Een Nederlandsche Handelsbank in Perzië.
In aansluiting aan onze mededeelingen in Neerlandia, Nrs 1 en 2, moeten wij tot ons leedwezen mededeelen dat de pogingen, tot de oprichting van een Nederlandsche Bank in Perzië, door den Heer Van der Klaauw, onze Secretaris voor Midden-Azië, hier te lande aangewend als mislukt zijn te beschouwen.
Helaas, wij staan weder voor een dier feiten, die getuigen van de onbuigzaamheid en eenzijdigheid in ons land, waar het geldt het steunen van der ondernemingsgeest, het bevorderen van het prestige van onze natie in den vreemde, en het ontginnen van nieuwe arbeidsvelden voor handel, nijverheid en scheepvaart.
De hoofdredenen, waarom het lot in dezen zoo spoedig beslist is, schijnen ons verre van verstandig te zijn. Het is weder het oude lied: 1o Is de belangstelling al zeer gering doordat het geen plan is dat in Ned. Indië verwezentlijkt zou worden; 2o de angst voor concurrentie!
Wat het eerste betreft, zoo schijnt de Nedl. fabrikant, koopman en kapitalist, behoudens de uitzonderingen, slechts oog te hebben voor zaken en ondernemingen, die in ons Indië tot stand komen.
Aangaande het 2e voorwendsel, zoo dunkt ons dat, uit een zuiver handelsoogpunt gezien, ten stelligste overdreven.
Men weet dat de firma Hotz en zoon, Rotterdam-Teheran, met groote opofferingen er in geslaagd is een ruim afzetdebiet in Perzië te verkrijgen. Aan deze firma, wier vast standpunt in het verre Oosten een eer is voor den Nederlandschen handel, zou, zoo men zegt, eene niet onbeduidende mededinging worden aangedaan, indien een Nederlandsche Bank te Teheran werd opgericht, aangezien deze zich niet uitsluitend op geldelijke zaken zou toeleggen, maar ook goederenen produkten-handel zou moeten bevorderen. Ziedaar beknopt de hoofdredenen. Niet uit gebrek aan geld, maar hoofdzakelijk om de flinke firma Hotz en Zoon zelfs niet het geringste stukje te betwisten in een land als Perzië, mislukt een grootsch plan als dit, hetwelk een fondament had hunnen worden voor Nederlandsche invloeden in Midden-Azië.
Bevreesd voor mededinging, voorwaar een treurige opvatting, een bewijs van weinig zelfbewuste kracht, een bedroevend teeken van de steeds nog heerschende verslapping.
Wij brengen hulde aan H.M. Zaakgelastigde en Consul Generaal, den Heer W.L. Bosschart, van wien het initiatief nitging, en die na diep indenken in een hoogst belangrijke zaak als deze, behoorde te mogen rekenen op den steun van zijn landgenooten.
Zwaar zal de verantwoording drukken op hen, die een zaak van zulk nationaal belang op eenzijdige wijze hebben tegengewerkt en doen mislukken.
Wij kunnen hieraan toevoegen, dat de Heer Van der Klaauw niet naar Meshed zal terugkeeren en het Secretariaat aldaar voor onbepaalden tijd wordt opgeheven.
J.C. Van der Chys, Jr.