Neerlandia. Jaargang 1
(1896-1897)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Groote Vlaamsche Protestmeeting.(Verslag van het FONDSENBLAD).
Zondag 21n Februari, had in de zaal Valentino, Kuiperskaai te Gent, de aangekondigde meeting plaats ten voordeele van de wet De Vriendt-Coremans, welke wet, zooals onze lezers weten, door den Senaat op zulke hatelijke wijze verminkt werd. De oproep door den Gentschen Tak van het Algemeen Nederlandsch Verbond tot de bevolking onzer stad gericht werd wel beantwoord, want de groote zaal was stampvol en ook op de galerijen was geen plaatsje meer onbezet. Wij schatten het getal toehoorders op ruim 2000. De Gentsche bevolking verdient dan ook eene warme hulde omdat zij de gewone onverschilligheid afschud dende, zoowel haren Vlaamschen plicht begrepen heeft en in zoo groot getal naar de meeting is gestroomd, waar op meesterlijke wijze de belangen van den Vlaamschen stam verdedigd werden. Om 10 1/2 uren namen het bestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond, de afgevaardigden der verschillende toegetreden maatschappijen en de uitgenoodigde sprekers plaats op het verhoog. Wij bemerken onder hen de heeren baron de Maere d'Artrijcke, voorzitter; Julius Obrie, Juliaan De Vriendt, Edm. Fabri, hoogleeraar P. Fredericq, Hip. Meert, Lod. De Vriese, Frans de Potter, G. Semey, hoogleeraren De Cenleneer en Bouqué, Alfons Siffer, Dr Diomedes De Buck, A.V. Bultynck, Van Houwaert, Karel Lybaert, jste, C. De Bruyne, hoogleeraar; Lod. De Marteau, Goossens, gemeenteraadslid; Ed. Van Beveren, P. Verbauwen, Rich. Millecam, Prayon-Van Zuylen, Julius Hoste, J. Vercoullie, hoogleeraar; Pol. de Mont, adv. De Visschere, Frans Reinhard, Jan Wannyn, H. Plancquaert, L. Ducatillon, Ed. De Vinck, twee vertegenwoordigers van Nijverheid en Wetenschappen en een 10tal dagbladschrijvers. De heer baron de Maere d'Artrijcke opent de meeting en spreekt de volgende redevoering uit:
Mijne Heeren,
In naam van het Algemeen Nederlandsch Verbond, groet ik u en heet u welkom in ons midden. Van harte zg ik u dank voor uwe talrijke opkomst, want die bewijst dat het oude Vlaamsche hart nog in uwe borsten klopt, en dat de eendracht van voorheen, die eeuwen lang onze macht heeft uitgemaakt, immer nog onder u heerscht. Gelukkig voorteeken, Mijne Heeren, want het oogenblik is plechtig. Het geldt hier niet plaatselijke aangelegenheden te bespreken, de miskende of de gekrenkte belangen eener stad of van een gewest te verdedigen, neen; het geldt hier de rechten van den geheelen Vlaamschen stam te handhaven, en te zien, of in zijn vaderland, in België, een Vlaming als een Belg zal worden behandeld, of als een toegelaten vreemdeling, als een uitlander, zooals men in de Transvaal zegt. Eenigen, geheel met onze toestanden onbekend, hebben de hand willen leggen op het dierbaarste erfdeel onzer voorvaderen, op het heiligdom van den geheelen Dietschen stam, op de taal van het volk! en dat in een land, waar alle macht komt uit het volk, waar het volk feitelijk regeert! Onzin, Mijne Heeren, maar neen, daar bestaat een misverstand, en dit alleen, in de uitvoering der Wet. Het wetsontwerp Coremans-De Vriendt is door het geheele land - ik spreek van het officiëele land - op drie stemmen na, aanvaard geworden. De regeering heeft het aangenomen, de Kamer heeft het schier eenparig gestemd, de Senaat alleen heeft het, met drie stemmen meerderheid, verworpen.
Drie stemmen, waarlijk, dat is niet genoeg om revolutie te maken en België in eenen burgeroorlog te dompelen. De Kamer, nu het wetsontwerp tot haar is teruggezonden, zal gemakkelijk de eene of andere wijziging in in de verkeerd begrepen toepassing der wet kunnen aanbrengen en daardoor de leden van den Senaat in de mogelijkheid stellen, dit maal, eene goedkeurende stem uit te brengen. Maar, ik herhaal het, de volkomen gelijkstelling der Nederlandsche taal met de Fransche, is de hoeksteen van onze onafhankelijkheid, de reden zelve van het bestaan van België. Wie daaraan raakt is een verrader. Het is dus hand aan hand dat wij het ontstane misverstand moeten doen verdwijnen en de meeting van heden is eene meeting van verzoening. Geene persoonlijke aantijgingen zullen zich doen hooren; geene hatelijkheden geuit; wij moeten de verdoolden in het spoor der rechtvaardigheid terug brengen en een goed woord zal hier meer toe doen dan hartstochtelijke aanvallen. Meer dan ooit moeten wij ons herinneren, dat Vlaming en Waal slechts voornamen zijn, en Belg ons aller familienaam is. Ik heb gezegd. De heer baron De Maere stelt den heer J. De Vriendt voor aan de vergadering en dankt hem hartelijk voor zijne komst. Ook drukt hij de vaste hoop uit dat de Vaderlandsche pogingen van den heer De Vriendt met een gunstigen uitslag mogen bekroond worden. (Toejuichingen.) De heer J. De Vriendt. - Heeren, vrienden. Het doet mij oneindig goed mij hier in het midden van trouwe Gentenaren te bevinden, die zoo gehecht zijn aan hunne taal en aan hun roemrijk verleden. Heden, meer dan ooit, is het noodig hardnekkig te strijden en als een man te velde te trekken tegen hen die gezworen hebben de Vlamingen als knechten te behandelen. Lange jaren hebben zij met geduld rechtherstelling gevraagd aan onze vertegenwoordigers. Wij hebben bewezen dat wij vreedzaam van aard waren en in ons land met de Walen als goede broeders wilden leven. Hetgeen men ons, op ons aandringen gaf, werd ons brok voor brok naar het hoofd geworpen met allerhande scheldwoorden en bedreigingen. Wij verkropten in stilte den geleden hoon en hoopten dat wij toch eens algeheele voldoening zouden krijgen van onre rechtmatige eischen. IJdele hoop, men weigerde ons het natuurlijkste aller rechten, men wilde onze taal niet als officiëele erkennen. De Vlaming heeft een taai geduld, maar eens toch loopt de maat vol en wil men niet langer wachten. Het oogenblik is thans gekomen dat ons recht moet geschieden. Zooals ik in de Kamer van volksvertegenwoordigers zegde, mag onze taal niet langer de taal zijn van eenen slaaf die zwijgen moet, maar van een vrijen man, die spreken mag overal en in elke omstandigheid. De ontzaglijke beweging, welke gansch Vlaanderen door ontstaat, toont aan dat de Vlamingen eindelijk het hoofd oprichten en recht vergen over de miskenning hunne taal en hunnen landaard aangedaan. Te lang reeds duurt die miskenning en het is meer dan tijd dat er een einde aan kome. De Vlamingen eischen hetzelfde recht dat de Walen genieten en zulks is niets minder dan billijk en rechtvaardig. De stemming van den Senaat heeft in gansch Vlaanderen de verontwaardiging doen oprijzen en ten top stijgen. Geen wonder dus dat wij allen opstaan en luidop roepen: Recht! Recht! Reeds veel is er over de huidige taalwet geschreven en gesproken, doch niemand heeft iets gegronds kunnen bijbrengen tegen de rechtvaardigheid van de beginselen dezer wet.
De heer De Vriendt brengt terloops eene diepgevoelde hulde aan de vertegenwoordigers voor de Kamer en den Senaat, die door hunne houding getoond hebben dat zij ware Vlamingen zijn. Ook ishet te hopen, zegt spreker, dat wij steeds op hen als Vlamingen mogen rekenen.
Op gevoelvollen toon gaat de redenaar voort: - Gentenaars, ik spreek tot u als Gentenaar en wanneer ik den grond mijner geboortestad betreed, dan gevoel ik steeds eene zoete aandoening. Ik zie daar voor mij die eerbiedwaardige gebouwen, meesterstukken der Vlaamsche kunst oprijzen, die gebouwen waarvan ieder steen ons spreekt van het verleden, van den edelen kamp van een groot volk tegen vreemde verdrukkers. Daar rijst het beeld van den Grooten ManGa naar voetnoot(1), die onder vreemde list en door snood verraad bezweek. Hij strekt beschermend zijne hand over dat land, dat hij zoo vurig heeft bemind en voor hetwelk hij den marteldood stierf. Mij dunkt ik hoor zijne stem, mij dunkt ik hoor zijnen raad, mij dunkt ik hoor hoe hij ons toeroept: Eischt al uwe rechten! Plooit niet gedwee den nek voor vreemden dwang en hoedt u voor valsche wijzen, want onraad schuilt achter hun woord en schande volgt hen op de hielen. Wilt ge winnen, sluit uwe gelederen, laat deze nimmer doorbreken en hebt steeds een onwrikhaar geloof in uw recht en eene diepe liefde voor uw vaderland! De heer De Vriendt sluit zijne redevoering onder een lang aanhondenden donder van toejuichingen. De heer Karel Lybaert jste brengt hulde aan den heer Juliaan De Vriendt, den grooten Vlaamschen kunstschilder, die zoo moedig het Vlaamsche vaandel in de Wetgevende Kamer ontrolde, er voor het eerst de taal der Vlamingen deed weêrklinken en die tevens de eerste wetgever is, sedert 1830, die het aangedurfd heeft voor te stellen aan de Nederlandsche taal, de taal van de meerderheid der Belgische bevolking, hetzelfde officiëel karakter te geven, welke tot nog toe de Fransche taal alleen genoot. Daverende toejuichingen bekrachtigen de woorden des heeren Lybaert.
Daarna gaat de redenaar voort en hij zegt: Deze vergadering heeft eene gansch bijzondere beteekenis. Niet alleen het bureel, dat de meeting voorzit, maar ook de toehoorders zijn samengesteld uit een gemengd publiek, 't is te zeggen uit personen, die behooren tot de meest uiteenloopende denkwijzen op politiek, godsdienstig, wijsgeerig en maatschappelijk gebied. Hoe komt zulks, waaraan is die samenwerking toe te schrijven?... Wel aan de volgende dubbele omstandigheid: 1e De Vlaamsche taalkwestie is een punt dat voorkomt op de programma's van alle politieke partijen; dus kunnen de aanklevers volkomen samenwerken zonder afstand te doen van hunne staatkundige of godsdienstige overtuiging. (Toejuichingen.) 2e Wat hebben wij zien gebeuren in den Senaat tijdens de bespreking van het wetsvoorstel De Vriendt-Coremans! Wel, daar zagen wij de heeren Janson en Bara den arm geven aan den heer staatsminister Lejeune en aan den heer Surmont, om gezamenlijk op te rukken tegen de taal der Vlamingen en dezen hun onbetwistbaar recht te ontzeggen. (Hoe! Hoe!) Het voorbeeld komt dus van hooger. Indien onze vijanden van alle tinten en kleuren mogen samenspannen om onze taal onrecht aan te doen en haar te verguizen, dan mogen wij met veel meer recht en reden de hand geven aan menschen die op vele | |
[pagina 10]
| |
punten anders denken dan wij, maar die evenals wij hunne taal liefhebben. (Toejuichingen.) Wie de samenwerking goedkeurt voor de aanvallers, kan diezelfde samenwerking toch niet slecht vinden voor de verdedigers! (Bravo) Hoe komt het nu dat de Vlaamsche taalkwestie zoovele verdedigers telt in alle partijen? Wel, omdat alle menschen die een greintje gezond verstand bezitten, moeten bekennen, dat de Vlaamsche taalstrijd redelijk en billijk, noodzakelijk en rechtvaardig is. Redelijk en billijk: De Vlamingen, die de meerderheid uitmaken van het Belgische volk vragen geene voorrechten, zij eischen enkel de gelijkstelling hunner taal met die der minderheid, het Fransch, de taal der Walen. Die eisch is dus redelijk en billijk. Noodzakelijk: Zoolang de Vlamingen zich van hun recht verstoken zien, zullen zij blijven protesteeren en eischen wat hun toekomt, en zal de kloof of afgrond, welke de Vlamingen van de Walen scheidt, vergrooten, verdiepen en verwijden, in plaats van te verminderen en gedempt te worden. Wil men dus dat de Walen en Vlamingen als ware broeders onder éénen schepter leven, dat men dan beginne met ze op gelijken voet te behandelen. Dat onze wetgevers doen gelijk de verstandige huismoeder, die twee kinderen heeft doch maar éénen appel tot hare beschikking houdt om hen te beloonen voor hun goed gedrag, en die den appel in twee snijdt en aan elk de helft geeft; wij vragen niets meer. (Langdurige bravos!) Rechtvaardig. De strijd dien wij voeren, is rechtvaardig omdat hij gesteund is op het feit, door de laatste volksoptelling bewezen, dat er in België meer dan twee miljoen, zeven honderd duizend Vlamingen zijn, die en alléén Vlaamsch, niets dan Vlaamsch kennen. Onrechtvaardig is het zulk groot getal menschen te doen gehoorzamen aan wetten, opgesteld in eene taal, waarvan zij geen enkel woord verstaan. (Ja! ja!) Daarom eischen de Vlamingen dat de wetten in de twee landstalen opgesteld worden en zoodoende werken zij om eene wraakroepende onrechtvaardigheid te doen verdwijnen. Onze strijd is dus rechtvaardig. (Bravos!) Ten slotte spoort spreker alle Vlamingen aan, die hunne taal liefhebben, hardnekkig te werken ten voordeele der aanneming van het wetsvoorstel De Vriendt-Coremans zich de dubbele spreuk herinnerende: De taal is gansch het volk! Waar geen taal leeft is geen volk! De heer advokaat De Visschere (van Brugge). - Vrienden van Gent, in naam der Bruggelingen breng ik den klauwaartsgroet aan de stad der Artevelden. Ik breng u ook de verzekering der genegenheid van Brugge voor het Vlaamsche Gent, voor den ganschen Vlaamschen stam, voor het volksrecht en voor de volksvrijheid. 't Is vooral in dagen van gevaar, in dagen waarop het goede recht en de vrijheid bedreigd worden, dat alle broéderbanden nauwer en sterker moeten toegesnoerd worden, om samen te werken tot het veroveren onzer miskende rechten. Alle twisten en verdeeldheden moeten vergeten worden om te strijden voor het gemeenschappelijk vaderland, voor het recht en voor de vrijheid. Eene wet is de uitdrukking van den volkswil en die uitdrukking moet geschieden in de beide talen des lands, zoo eischt het de gezonde rede, zoo eischt het de billijkheid, zoo eischt het het volksrecht. Door de stemming der wetten in de twee landstalen, brengt men hulde aan de twee stammen, die België bewonen. Het geldt hier een nationaal recht, dat wij niet willen onder de voeten laten treden. De heer De Vissehere brengt hulde aan den heer Juliaan Devriendt, een der vaders van de taalwet, den kloeken zoon van Gent, roept hij uit, die zoo moedig in de bres stond om onze taal tegenover hare vijanden, belagers en beschimpers te verdedigen. Hij dankt ook den heer Senator Lammens, die, ofschoon ziekelijk zijnde, toch naar den Senaat ging om daar voor de wet Devriendt-Coremans te stemmen. De redenaar sluit met het wachtwoord der Brugsche Vlamingen dat, zegt hij, luidt als volgt: Wij zullen geenen duim breed achteruitgaan voor het veroveren van ons taalrecht, wij zullen niet toegeven, maar wel onze eischen kloek staande houden. Wij willen dat de beide teksten in Kamer en Senaat gestemd worden! De heer Reinhard. - Mijnheeren, er wordt thans te Brussel zoo hard gewerkt dat er mij weinig tijds overgebleven is om hier te komen spreken. Doch ik heb tot mij zelven gezegd dat mijne plaats hier was, om u te zeggen dat den 28 dezer maand geen Vlaming dien naam waardig, te Brussel mag ontbreken. (Toej.) De zoogezegd behoudsgezinde Senaat heeft het land in rep en roer gebracht. De daad was allesbehalve behoudsgezind voor den vrede in het land, voor de verstandhouding tusschen Vlamingen en Walen. Wij vragen thans niets meer dan wij altijd gevraagd hebben, namelijk de gelijkheid der beide landstalen. Alleenlijk vroegen wij die tot hiertoe slechts broksgewijze, nu vragen wij die in haar geheel. De heer De Vriendt heeft ineens de beide voeten in den Franschen schotel gezet en geëischt dat de Vlamingen waarlijk de gelijken der Walen zouden zijn. Nu dat deze rechtvaardige eisch is verworpen geworden, hebben wij geheel Vlaanderen door eenen kreet van verontwaardiging hooren opgaan, omdat er verraad is gepleegd geworden. Deze beweging zal van grooten invloed zijn op de toekomst. In de beraadslaging van den Senaat werd aan de Vlamingen menig smaadwoord naar het hoofd geworpen. Een vooral heeft mij, werkmanszoon, diep getroffen. Men zegde: Pas op, indien de wet doorgaat, zullen de Vlaamsche werklieden die in het Walenland hun brood verdienen, daar weggejaagd worden! Welhoe men zou zich op arme werklieden wreken omdat zij tot een volk behooren dat zijn recht en niets dan zijn recht vraagt. 't Is ongehoord! (Luidruchtige toej.). Ik ben van gevoelen dat men, bij de behandeling van het wetsontwerp de belangrijkheid er van niet heeft ingezien. Men zag er niets anders in dan eene kwestie van eigenliefde. Dat is het niet want de gelijkheid der talen voor het opmaken der wetten zou ook leiden tot de persoonlijke gelijkheid van Vlamingen en Walen voor het bestuur. Deze gelijkheid bestaat nu niet. Er zijn in ons land 3,500,000 Vlamingen tegen 2,500,000 Walen, dus een millioen Vlamingen meer. In dit land liggen 3271 kilometers spoorwegen, waarvan iets meer dan 1900 kilometers in het Walenland en slechts ruim 1300 kilometers in de Vlaamsche provinciën. Dat verbeeldt een kapitaal van 215,940,000 frank meer voor de Walen dan voor de Vlamingen. De postdienst kost 400,000 fr. 's jaars meer in het Walenland dan in de Vlaamsche provinciën. Dus, voor spoorwegen en postdienst alleen, moet elke Vlaming, van in de wieg, jaarlijks twee frank opbrengen voor de Walen. Het hooger landbouw-onderwijs is uitsluitend in 't Fransch ingericht te Gembloers; het veeartsenij-onderwijs wordt uitsluitend in 't Fransch gegeven te Kuregem; geheel het hooger onderwijs is uitsluitend in het Fransch. Zooals men ziet, is het dringend noodzakelijk dat de gelijkheid van de talen overga naar het bestuur. De Walen redeneeren nog altijd gelijk in 1830. Wij zijn, zeggen zij, nu voor goed van den Hollander af, dien gij zoo onnoozel zijt geweest ons te helpen verjagen. Laat ons nu het werk verdeelen: Gij Vlaming, zult spitten, ploegen, mesten, zaaien; ik Waal zal wachten tot de vruchten van uwen arbeid rijp zijn; dan zal ik komen maaien en oogsten. Welnu, dat moet eindigen. Voortaan moet de Waal nevens ons spitten, ploegen, mesten en zaaien en moeten wij nevens hem maaien en oogsten. Dat is de gelijkheid! (Toejuichingen). Vlamingen, wij staan voor den beslissenden strijd. De wet moet aangenomen worden. Wij, Vlaamsche volk, willen het. Men heeft den Vlaamschen hond eenen schop gegeven en hij is aan 't blaffen gegaan. Hij zal voort blaffen en niet ophouden tot hij volle recht bekomen heeft. Een volk, wiens taal geëerbiedigd wordt, is een vrij volk, is meester van zijne lotsbestemming; een volk wiens taal wordt verdrukt is een overwonnen volk. In de dertiende eeuw schreef de koning van Frankrijk aan de schepenen van Gent eenen Franschen brief. De schepenen zonden den brief terug met verzoek dat men de taal van het Gentsche volk zou eerbiedigen. De Koning gehoorzaamde aan dat verzoek. In de vijftiende eeuw overwon Philip de Goede de Gentenaars in den veldslag bij Gavere en legde hun tot straf op dat zij hem, bij zijne intrede, zouden te gemoet gaan met het strop aan den hals en hem vergiffenis vragen in 't Fransch. De schepenen moesten gehoorzamen, knielden voor het paard van hunnen overwinnaar en stamelden in 't Fransch eene bede om vergiffenis. Dat zou nu ook onze toestand zijn indien wij moesten buigen en ons recht met de voeten laten trappen. Wij zouden moeten knielen voor het paard van den Waal. Dus: allen op, naar Brussel, den 28 dezer. Een enkel woord moeten onze vijanden er overal zien; het moet prijken op de vlaggen, op de borden, op de hoeden, op het bureel, op den voet van het spreekgestoelte; dat woord is gelijkheid. In onze overtuiging zullen wij moed putten en door onze eensgezindheid zullen wij overwinnen onder den eenigen en altijd herhaalden kreet: Gelijkheid! Gelijkheid! (Daverende toejuichingen). De heer De Ceuleneer. - Ge hebt de heeren De Visscher en Reinhard volkomen begrepen; dat bewijst dat het leugens zijn als ze zeggen dat de Vlamingen elkaar niet verstaan. In den Senaat heeft men, ter gelegenheid der Vlaamsche Taalwet, iets zonderlings gezien; daar is gewoonlijk de bespreking der wetten korter dan in de Kamer; nu sprak men er 14 dagen.... nevens de kwestie, terwijl in de Kamer de wet bijna zonder bespreking was doorgegaan. En wat alles overtreft de Vlamingen werden er gehoond en bespot, niet enkel door Walen, maar ook door geboren Vlamingen! De tweetalige wetten zullen de moeilijkheden niet opleveren welke sommigen willen voorzien. Ons recht dat willen wij en dat zullen wij bekomen. (Toejuichingen). De heer Siffer. - Ik ben waarlijk ontroerd bij het zien van die duizenden Vlamingen, welke hier zijn toegestroomd om hun taalrecht te handhaven. 't Is als de ontploffing van buskruit waaraan de lont is gestoken, als een elektrieke schok die door het land is gegaan. Een volk dat vatbaar is voor zulke ontploffingen, voor zulke uitbarstingen kan niet vergaan. Het bekrachtigt de onvergetelijke verzen uit Den Vlaamschen Leeuw: Als zij hem machtloos denken
En tergen met een schop,
Dan richt hij zich bedreigend
En vreeslijk voor hen op!
Onnoodig aan te dringen op de rechtvaardigheid en de noodzakelijkheid van het wetsvoorstel dat aan de Vlamingen het recht toekent wetten in hunne eigene taal te hebben. De fout van den Senaat mag, in zekeren zin, eene gelukkige fout genoemd worden. Zij heeft het Vlaamsche | |
[pagina 11]
| |
volk wakkergeschud. Zondag aanstaande zal geheel het Vlaamsche volk naar Brussel stroomen; de jongens van Gent, de zonen van Artevelde zullen er niet te kort zijn. Ja, gelukkige fout. 't Is waarlijk een heerlijk schouwspel een gansch volk, zonder onderscheid van denkwijze, zich te zien scharen onder het Vlaamsche leeuwenvaandel. Vlamingen, gij hebt protest aangeteekend tegen de stemming van den Senaat; gij hebt wel gedaan! Gij zijt in het krijt getreden om uwe onvervreemdbare eischen te handhaven, gij hebt wel gedaan! Laat ons hulde brengen aan de mannen die aan 't hoofd der Vlamingen optreden; hulde aan de Vlaamsche drukpers; hulde aan de heeren De Vriendt en Cooremans; hulde aan de verslaggevers, de heeren Van Cauwenberghe en Van Vreckem; hulde aan de heeren Senators Lammens en Leger; hulde aan allen die het hunne bijgedragen hebben om ons recht te doen zegepralen! Laat mij er bijvoegen dat, indien er een tijd is om te strijden er ook een tijd is om te beraadslagen, en krijgsraad te houden. Respice finem: houdt het oog op een doel. Wilt gij het einde, gebruikt dan ook de middelen. Toen Artevelde geplaatst was tusschen den invloed van Frankrijk en Engeland wist hij door zijn wijs beleid de zaken tot voordeel van Vlaanderen te doen keeren. Doen wij hetzelfde, wezen wij wijs en voorzichtig. Trachten wij diegenen niet te krenken die door misverstand onze zaak hebben benadeeld; trachten wij hen voor ons te winnen. Geven wij aan de Walen geen voorwendsel om ons vijandig te zijn, want zij worden bestormd door de Ligue Walonne. Laten wij aan onze hoofdmannen vragen eene formuul te zoeken om den Senaat te bevredigen zonder de wet te verminken. Zoo doende zullen wij ons doel bereiken. De Kamer, de meerderheid van den Senaat zijn onze vrienden, de Regeering is met ons. In afwachting dat de vlaggen zullen wapperen, de klokken luiden en de klaroenen schetteren om onze zegepraal, verzoek ik onzen vriend, den kunstenaar De Vriendt, een tafereel te maken, verbeeldende de verheffing van Vlaanderen! (Luide toejuichingen!) De heer Paul Fredericq, hoogleeraar te Gent. - De wet was in de Kamer eenparig aangenomen, de Senaat verwierp ze en bewees ons daardoor eenen dienst. Het volk begreep het beginsel der wet niet, maar nu deze verworpen is, staat heel het Vlaamsche volk op. Dat hebben de senators niet verwacht. In den Senaat heeft men woorden gesproken die niet mogen vergeten worden. Ik heb 8 jaar in het Walenland doorgebracht en de beste herinnering van onze Waalsche broeders behouden. Enkel zijn er onder hen eenige onverdraagzamen, die meenen dat alles moet blijven gelijk het in 1830 geschapen was. Indien wij ons recht niet hebben, dan is het onze schuld, want met ons stembriefje kunnen we mannen naar de Kamer zenden naar onze beliefte. In Holland heeft onze taal haar recht; in België heeft ze een deel recht; in Fransch-Vlaanderen wordt ze verdrukt. En de heer Bara zou willen dat het met de Vlamingen ga, gelijk met het Vlaamsch in Frankrijk. Drie andere oud-ministers, Nothomb, Lejeune en De Volder hebben zich bij Bara geschaard. Daarenboven heeft de heer Poncelet (Toej.) Waalsche senator voor Dinant, de zaak zeer juist beoordeeld. ‘Ieder moet’, zegt hij, ‘de wet kennen; dus moet hij de wetten kunnen lezen. Het verwondert mij dat de Vlamingen zoolang geduld hebben gehad; bij ons, Walen, zou het geen 24 uren geduurd hebben.’ (Gelach). Doch de tijden zijn veranderd, de Vlaming buigt niet meer; Bara zei: De Vlamingen zullen braden in hun vet; - dat is onjuist; 't zijn de Walen die in het vet der Vlamingen braden! (Gelach). Maar de franskiljons, de verbasterde Vlamingen, onze ergste vijanden, die enkel ééne taal kennen, die zullen braden in hun eigen vet, dat dan nog maar van tweede kwaliteit zal zijn. (Gelach en toejuiching.) De heer Van Beveren. - Mijnheeren, het is te laat geworden om de Vlaamsche zaak te bespreken van uit ons standpunt, van het standpunt der werklieden. Doch ik verklaar, namens mijne socialistische vrienden, dat zij allen het wetsvoorstel De Vriendt-Coremans goedkeuren. Onze vrienden in de Kamer, waaronder er 28 Walen zijn, hebben er allen voor gestemd. In den Senaat hebben onze vrienden Picard en Lafontaine het voorstel verdedigd. Nu het in de Kamer terugkeert, zullen allen hunne vorige houding getrouw blijven. (Toejuichingen). Men beweert dat het Vlaamsch een hinderpaal is voor den vooruitgang van het Vlaamsche volk. Het tegenovergestelde is waar. Ik ben overtuigd dat zonder de Vlaamsche beweging de achterlijkheid onzer werkersklas veel grooter zou zijn dan tegenwoordig. Waren er sedert 1830 geene Vlaamsche schrijvers geweest. de Vlamingen zouden thans zijn gelijk de Polen, die gebukt liggen onder den hiel der Russische en Duitsche despoten. Men heeft gewezen op zekere moeilijkheden. Onze senator Picard heeft aangetoond dat het Burgerlijk Wetboek van Ledeganck weinig of geene moeilijkheden oplevert. Welnu, wat mogelijk is voor dat wetboek moet het ook zijn voor de andere. Laat ons ons daar niet langer mede bezighouden. Ik noem de stemming van den Senaat eene treurige stemming. Men zegt dat de Senaat bestaat om de fouten der Kamer te verbeteren. Welnu, als de rechtvaardige stemming der Kamer eene fout is dan kunnen wij de verbetering van den Senaat missen. De ouwetendheid van het Vlaamsche volk moet bestreden worden door Vlaamsche geschriften. Moest het in Holland gaan gelijk hier, dan zou het voor ons Vlaamsche volk nog slechter zijn, want uit Holland komen ons veel boeken toe waaruit veel te leeren is. Wij moeten het voorbeeld geven aan de hoogere klassen. Indien de rijke lieden ons het voorbeeld gaven de taal des volks te kennen en lief te hebben, dan zouden zij kunnen medehelpen om het volk te beschaven en te verbeteren. Ik betreur maar ééne zaak, namelijk dat de betooging van 28 dezer, te Brussel, zoo nabij is. Het is bijna stoffelijk onmogelijk, voor de werklieden, in zoo korten tijd het geld te sparen dat noodig is om die reis te bekostigen. Ware het anders, onze partij zou daar door een legioen mannen vertegenwoordigd zijn. Nu zullen wij doen wat wij kunnen. In alle geval zullen wij de beweging uit al onze krachten ondersteunen namens het gekrenkte volksrecht, namens de taal van het volk! De heer De Munnynck, in naam der antisocialisten, teekent verzet aan tegen de krenking van het Vlaamsche taalrecht door den Senaat. Die krenking wordt bijzonder gevoeld door de werklieden die enkel hunne moedertaal kennen. 't Is in die taal dat wij werden opgevoed, dat wij als kind, als jongeling, als man ons lief en leed bespraken. Daarom willen wij dat haar recht erkend worde. (Toejuichingen). Indien de hoogere standen de taal spraken van het vvolk, ze zouden het volk leeren kennen en beminnen. (Lange toejuichingen). Wij willen onze taal omdat wij een volk willen blijven. De heer Pol. de Mont (Antwerpen). - Vroeger was Gent diep verfranscht; nu is dat veranderd; nu zijn allen opgestaan en uit aller harten spreekt het innig, vaderlandsch gevoel. Er is in België geene partij van Frankrijk, maar in elke partij zijn lieden die zich van het volk afzonderen, het miskennen en bespotten. Maar in België is eene stem tegen onze nationaliteit: het is de stem van de Fransche pers. Is het niet vermakelijk te zien dat de Gentsche bien public hand in hand kan gaan met Madame Pipelet of Etoile Belge en de Chronique, de tolk van den poortier van den Franschen gezant. (Langdurige toejuiching). Maurice Baviès zegt van Metz sprekende en betreurende dat het Fransch uit de scholen is gebannen: Het Fransche Vaderland leeft vooral in de taal; en met de Fransche taal uit het hart van het jongere geslacht te rukken, doen de Duitschers ons meer kwaad dan met ons eene provincie te ontnemen. Zekere Riga, van de Ligue Wallonne, zegt de Vlaamsche beweging te waardeeren, maar het Flamingantisme te verfoeien. (Spotgelach.) We zijn Vlamingen, omdat wij voelen dat wij Vlaming zijn, omdat wij weten dat wij in het Nederlandsch moeten opgevoed, ontwikkeld en ontvoogd worden. De Vlaamsche beweging bestaat nog: dagelijks worden in België menschen veroordeeld in eene taal, die ze niet verstaan. Worden de soldaten niet gedrild in eene vreemde taal? En het hooger onderwijs, en het middelbaar onderwijs? Is de magistratuur op hare plaats, als zij verklaart onze taal niet te kennen? De hoogescholen zijn alleen toegankelijk als men Fransch kent. De Fransche bureelbedienden spotten met de Vlamingen! De Vlaamsche kwestie bestaat dus nog, want onze grieven zijn niet verdwenen. Daarom weg met de verraders uit den Senaat en de gemeenteraden en herhaalt met mij in dit plechtig oogenblik: In Vlaanderen Vlaamsch! (Toejuichingen - Dricvoudige ovatie.) De heer Julius Hoste (Brussel). - De Vlamingen zullen weten hun recht te veroveren. Meetings werden gehouden te Brugge, te Antwerpen, duizenden stroomden er heen. Hier is het evenzoo, de Flamendiants, zooals Surmont (hoe!) ons noemt, zijn van alle kanten toegekomen. Conscience mocht geene Vlaamsche lessen geven aan den kroonprins, en hij zond zijne jaarwedde terug! Rogier wilde het Nederlandsch uitroeien om ons te bereiden tot de versmelting met Frankrijk ons Vaderland. (Hoe! hoe!) Zondag naar Brussel opdat men zegge: Het regent Flamendiants in de hoofdstad. De heer De Vinck (progressist) verklaart, in den naam der progressisten, zich aan te sluiten bij de protestatie tegen de verwerping der wet in den Senaat. Enkele progressisten vreezen voor de toepassing, doch als men een beginsel bijtreedt, moet men werken tot zijne zegepraal. (Toejuichingen.) De heer Julius Sabbe (Brugge). - Heel de zin van den tegenstand tegen de wet ligt in de woorden van Bara - De Fransche Vlamingen klagen niet. - Maar wij zijn geen overwonnen volk. Reeds in 1869 verdedigde de heer De Maere ons taalrecht in de Kamer. De Vlamingen weigerden te verschijnen voor een Fransch gerechtshof, hun opgedrongen door den Koning van Frankrijk. Ze verkozen, zegden ze, hunne processen te verliezen. Steeds eischten de Vlamingen eerbied voor hunne taal. Het amendement Lejeune is hoogst nadeelig, want het neêrleggen van Vlaamsche wetsvoorstellen zou niet meer mogelijk zijn. We zijn niet vijandig aan de Walen, doch we willen wetten in onze taal. Men zegge niet dat wij het Vlaamsche volk willen afzonderen van de beschaving. Immers het Fransch wordt maar gesproken door 40 millioen menschen, terwijl het Engelsch door 100 millioen en het Duitsch | |
[pagina 12]
| |
door 90 millioen menschen gesproken wordt. Die landen staan toch wel aan de spits der beschaving. Werken wij dus en hopen wij dat we den 11 Juli den triomf der Vlaamsche zaak zullen kunnen vieren. De heer Semey (Gent) doet eenen warmen oproep tot toetreding tot het Algemeen Nederlandsch Verbond dat werkt tot verspreiding der Neerlandsche taal, tegenover de Alliance Françaisc, die hier het Fransch zou willen opdringen. De heer Prayon-Van Zuylen (Brussel) zet allen aan Zondag naar Brussel te gaan. We moeten ons toonen, want de Fransche bladen zouden de beweging doodzwijgen, en we moeten recht bekomen: Buigen of barsten! (Langdurige toejuichingen.) Ten slotte wordt de volgende dagorde, eenparig en bij toejuiching, aangenomen: | |
Dagorde:De Vlamingen, in Openbare Meeting te Gent vergaderd, vertrouwende in de wijsheid en het rechtvaardigheidsgevoel der Kamer van Volksvertegenwoordigers, spreken den wensch uit dat het onvervreemdbaar taalrecht der Vlamingen door haar worde gehandhaafd en dat hare stemming over het wetsvoorstel De Vriendt-Coremans de officiëele en volkomen gelijkstelling der twee talen verzekere. De zitting eindigde om 1 1/2 uren. |