Neerlandia. Jaargang 1
(1896-1897)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Ons Lied.Wij ontvangen het tweede deel van het Liederboek van Groot-Nederland, door F. Coers, bij welks verschijning de Telegraaf het volgende drukte: ‘Ons Lied,’ .... twee woorden wier samengaan velen misschien vreemd in de ooren zal klinken; maar al te dikwijls toch hoort men, niet alleen van leeken, maar ook van hen, van wie men veronderstellen zou, dat hun uitspraken den leek tot leiddraad konden strekken, de bewering: ‘Wij hebben geen eigen lied.’ De omstandigheden zijn er bovendien ook wel naar om genoemde uitspraak een schijn van waarheid te geven. Zie toch slechts de programma's na der verschillende vocale concerten en ge wordt getroffen door het ontelbaar aantal Duitsche en Fransche liederen, waarop men het publiek onthaalt. Geen wonder dus, dat door velen, die zich hierin niet dieper indenken, de gevolgtrekking gemaakt wordt: ‘Ja, als musici van naam op hunne programma's geen Nederlandsche liederen plaatsen, dan zullen zij er ook wel niet zijn, anders zouden zij in de eerste plaats ons wel op het bestaan ervan opmerkzaam maken’. Onjuiste, onware, niet genoeg te bestrijden gevolgtrekking. Wat toch is het feit? Of de musici weten niet, dat er Nederlandsche liederen bestaan, of zij weten het wel, maar willen het niet erkennen; het eerste is geen verontschuldiging, het tweede wil niets minder zeggen, dan dat zij het volk onthouden, wat het volk als privaat bezit toekomt, een eigen lied, dat Nederland zelfstandig doet zijn, dat het een eereplaats doet innemen te midden van de andere natiën, dat ons de grootsche daden van het voorgeslacht voor oogen houdt en aanspoort onze voorvaderen niet te beschamen, dat ons in staat stelt onze eigen, echt Nederlandsche gewaarwordingen in woord en klank uit te drukken, zonder daartoe de toch nimmer volkomen hulp van het vreemde lied te behoeven. En dat deze uitspraak niet een phrase, niet een klankeloos neergeschreven gedachte is, bewijst m.i. het Liederboek van Groot-Nederland, waarvan het Tweede Boek zooeven mocht verschijnen. Den samensteller ervan, den heer F.R. Coers F. Rzn., voor zulk een werk hulde gebracht. Door zijn arbeid, zijn streven om het Nederlandsche lied op te heffen uit den staat van verval, waartoe het, wij moeten het tot onze schande erkennen, reeds zoovele jaren gedoemd werd, is hij in staat aan het Nederlandsche volk een werk aan te bieden waarop het met recht trotsch mag zijn. Dit boek, door zijn eenvoudigen, schoonen band reeds een sieraad op iedere piano, omvat een schat van liederen, uitmuntend door klankreinheid; nu eens liefelijk en innig, dan weer fier en krachtig; vol zelfbewustheid zijn die liederen een afspiegeling van het Nederlandsche volksleven, dat rustig en kalm, vol schoone, poëtische momenten, daarhenen rolt, wanneer het zich geheel aan de werken des vredes kan wijden, maar moedig en krachtig zich uit wanneer door invloeden van buiten onze vrijheid, onze zelfstandigheid wordt aangetast. Met recht kan men zeggen dat vele der liederen in hunne mooie toonzettingenGa naar voetnoot(1) eene plaats innemen, niet naast maar zelfs boven vele producten van buitenlandsche kunst. Kunnen onze volksliederen het Wilhelmus, het Wij leven vrij niet met glans den toets der vergelijking met de vreemde volksliederen doorstaan? Zou men niet moeite hebben om liederen van buitenlandsche meesters aan te wijzen, die zou eenvoudig, maar toch zoo innig, zoo inrein, zoo ongekunsteld zijn als: Mijn zoete Koninginne, Jesuken en Sint Janneken, of liederen, die zoo krachtig, zoo fier klinken als Loflied op den Hollander en den Zeeuw, Het Beleg van Bergen-op-Zoom, enz., of zoo schalks als: Het Looze Visschertje, Het Klooster, of... Maar waarom nog verder grepen gedaan uit het honderdtal liederen, die het Tweede Boek bevat, waar alle liederen, stuk voor stuk, waard zijn gezongen te worden door oud en jong, door rijk en arm, in één woord door ieder Nederlander, door iederen bewoner onzer streken En wie het werkelijk goed meent met het Nederlandsche volk moet zich gedrongen gevoelen steun te geven aan den ondernemer van zulk een heerlijk werk, het verzamelen onzer eigen nationale liederen, moet gevoelen de groote waarheid, neergelegd in de woorden: ‘Geen taal, geen volk,’ moet zoowel door daden als door woorden breken met het verleden, toen het Nederlandsch Lied verguisd, miskend werd, moet erkennen de groote waarde, die nationale liederen hebben voor een volk. En die steun, die waardeering kan, mag en zal niet uitblijven. Thans, naar wij hopen, voorgegaan door de musici, zal het volk niet meer onkundig blijven van den schat van poëtische ontboezemingen, die het in zijne liederen bezit, zal het niet meer naar den vreemde zijne schreden behoeven te wenden, waar op eigen bodem het lied zoo welig kan tieren. Want vooral de musici kunnen door hun woord en spel veel er toe bijdragen, het lied ingang te doen vinden in het volk, en waar hun door het Liederboek van Groot Nederland de taak zoo gemakkelijk wordt gemaakt, waar zij niet lang meer naar schoone, gevoelvolle liederen behoeven te zoeken, daar zullen zij van hun kant niet nalaten ook hun stem te doen hooren ten gunste van die liederen. Voor hun groote waarde toch kunnen zij niet blind, niet gevoelloos zijn. Bovendien, nog is alle werk niet gedaan; nog een schat van liederen ligt ter bewerking gereed en zal ook aan het volk worden aangeboden. Maar wat baat het als met kracht en energie de strijd voor het Nederlandsche lied wordt aangebonden, als we elkander niet aanmoedigen en versterken in het fiere streven, dat 't streven moet zijn van iederen Nederlander: een goeden, gezonden volksgeest, het vaderlandsch bewustzijn aan te kweeken, te versterken, als dit streven vreemd blijft bij de Nederlandsche Vrouw. Zij vooral kan veel doen, zij moet ons steunen, zij moet warme geestdrift voelen en opwekken voor die mooie beweging. Weten dat zij gaarne in onzen strijd haar kracht, haar talenten, haar fijn gevoel ten beste wil geven, weten, dat 't vrouwenhart warm klopt voor dat edel beginsel, dat krachtig streven... weten dat Nederland sterk is door Jong-Holland. En wanneer woorden van instemming luid en machtig klinken hoog door heel het land van sympathieke voorvechters in den grootschen Nederlandschen strijd,... mannen, die werkelijk zoozeer aan hun streven gehecht zijn, dat ze werkelijk hun diepen ernst toonen en zich niet bepalen tot komedievertooningen, als ernstigwerkende jonge menschen helpen de bronnen zoeken voor de verwerkelijking van de gedachte, die de moreele levenskracht in de naaste toekomst zal kunnen zijnGa naar voetnoot(1), dan moet en zal bezieling voor ons lied het geheele volk doortintelen. Zal het Liederboek van Groot Nederland invloed uitoefenen - we hebben veel hoop trots de vele moeilijkheden - zal innige Liefde voor ons Lied indringen diep - heel diep - in ons Volk, dan is veel ondersteuning en groote samenwerking noodig. Als de talrijke vereenigingen, die geboren werden uit Liefde voor ons Land en Volk, uit Liefde voor de Wetenschap, uit Liefde voor de Kunst, eens hielpen en samenwerkten, om krachtig te verdedigen wat ons 't dierbaarst behoorde te zijn.. opdat niet meer afgebroken worde, wat de trots van het volk moest zijn. Het Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen en de Vereeniging tot Instandhouding van het Oud-Studentenfonds geven het voorbeeld, door een som gelds beschikdaar te stellen; zullen anderen dan werkeloos zijn, zullen anderen onverschillig blijven bij dien grooten strijd?Ga naar voetnoot(1) Welnu, laten wij dan allen door onzen stenn den heer Coers in staat stellen zijn plannen te verwezenlijken. Wellicht kan dan het jaar, waarop onze geliefde Koningin het bestuur over Haar Volk zelf in handen neemt, tevens een begin zijn van hernieuwd, opgewekt geestesleven op het gebied van den zang en der muziek. Onder Haar bestuur zal dan ons land weder de eereplaats gaan innemen, die het reeds zoovele jaren ingenomen had, maar door slaafsch navolgen van vreemde volkeren verloren heeft. Onder Haar bestuur zal dan ons land een tijdperk van geestelijken zoowel als stoffelijken bloei tegemoet gaan en haar naam zal steeds in dankbaar aandenken bij haar volk blijven. Schooner sieraad dan de verzameling van alle gedachten der voorvaderen kan bijna niet aan een volk worden aangeboden; wij hopen van harte, dat het volk van zijnen kant met dankbaarheid dat geschenk aanvaardt en dat in Noord en Zuid het Liederboek van Groot Nederland met sympathie begroet moge worden. |
|