IX.
Brief van P.*** P.zoon aan de zusters van P.*** F.zoon.
Blauwildebeestput, Febr. 3 1896.
Waarde Nichten,
Hoewel er tot dusverre tusschen onze familiën weinig omgang bestond, daar onze richting zoo verschillend en uiteenloopend is, zoo kan ik nochtans niet anders dan u deze regelen zenden. Wij hebben gehoord van den dood uwer ouders nu vijftien maanden geleden. Het moet verschrikkelijk zijn om vader en moeder binnen ééne week te verliezen. Ik kan het eenigszins begrijpen nu dat ik ook weer opnieuw den dood van eenen ouder te betreuren heb.
Ik acht het mijn plicht om u, de zusters en broeders van mijnen ongelukkigen neef, alles met betrekking tot zijn sterfgeval mede te deelen.
Ik vertrouw dat jelui het telegram ontving, dat ik vandaag precies een maand geleden, aan u verzond, den dood van uwen broeder meldende. Min dacht ik toen, dat ik nu alweer een ander heengaan te vermelden zou hebben. Mijn oude vader is omtrent eene week na den slag te Doornkop overleden. De spanning en ontroering van die paar dagen en ook de ontroering van uw broeders sterven waren, denk ik, te veel voor hem. En hij is tot ons aller droefheid den weg van alle vleesch gegaan. Zooals jelui misschien weet is mijne moeder omtrent vier maanden na het vertrek uws broeders van ons in '92 ook overleden.
Nu heb ik nog een laatste boodschap van mijn ouden vader aan uwe heele familie. Hij drukte het mij op het hart om die aan u allen over te brengen. Ik doe nu zulks. Mijn vader heeft met mij den dood van P. bijgewoond. Ik kan u allen verzekeren, dat dit sterfgeval een onuitwischbaren indruk op ons allen heeft nagelaten. Uw broeder betreurde zijn Engelschgezindheid en verwenschte de Engelsche scholen die hem er toe gebracht hadden. Ja, hij vervloekte de Engelsche taal. O, het was ontzettend! Met die vervloeking op zijne lippen, stierf hij. Na dit hartroerend sterfgeval vroeg mijn vader mij u allen met al de bijzonderheden bekend te stellen en u allen het op het hart te drukken en u te vragen, of dit verschrikkelijk uiteinde van uw broeder onopgemerkt door u zal voorbijgegaan worden.
Of het niet uit het leven uws broeders gebleken is, dat Gods vloek op den Engelschgezinden Afrikaner rust? Doch waarom verder gegaan? Uwe eigen harten hebben u al zeker aangeklaagd. Zal dit zoo voortgaan? Zal de opwekking en verlevendiging van belangstelling van Afrikaners voor de Afrikanerzaak, die van de Limpopo tot aan de Kaapstad kan waargenomen worden - dank zij den verraderlijken inval in ons land, zal dit alles op uwe familie geen indruk maken? Zeg me, is er nu nog kans over voor een Afrikaner om Engelsch-gezind te zijn? Voor ons Afrikaansche volk is iets grootsch weggelegd, wanneer ons volk zich trouw houdt aan der vaderen traditiën en zoden - godsdienst en vrijheidszin. En daarom ben ik vandaag dankbaar dat deze kwade zaak, die God ten goede voor heel ons volk beschikt heeft, ons Afrikaner element krachtig heeft voortgeholpen. Want ik weet, dat in uw land ook honderden oprechte Afrikaners zijn en ik vertrouw dat ze sterker en sterker zullen worden. Sluit u dus bij hen aan en past op, dat gij niet langer gevonden wordt onder degenen, die allen vooruitgang en voorspoed van volk en land belemmeren.
Ik ben met heilwenschen,
Uw liefh. Neef,
P.*** P. zoon.