gevaarlijk. Eerlijk en openhartig legt zij de wonde bloot, die men algemeen wenscht te heelen, maar tot nu angstvallig bedekt hield; gepeild moet ze al doet het ook pijn. De vrouw vindt geluk ‘alleen in het stil zich gevende liefde-leven, de dubbele uiting van haar wezen.’ Uit menige plaats dezer bladzijden spreekt nauw verholen weemoed, die den denkenden lezer niet onverschillig laat. Des te edeler deze poging, des te meer moed had zij die ze ondernam.
- De Liefde in het Vrouwenleven voorheen en thans, door Cornelie Huygens. 2de dr. 8o (59). Amst. Poutsma, 1899. - f 0.75.
Verscheen naar aanleiding van De Liefde in de Vrouwenkwestie, door Anna de Savornin Lohman.
S. verwijt deze dat ze beweert over en voor de vrouw te schrijven en daarbij enkel over die vrouw spreekt behoorende tot haar eigen stam, wat overigens met Mevr. Goekoop eveneens het geval is - Verder dat ze geene oplossing aan de hand doet; dit gebeurt echter in dit geschrift evenmin, en dit is bezwaarlijk te doen. Daarom... Natuur, de Tijd laten hun werk verrichten, met open zin voor de noodwendigheden der wereldorde, met den levensstroom meêgaan, om zoo te komen tot een verhoogd geestelijk en moreel bewustzijn. Wijst bij de Savornin nog op een ongerijmdheid, doordien aldaar beweerd wordt dat het ‘liefdeleven’ voor de vrouw de ware roeping, het ware geluk uitmaakt, daarbij echter toegeeft hoe zeer zelden dit op aarde, zelfs in den echtstaat, gevenden wordt, en niettemin zich tegen een ontwikkelen op grooter schaal, der vrouw verzet. We geven dus gereedelijk toe dat het de vrouw moet toegelaten zijn, indien zich aanleg voordoet, uit den staat van onmondigheid, waarin zij tot nu stelselmatig en onverantwoordelijk gehouden werd, op te klimmen door eigen kracht, tot het veroveren van een werkkring, en een onafhankelijk, eerbaar bestaan, ingeval zij willens of onwillens moet van het echtelijk leven verstoken blijven.
- Nog een Woord over de Vrouwenkwestie, door Een Man, bij C. Kooyker, Leiden, 8o, (15), 1899. f 40.
Behandelt dezelfde vraag, en wil vooral de aandacht gevestigd zien niet op de reeds volwassen vrouwen, maar in de eerste plaats op het jengdig geslacht, en verwacht dan veel van een gewijzigde, gezondere, meer praktische opvoeding der jonge meisjes, en besluit met het voorbeeld der jonge Koningin van Nederland.
- Maandblad voor bloemenliefhebbers. - De voorname Ned. firma E.H. Krelage, zoon, te Haarlem, heeft een geïllustreerd tuinbouwblad in het licht gegeven, dat, naar de redaktie hoopt, een nauwere band zal vormen tusschen de uitgevers en de talrijke afnemers harer firma. Het is een klein frisch boekje met goed verzorgde afbeeldingen van planten en bloemen, terwijl verklaringen en beschrijvingen der verschillende soorten daaraan toegevoegd zijn. Ruimte werd ook vrijgehouden voor een vraagbus, voor vaknieuws, briefwisseling en andere kleinere mededeelingen.
- M.A.P.C. Poelhekke: Modernen. (Nijmegen, 1898. - L.C.G. Malmberg).
Eenmaal aangenomen hebbende dat een literair criticus zich in zijne taak mag laten leiden door zijne eigen kerkelijke of philosophische overtuiging, zoodat het beoordeelde boek in waarde stijgt of daalt naarmate het al zoo niet met het door den recensent aangenomen dogma overeenkomt, en zoodat de moreele waarde van een werk boven de letterkundige wordt geacht; - voor een oogenblik ophoudende te gelooven dat het de eerste plicht en de hoogste verdienste van hem, die aan kunsteritiek doet, is: zich te verplaatsen, zooveel als mogelijk, in de wordingsomstandigheden van het te critiseeren werk, en aldus zien wat echt of valsch, goed of slecht is; - dan kan men in het boek van den Heer Poelhekke veel goeds vinden, en zijne scherpzinnigheid, de veelvuldigheid en de gepastheid zijner voorbeelden, de juistheid van analyse en de helderheid van stijl roemen.
Zeker is alles niet even goed, zelfs als men zich op het standpunt van den schrijver stelt, in deze meer of minder uitgebreide studies over Kloos, Verlaine, Strindberg, Jörgensen en van Eeden. Zoo schijnt hij ons de figuur van Paul Verlaine maar half-begrepen te hebben, en wanneer hij in diens portret door Eugène Carrière alleen den echten soûlard herkend heeft, kunnen we hem van partijdigheid of verkeerd begrijpen niet vrijpleiten. Hij, streng geloovige, schijnt al het onvermijdelijke, al het natuurlijke in het leven van den armen Verlaine, van den jammerlijken homo duplex, niet begrepen te hebben, en, al is zijn artikel sympathiek, het is tevens onvolledig.
En hetzelfde mag wel gezegd worden van hetgeen hij over Kloos schrijft, die, meer dan een andere nog, met meer vrijheid in de opvatting, en met minder engheid in de inzichten van den criticus moest bejegend worden.
Heel mooi, heel volledig is de studie over Fr. van Eeden, al zijn we het niet in alles eens met den schrijver, die hier, meer dan elders, vrijen teugel mocht geven aan zijne theologische en godsdienstige uitwijdingen.
Minder goed, de studie over den complexen Strindberg, alhoewel ze in Vlaanderen, waar men zoo weinig af weet van den grooten Skandinaafschen schrijver, met vrucht kan gelezen worden; zoo ook voor het artikel over Johannes Jörgensen, die blijkbaar nochtans meer de sympathie van den heer Poelhekke geniet.
Modernen is dus wel een belangrijk boek, niet het minst omdat het getuigenis van oprechtheid aflegt; en, al denken wij dat men niet alles wat den schrijver zegt als gangbare munt moet aannemen, toch meenen wij het te moeten aanbevelen als een ernstig en nauwgezet, zooniet volkomen onpartijdig, critisch werk.
- Lenteleven, door Stijn Streuvels. - Maldeghem, De Lille, en Gent, J. de Praetere.
Een bundel schetsen van een jong West-Vlaamsch schrijver, die met groote scherpzinnigheid, en in kleurrijke, niet altijd konsekwente, taal, een aantal tooneelen schildert uit het West vlaamsche boerenleven.
Deze schetsen, meest allen reeds verschenen in het tijdschrift Van Nu en Straks, bekwamen reeds heel veel bijval: de schrijver openbaarde een nieuw leven; ongekende typen kwamen in zijne novellen voor; en de oprechtheid en de liefde, die hij in zijn werk voor die menschen, waar hij dagelijks mee omging, en voor de rustige of woelige landschappen waar hij in leefde, toonde, lieten op den lezer een indruk na die zich uitte in de woorden: ‘Een natuurmensch is hier aan het schrijven’; en zoo komt het dat Streuvels' werk al heel ras een zekere faam bekwam, in zóóverre dat hem in een Italiaansch tijdschrift een artikel gewijd werd, en dat een zijner stukken er vertaald in werd opgenomen.
En die faam was zeker niet onverdiend: zelfs bij nadere beschouwing, als men de bekoring van 't zoetvloeiende West-Vlaamsch en van de gemoedelijkheid der schrijfwijze had afgeworpen, zag men dat men voor een flink, goedsamenstellend, met zorg styleerend prozaschrijver stond; zijne beelden werden nieuw en eigenaardig, zijne onderwerpen goed doorwerkt, zooniet altijd oorspronkelijk bevonden; en de slordigheid van sommige schetsen, zoo, b.v., van ‘Kerstavond’, liet zich door de kloekte der episoden wettigen, al blijkt eenheid nu juist niet de grootste gave van den schrijver te zijn.
Uit den bundel die thans voor ons ligt, zou er zeker wel een en ander kunnen gelaten worden: zoo ‘Op den dool’, ‘van Ongroei’, ‘in de Vlage’ en een paar mindere stukjes: ze zijn wel wat ál te oppervlakkig, en Streuvels, - die veel beter ziet dan hij gevoelt, en die zijne personen veel beter ziet leven dan hij zelf hunne handelingen meêleeft - zou ze zonder schade kunnen achterwege gelaten hebben, niettegenstaande gelukkige gedeelten in 't een of ander dier schetsen.
Een raad voor het einde: Streuvels vermijde ‘artistiek’ te willen zijn; dit ligt buiten zijn aard, en zijn schoon talent zou hij er bij verliezen.
Lenteleven verscheen in twee uitgaven: eene goedkoope, nogal slecht-verzorgde, die rondgestuurd werd als premie aan de lezers van het Duimpjesblad, en waarvan de laatste reklaam-bladzijde ons nogal gemeen voorkomt; en eene prachtuitgave, op handpers gedrukt door den kunstschilder Jules de Praetere, die er ornamentaties voor teekende en in hout sneed, uitgave die, in perkament band, op groot Hollandsch papier verscheen: een uitgaaf die we vooral bij de liefhebbers van mooie boeken aanbevelen, en waar nog slechts enkele exemplaren van overblijven.
- Zijn verschenen: Belgisch Wetboek van Koophandel, uit het Fransch vertaald door Paul Bellefroid, Advocaat-pleitbezorger, plaatsvervangend rechter in de Rechtbank van Hasselt, Leeraar a.d. Hoogeschool van Luik. Hasselt, Ceysens Pr. 3 fr.
- Over de Ambachten en Neeringen en hunne toekomst, door Mr. Alb. Gottigny. Voordracht gehouden in de openingszitting van de Vlaamsche Conferentie v.d. Balie van Gent. Gent, Vuylsteke.
- Barend Joseph Stokvis, door Dr. H. Zeehuizen, in Mannen en Vrouwen van beteekenis in onze dagen. Redactie: Mr. J. Kalff jr. Afl. 5, 1899. Haarlem, Tjeenk Willink.
- Om aan de Kleintjes voor te lezen door Mejuffrouw A.C. Kuiper, schrijfster van Elsje, Een lastige Dochter en Anneke.
Anneke, door dezelfde schrijfster. Beide werken zijn geïllusteerd. Haarlem. De Erven Loosjes 1898.
Moeders, evenals gemeentebesturen zoeken veelal naar geschikte leesboeken voor hunne kinderen en leerlingen van onderscheiden leeftijd. Bovenvermelde werken van Mejuffrouw A.C. Kuyper zijn naar ons bescheiden oordeel voor dit doel bijzonder geschikt.
Het eerste Om aan de Kleintjes voor te lezen met 50 nette plaatjes, bevat 16 stukjes, vertellingen en sprookjes, waarvan de meeste naar het Engelsch zijn bewerkt, een enkel naar het Fransch, de andere door de verzamelaarster zelve geschreven. De stukjes, die ons het best bevielen zijn: Waar de Kerstboom groeide, Cecile's Denneboom, De Geschiedenis van een Rozestruik. Een aangenomen Kind en Een Geranium met vuurroode Bloemen. Het boekje is bestemd om voorgelezen te worden aan kinderen van 6 tot 8 jaren en ook nog wel voor andere, die naar ik hoop, het zeker niet zullen ter zijde leggen zonder het ook te willen lezen.
Het tweede boek, getiteld Anneke, is de geschiedenis van een lief zestienjarig meisje, dat ondanks haar ziekelijken toestand en maandenlange bedlegering - het kind lijdt aan ruggemerg-ziekte en heeft soms hevige pijnen - toch haar vroolijk en opgeruimd karakter bewaart. Zij blijft het Zonnetje van thuis, zooals hare ouders, zusters en broeders haar steeds noemen.
Langzamerhand komt ze tot het beterschap, knapt gedeeltelijk weer op, vooral sedert haar verblijf op den buiten. Niets laat nu vermoeden, dat het meisje zoo spoedig zou weggerukt worden. Weinige dagen na hare terugkomst in de stad wordt ze door typhus aangetast, waaraan ze dan ook bezwijkt. Dit droevig en onverwacht einde komt zoo plotseling; niets deed het voorzien; ook doet het naar ons inzien schade aan het boek, waarvan, ondanks enkele plaatsen, die een weinig langdradig zijn, de lectuur boelend de stijl pittig en aangenaam is.
De teekeningen zijn van L.W.R. Wenckebach.
De uitgever, in Noord-Nederland zoo gunstig bekend, heeft gezorgd voor een duidelijke, leesbare letter, goed papier en keurige uitvoering.
Gent, 1899.
Marie Minnaert.