Het Nederlandsch in Ned.-Indië.
Men heeft in Neerlandia de redevoering gelezen, door den hoogleeraar Kern op het jongste taal- en letterkundig congres gehouden over het gebruik der Nederlandsche taal in Ned.-Indië, waarin hij betoogde dat de kennis van het Nederlandsch een dringende behoefte is voor de hoogere standen, voor inlandsche ambtenaren en onderwijzers, wil men hen den weg ontsluiten voor een hoogere ontwikkeling in overeenstemming met hun behoeften, hun ontwikkeling, hun overleveringen.
Naar aanleiding daarvan vestigt het Bat. Nieuwsblad de aandacht op een opstel van Dja Endasmoeda, gewezen inlandsch onderwijzer op Sumatra's Westkust, thans redacteur van de Pertja Barat, een te Padang verschijnende Maleische courant.
Het Bat. Nieuwsblad geeft van dat artikel - dat het licht zag voor prof. Kern zijn redevoering hield - de volgende vertaling:
‘Wat de kennis van de Nederlandsche taal aangaat, die is voor ons van onberekenbaar nut, want daardoor komen wij achter de kundigheden van andere volken; reden, waarom wij ons die kennis het allereerst moeten eigen maken, om de gewoonten, bekwaamheden en andere zaken der Hollanders te weten te komen.
Zij, die over het rijk van Insulinde regeeren, de Hollanders, zijn, dunkt mij, verplicht ons hun taal te leeren, alsook hun zeden, kundigheden enz., opdat hun taak, om over ons het bewind te voeren, wordt vergemakkelijkt.
Vroeger werd in de hoogste klasse der inlandsche lagere scholen het Nederlandsch onderwezen; dit ging, wij erkennen het, met moeite gepaard, doch velen profiteerden er toch zóó van, dat zij zich daarin konden uitdrukken.
De inlandsche onderwijzers, die er wat van af weten, kunnen voortdurend hun kennis uitbreiden, wanneer zij na het verlaten der school blijven voortwerken, ook al worden zij in een doesoen of kampong geplaatst, waar zij geen Hollandsch hooren spreken. In zoo'n geval is het abonneeren op een Hollandsche courant hen van veel nut, om hun kundigheden gaandeweg te vermeerderen.
Hoe echter is het gesteld met degenen, die niets van het Hollandsch kennen? Van dag tot dag gaat de door hen op school opgedane kennis verloren, want hoe langer hoe vager wordt het begrip van wat zij geleerd hebben.
Nu zijn er weliswaar Maleische geschriften, zooals verhalen en over den godsdienst, maar die vermeerderen geen kennis, welke noodig is om ons verstand te scherpen.
Op wiens verlangen het geschied is, dat het Nederlandsch niet meer op de inlandsche scholen mag onderwezen worden, weten wij niet, maar wel dat dit verbod een fout en zelfs een zeer groote fout is. Alleen hij, die op ons, landskinderen, gebeten is, kan dat verbod uitgevaardigd hebben, want daardoor misgunt hij ons de noodige kundigheden en doemt hij ons dom te blijven. Hem zeggen wij dank!! Dat verbod zou, naar men zegt, van het Nederlandsch parlement zijn uitgegaan, maar zeker moet een van Indië ontvangen brief daartoe aanleiding hebben gegeven.
Moge de tegenwoordige directeur van Onderwijs, die wel op deze aangelegenheid attent zal worden gemaakt, met ons lot begaan zijn en den wensch der landskinderen verhooren, opdat het Nederlandsch meer op de scholen wordt onderwezen.
Toen de heer L.K. Harmsen, gewezen directeur van de inlandsche normaalschool te Padang Sidempoean, in Holland vertoefde, ontvingen wij van hem het bericht dat het Nederlandsch niet meer op de scholen zou onderwezen worden. Dat maakte onze harten bedroefd en deed ons tranen storten, want het was alsof wij een familielid begroeven.
Terneergedrukt zijn vooral de landskinderen van Tapanoeli, omdat de hoogere school, die daar vroeger voor de kinderen in de Bataklanden bestemd, later werd opgeheven. De bevolking kreeg toen een gevoel alsof de zon, die zij niet missen kan om te kunnen leven, door dikke wolken werd omfloerst en was ten einde raad wat ze zou aanvangen.
Onberekenbaar zouden daarom de voordeelen zijn als het Gouvernement er toe besluiten kon om de Nederlandsche taal weer als leervak op de inlandsche scholen in te voeren.