidend, dat men het eerste een dialekt van het tweede noemen kon? Hij antwoordde beslist: neen. Er bestond ruim zoo groot verschit tusschen deze twee talen als tusschen de Nederlandsche en Duitsche, en de verwantschap was bijna precies dezelfde in beide gevallen. Daarom had men evenmin recht om te verklaren dat de Afrikaansche taal een dialekt was van de Hollandsche als dat 't Hollandsch een dialekt was van het Duitsch.
Er was een tijd, nu vele eeuwen geleden, toen de Hollander en de Duitscher dezelfde taal spraken. Langzamerband, echter, werd de taal gespleten en ieder sprak en schreef zijn eigene. Doch de twee spraken geleken nu nog zooveel op elkaar dat het eenen Hollander, al had hij nooit tevoren een Duitsch woord gehoord, niet moeilijk was een Duitsch gesprek, indien duidelijk gesproken, te volgen. Toch noemde niemand thans de twee talen dezelfde. Er bestond ook een dergelijke relatie tusschen Spaansch en Italiaansch en tusschen verscheidene andere Europeesche talen. Er waren dus vele voorbeelden, waar eene taal uit eene andere ontsprongen of er van gespleten was, die niettegenstaande de eer moest hebben van beschouwd te worden als volkomen zelfstandig. De Afrikaansche taal viel hieronder. Meer dan twee eeuwen geleden werd de Hollandsche taal - nader omschreven, de Friesche tongval - aan de Kaap geplant, doch hoe meer die spruit ontwikkelde, hoe meer week zij van de moedertaal af, en nu was zij heelemaal een afzonderlijke taal geworden.
Een tweede beschuldiging tegen het Afrikaansch was, dat zij te ‘eenvoudig’ was. Dat was echter een beschuldiging die hij niet verdedigen wilde, omdat zij inderdaad een compliment was. Want was de eenvoudigheid eener taal niet een harer beste hoedanigheden? French, Meiklejohn en andere Engelsche taalschrijvers roemden er op, dat hun spraak de lichtste en gemakkelijkste was in Europa, Engelsche woorden waren, met betrekkelijk weinige uitzonderingen, veel korter dan Hollandsche en Duitsche; de vervoeging van werkwoorden gaf minder moeite; en de verbuiging van naamwoorden was oneindig eenvoudiger, om niets te zeggen van de geslachten! Hoe lichter een taal geleerd kon worden en hoe gemakkelijker en vlugger men haar schrijven kon, hoe beter - vooral voor de handelswereld.
Nu, was de Afrikaansche de Engelsche taal niet ver voor in dat opzicht? Dus, als de Engelschman roemen kon - en hij deed dat met reden - op de eenvoudigheid zijner taal, hoeveel meer recht had de Afrikaander om op de eenvoudigheid van zijn taal te roemen? Dan had de Kaapsche taal nog dit voordeel over de Engelsche: dat zij phonetisch geschreven werd. In het Engelsch vond men tal van gevallen waar dezelfde letters, of verzameling van letters, verscheiden klanken vertegenwoordigden. ‘O-u-g-h,’ bijvoorbeeld, werd verschillend uitgesproken in ‘though’ ‘ought,’ ‘hiccough,’ ‘cough,’ ‘rough.’ Zoo iets was der Afrikaansche taal heelemaal vreemd.
Een derde beschuldiging was, dat het Afrikaansch zeer ‘gemengd’ was - een ‘samenbrouwsel,’ zeiden sommigen, van Hollandsche, Hottentotsche en Maleische woorden. Niemand, echter, had hem (den heer De Waal) kunnen bewijzen dat zulks werkelijk het geval was. Inderdaad, dat gevoelen werd het meest uitgedrukt door degenen die 't minst van de taal af wisten. De woorden, welke gewoonlijk opgenoemd werden als voorbeelden van Hottentotsche en Maleische woorden waren meestal van echt Nederlandsche afkomst. Het woord ‘voetzik,’ b.v., dat zoo vreemd klonk, was slechts eene verkorting van ‘voort! zeg ik.’ ‘Bolmakiesie’ was wel van uitheemsche afkomst, maar niet van Hottentotsche. Het kwam van Fransch: ‘bien’ ‘veel’ of ‘zeer,’ gelijk ‘seur’ van ‘monsieur.’ ‘Mos’ was een verkorte vorm van ‘immers,’ en ‘koekmakranke’ was een verdraaiing van ‘goed voor krampen.’ Hij ontkende ten eene male, dat het getal woorden door het Afrikaansch overgenomen uit de spraken der inboorlingen of kleurlingen van Zuid Afrika betrekkelijk aanzienlijk was; maar, al ware dat ook het geval, wat zou er in afkeurenswaardig geweest zijn? De Engelsche taal had nooit geschroomd woorden van vreemde talen, waar en welke ook, over te nemen, en niemand naam haar dit kwalijk. Inderdaad, die taal had zooveel vreemde worden ingenomen, dat, indien men de classische woorden onder de uitheemsche rekende. men vinden zou dat zij thans meer niet-Engelsch dan Engelsch was. Zelfs uit de jonge Afrikaansche taal had zij geput. Woorden als ‘veld,’ ‘drift,’ ‘koppi,’ ‘krans,’ ‘spruit,’ ‘span,’ ‘uitlander’ en ‘inspan’ waren alle in de Engelsche
| | | | taal gekropen. Engelsche taalgeleerden ontkenden het ook niet, dat hun taal een zeer gemengde was. En dit feit was bijzonder onmerkelijk wanneer men de Engelsche met de Hollandsche en Duitsche talen vergeleek, want deze laatste waren de oorspronkelijke taal, Teutonisch, getrouw gebleven en hadden het overnemen van onnoodige classische woorden zooveel mogelijk vermeden. In dit opzicht kwam het Afrikaansch noodwendig met deze talen overeen en was, derhalve, zuiverder in oorsprong dan het Engelsch.
Eenmaal aangenomen, dat de taal der Hollandsche-Afrikaanders een zelfstandige was, dan viel de bewering dat zij een ‘kombuistaal’ was - d.w.z. goed genoeg voor de dienstmeiden en knechten, doch niet voor de fatsoenlijke lui - dadelijk ten gronde. Want, als een taal onafhankelijk was, hoe kon ze tevens ondergeschikt, of inferieur zijn? Inferieur voor wat? De taal was haar eigen meesterstuk; en de maatstaf, waarbij het goed of slecht spreken er van gemeten moest worden, was bij haar zelve. Als iemand een Hollandschen zin uitte, dan paste men geen Duitschen spraakregel er op toe om te zien of die zin correct gesproken was of niet. Evenmin recht had men om een regel der Hollandsche taal te gebruiken om da juistheid van een Afrikaanschen zin of zelfs een Afrikaansch woord te oordeelen. Iedere spraak bezat haar eigene spraak en spelregels, en in dat opzicht had zij niets ter wereld met andere talen te doen.
Dus, als iemand beweerde dat de verbuiging: ‘Elk is, jij is, hij is, ons is, julle is,’ verkeerd was in het Afrikaansch, dan verried hij dadelijk zijn onkunde van de Kaapsche spraakkunst. Wilde hij ‘ik ben,’ in plaats van ‘ek is’ bezigen, dan sprak hij Nederlandsch en niet Afrikaansch. Of, wilde hij ‘ek ben’ zeggen, dan sprak hij noch Nederlandsch noch Afrikaansch. ‘Ja,’ mocht iemand opperen, maar ‘ek is’ is ‘I is' in 't Engelsch, en dat was toch absurd.’ De absurditeit, echter, lag niet in het ‘ek is,’ maar wel in de domme vertaling er van, want ‘ek is’ was ‘I am,’ en niets anders. Niemand had ooit beweerd dat het Duitsche ‘Sie sind,’ voor den tweeden persoon gebezigd, verkeerd was dewijl het, letterlijk vertaald, met ‘they are’ gelijk stond! Zoo ook had niemand er tegen bezwaar gemaakt, dat de 3de persoon, ‘u is,’ in 't Hollandsch veelal de plaats van den 2den persoon, ‘gij zijt,’ had ingenomen. Een dergelijke opmerking kon op het gebruik van het Engelsch ‘you,’ gemaakt worden. Niemand noemde ze taalfouten. Hoe dan kon het den Afrikaander kwalijk genomen worden dat hij het verkoos om het voornaamwoord ‘ons’ in den 1sten naamval te gebruiken, zoowel als in den 4den, of omdat het hem behaagde het werkwoord ‘is’ in den 1sten en den 2den persoon te bezigen zoowel als in den 3den?
Het was het volk dat de taal maakte, en niet de taalgeleerden. Dezen konden slechts de regels neerschrijven en ze verklaren. Hadden ze dat nog niet met de Afrikaansche taal gedaan, dan nam het niet weg dat de regels er wel bestonden. Die regels waren noodwendig eigenaardig. ‘Ek het’ was recht in 't Afrikaansch, en ‘ek heb’ heelemaal verkeerd. Waarom? Omdat het niet gebruikelijk was voor den Afrikaander on ‘ek heb’ te zeggen.
Een natuurlijke gevolgtrekking hieruit was, dat er geen apart Afrikaansch voor de voorkamer en voor de keuken bestond. Er was één Afrikaansche taal, net zoals er slechts één Engelsche en één Hollandsche w[...]. Week men van de gebruikelijk spraak af, hetzij in de voorkamer, hetzij in de keuken, dan maakte men zich aan taalfouten schuldig. Het was even foutief van de zitkamer pedant om te zeggen ‘gekome’ al voor [...]n kok om te zeggen ‘gakom.’ Het woord was ‘gekom,’ en de kleinste variatie er van was de verbreking van een taalregel.
Men hoorde ook dikwijls het Afrikaansch bestempeld als een ‘groffe en ruwe’ taal. Bedoelde de beschuldiger daarbij, dat de Afrikaander woorden van slechte beteekenis placht te gebruiken, dan zou het eerste antwoord zijn, dat de fout niet bij de taal lag, maar bij den persoon die haar bezigde. Het tweede antwoord zou zijn, dat het een grove onwaarheid was dat, in 't algemeen gesproken, de Afrikaander gewoon was ruwe woorden te gebruiken. Integendeel, hij was in den regel bijzonder voorzichtig in dit opzicht. Het was ook een bekend feit, dat de Afrikander, die in Europa reisde, gedurig getroffen werd door stuitende uitdrukkingen die door de fatsoenlijkste lieden in 't gewone gesprek geuit werden.
Meende de beschuldiger echter, niet dat de Afrikaansche taal grootendeels woorden van gemeene beteekenis bevatte of dat de Afrikaander ze graag gebruikte, maar dat de uitspraak der woorden grof en ruw klonk in een musikaal oor, dan ook had hij het geheel mis en toonde hij zijn onkunde of zijn vooroordeel. Want iedereen, die er aandachtig naar geluisterd had uit den mond van een goeden spreker, moest erkennen dat zij niet alleen schooner van klank was dan de onmuzikale Engelsche taal, maar liefelijker was dan zelfs de Hollandsche.
Schoon als de Hollandsche taal ontegenzeggelijk was, bezat zij een keelklank - die van de letter g - welke het oor des vreemdelings vreeselijk hinderde; en, daar die klank zoo dikwijls in de spraak voorkwam, beroofle zij de taal grootermate van haar bekoorlijkheid. Het Afrikaansch, ofschoon het ten naasten bij al de mooie Hollandsche letterklanken behouden had, had de groffe keelletter een ongetwijfeld welluidender uitspraak gegeven of heelenal weggelaten. In plaats van ‘vroege morgen,’ zegt de Afrikaander ‘vro'e môre.’ In plaats van ‘schoone schaap’ zegt hij ‘skoone skaap.’ In plaats van ‘leggen,’ zegt hij ‘leh’; en in plaats van ‘zeggen,’ ‘seh.’ In dit opzicht, dus, was het Afrikaansch stellig een verzachting op de taal waarvan zij afgeleid was.
Nog één bezwaar tegen de Kaapsche taal besproken. Zij was arm in woorden, zei men, - men kon zijn hoogere ideëen niet licht er in uitdrukken. Dat was een bezwaar. Het bestaan waarvan de voorlezer niet ontkennen kon. Hij wees er echter op, dat alle talen in hare jeugd gebrek aan woordenrijkdom leden. In de elfde eeuw kon de Engelschman zich niet ten naaste bij zoo goed uitdrukken in zijn taal als de Afrikaander het vandaag doen kon in de zijne. Een taal moest tijd hebben om zich te ontwikkelen.
Doe de Afrikaansche taal geen onnoodigen afbreuk, en haar vooruitzicht zou prachtig zijn. Zij had reeds wijd en zijd in een jong en uitgestrekt werelddeel wortels geschoten. Zij had reeds de opperhand verwor ven in de Transvaal en den Vrijstaat en was de huistaal van de meerderheid der blanke bevolking in de Kaapkolonie. Bovendien had zij een rijke bron waaruit zij in haar verder opgroeien altijd putten kon - de Nederlandsche taal. De woorden dezer taal pasten uitstekend in de Afrikaansche. Knip een stukje af en maak een kleine verandering in de uitspraak, en 't Hollandsche woord werd echt Afrikaansch.
Ten slotte drukte de heer De Waal de hoop uit dat Afrikaanders hoe langer hoe meer de goede hoedanigheden hunner taal zouden inzien en ze de waardeering schenken welke ze verdiende. Als dit gebeurde, dan zou dezelfde spraak, die nu door zoovelen bespot werd, blijven tieren, naast 't Engelsch, als de grootsche taal van een eigenaardig en trotsch volk. |
|
|