Neerlandia. Jaargang 1
(1896-1897)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
beweerde steeds, dat hij er bijzonder op gesteld was om dit ras zuiver te houden. Het was dan ook de plicht van zijn ondergeschikten om toe te zien, dat geen dieren van vreemd ras werden binnengesmokkeld. Dit laatste kon ook gemakkelijk vermeden worden, want er waren steeds genoeg paarden te krijgen van het ras, dat de eigenaar der stoeterij verlangde. Langzamerhand echter begonnen de bedienden hun plicht te verwaarloozen. Meer en meer paarden van vreemden oorsprong werden aangeschaft, zoodat de hoogergeroemde zuiverheid weldra nog slechts in naam bestond. Het was niet alleen gemakzucht, die de bedienden aldus deed handelen, doch ook de zucht tot het volgen van de mode van den dag, die voorschreef dat zekere vreemde paarden mooi gevonden moesten worden. De eigenaar sloot zijn oogen voor dit groote kwaad. Dit was verkeerd en dom van hem, maar weldra handelde hij nog dommer. Steeds met het doel om de geprezen ‘zuiverheid’ te bewaren, hegon hij volijverig voorschriften te geven betreffende de behandeling der paarden. Die vreemde deden geen kwaad, zei hij. Als men maar zorde dat de manen en de staarten even lang waren als die van de andere paarden, behoefden de dieren niet onder te doen voor die van 't oorspronkelijk ras. Eigenlijk gezegd kwam het er niet eens op aan, of men wat deed aan de manen, staarten en hoeven van welke paarden ook. Men moest ook het dresseeren maar geheel achterwege laten. Dit was gemakkelijker voor de bedienden en ook voor de gebruikers van de paarden en de dieren werden er beter van.
Omtrent onze hedendaagsche taalvereenvoudiging zou ik wel eens het oordeel willen hooren van een buitenlander, die voldoende bekend is met onze taal om ze te lezen en zich daarin te kunnen uitdrukken. Zoo'n man moet, dunkt mij, zeggen: ‘Die Nederlanders zijn toch rare lui. Waarom twisten zij over de spelling en het geslacht van woorden, die toch hoe langer hoe minder gebruikt worden? Wat doet het er toe, of men zeggen moet honde- of hondenhok, terwijl men gebruikt het woord kennel; of het moet zijn de of den wielband, dc of den gang, terwijl men zegt tire en pace?’
Eenige jaren geleden werd op een taal- en letterkundig congres nogal wat tijd (ik zal maar zeggen) besteed aan de bespreking van het woord turnen, en de wenschelijkheid om een goed Nederlandsch woord daarvoor in de plaats te stellen. Het woord zwalen werd als plaatsvervanger voorgesteld, doch afgewezen. Waarom nu juist dat woord turnen uit het groote aantal vreemdelingen werd opgepakt om uit de taal gebannen te worden, weet ik niet. Omdat het zoo veelvuldig gebruikt wordt en dus herhaaldelijk de voorstanders van zuiverheid onzer taal ergert? Maar zijne vele landgenooten en andere vreemdelingen dan, die zich onder ons woordendom eene plaats veroverd hebben? Of omdat er gemakkelijk een Nederlandsch woord voor te vinden was? Dit laatste bleek toch niet het geval te zijn. Hoe het zij, het woord turnen bleef zijn rechten als genaturaliseerd vreemdeling behouden en zal zich die vooreerst wel niet zien ontnemen. Groote verwondering moet het echter wekken, dat, terwijl men zoo verwoed aanviel op één enkelen vreemdeling, die al lang dienst gedaan had en waarvoor men geen behoorlijken Nederlandschen plaatsvervanger kan vinden, men heeft toegestaan dat een bende andere vreemdelingen zich ouder ons nestelde, te wier gunste niets valt te zeggen dan dat - ze vreemdelingen zijn. Ik bedoel het schrikwekkend aantal Engelsche en verhollandscht-engelsche woorden en uitdrukkingen, die in plaats van streng geweerd te worden, door de pers en door een groot deel van 't Nederlandsche volk met gejuich worden binnengehaald en, al dan niet in een leelijk Nederlandsch kleedje gestoken, zich de beste plaatsjes zien toebedeeld, tot schade van onze taal en tot schande van de binnenhalers. Ik spreek hier nog niet eens van 't binnenloodsen van Fransche woorden, want dit is een kwaad, den Nederlanders van nature zoo eigen, dat er niets meer aan te doen is. Toch is het, met het oog hierop, zonde en jammer, dat het werk van sommigen ik noem hier alleen Couperus) zoo uitbundig wordt toegejuicht door een publiek dat beter moest weten. Ik laat dus hier het exquise, intense, incike en perverse taalverknoeien onbesproken, en bepaal mij tot het bederf dat van een andere zijde dreigt. Men kan, vooral in den tijd der wedstrijden, d.i. in den zomer en in den winter, geen nieuwsblad ter hand nemen, of men ziet tal van woorden en uitdrukkingen voor welke de schrijver zonder, of met zeer weinig moeite, Nederlandsche benamingen had kunnen vinden. Een verslag van een wedstrijd is dan ook gewoonlijk vervat in een wartaaltje, dat slechts voor ingewijden begrijpelijk is. Juist dit onbegrijpelijke maakt voor velen het aantrekkelijke van ‘sport’ uit. Het onbegrijpelijke en duistere trekt aan, en dit is altijd zoo geweest. Denkt slechts aan sommige geheime genootschappen en aan zekere vormen van eeredienst. Met het mondeling geven van zoo'n verslag is het al even erg gesteld, of eigenlijk nog erger. Want terwijl het geschreven mengelmoes ten minste nog kan begrepen worden door den Engelsch kennenden lezer, worden, in den gesproken poespas, de woorden zoo zonderling verhaspeld en vreemd uitgesproken, dat door niemand (behalve de geheel ingewijden in deze duistere geheimnissen) de zin te vatten is. Laat bijv, eens tien sportmenschen het zelfstandig naamwoord record uitspreken, en ik verwed een ‘tumbler toddy’ tegen een kopje ‘afternoon tea’, dat minstens zeven verkeerd doen. Ik weet wel dat er enkele van die woorden zijn, die wij het genaturaliseerd vreemdelingschap moeilijk kunnen weigeren, 'tzij omdat een vertaling er van te omslachtig is of niet voldoende de juiste beteekenis weergeeft, b.v. het woord sport. Ik zie echter niet in, waarom men dit woord niet behoorlijk kan uitspreken, zooals men toch wel doet met diner, souper, e.a. Maar waarom spreekt men in 's hemels naam toch van starten, bowlen, fielden, batten, umpire, score, match, van race, spurt, hurdle, walk over, van tires, cushions, safety-wielers (een even mooi woord als bidmeeting)? Het slechtste Engelsch-Nederlandsch woordenboek kan ons vertellen, dat er, voor de opgenoemde en tal van andere woorden, zeer geschikte Nederlandsche benamingen zijn. En waar het woordenboek ons in den steek laat, is het dikwijls vrij gemakkelijk om zelf eene goede vertaling te vinden. Neem b.v. de woorden tennis en lawntennis; klinkt kaatsen of balslaan niet even goed als tennissen? En waarom zouden we niet spreken van veldkaatsbaan en veldkaatsen, gelijk men zegt wielrijden? Het is echter niet alleen sport, die ons met al die fraaiigheden begiftigt. De dagelijksche omgangstaal in 't algemeen (om van de taal der nijverheid niet eens te spreken) is doorspekt met al die vreemde inmengsels. Denk maar aan meeting, strike, lunch, bar, tumbler, afternoon-tea, afterdinner-sigaar, smoking-concert, enz. Het woord lodger toont ons dat de politiek ook nu en dan meedoet aan 't verrijken van de Nederl. taal. Soms wordt het de spraakmakende gemeente wel wat erg met al die mooie woorden, en beproeft zij hare krachten aan 't verhollandschen er van. Welke sterlijkheden er dan voor den dag komen zien wij aan lemonsquash, waarvan genoemde gemeente - kwast (!) heeft gemaakt. Tot allerlei dwaasheden geeft deze zonderlinge liefhebberij aanleiding; doch, om rechtvaardig te zijn, moeten wij hierbij voegen dat niet alleen de Nederlanders zondigen op dit gebied. Een Fransche dame zei tot een heer, dien zij uitnoodigde om haar een bezoek te brengen: ‘Il ne faut pas venir trop tard; nous five - o'clockons à quatre heures.’ Die dame hechtte aan het, dikwijls door haar gehoorde, woord five o'clock, eenvoudig de beteekenis van thcedrinken. Het mensch handelde niet dwazer dan de jongen, die de volgende vertaling gaf van den zin: They laid the case before an umpire (in een verhaal van twee mannen, die twistten over de koopsom van een huis): Zij legden het geval voor aan iemand, die toeziet bij 't cricketspel. Het Journal Amusant van 14 Dec. '95 vertelt ons van een dame, die haar zoontje op school bracht, en tot diens aanstaanden onderwijzer sprak: ‘Avant de lui faire apprendre le grec et le latin, monsieur le proviseur, je voudrais qu'il sache d'abord le français: voilà un enfant qui ne sait pas ce que je veux dire quand je lui parle de highlife, de five o'clock, de rowing, de match, etc. etc.’ En waarin ligt nu de oorzaak van 't binnenhalen van al die Engelsche woorden? Vooreerst natuurlijk in de moeilijkheid (soms onmogelijkheid) om een Nederlandsche benaming te vinden, die niet te lang is, en 'tzelfde uitdrukt als de Engelsche. Hierover valt dus niet verder te spreken. Ten tweede in gemakzucht. Bij 't invoeren van Engelsche spelen, gebruiken en gewoonten (ook een mode) voerde men tegelijkertijd de Engelsche benamingen in, zonder zich de moeite te geven van naar gelijkbeteekenende Nederlandsche woorden te zoeken. En, een beleediging voegende bij 't kwaad dat men deed (zooals de Engelschen dit noemen), versierde men meestal die benamingen met een uitspraak, of verhaspelde ze, op een manier die iemand, die de Engelsche taal kent en liefheeft, de haren te berge doet rijzen. Dit nu is onvergeeflijk. Waarom kan men 't woord record (als men 't dan toch wil gebruiken) niet behoorlijk uitspreken? De Engelschen spelen het Fransche billardspel zonder te spreken van carambole of acquit; waarom kunnen wij dan niet zeggen; hekje (wicket), werpen (bowlen), slaan (batten), aan slag (aan bat), punten maken (scoren), horde (hurdle), kracht bijzetten (spurten), wedstrijd (match), slaghout (bat), band (tire) enz.? Kost het zooveel moeite om te spreken van namiddagthee (afternoon-tea), eerste redevoering (maidenspeech), bijeenkomst (meeting)? En welke zijn de overwegende bezwaren tegen het verbannen van woorden als record? (Let maar op, we vinden dit nog eens, door den een of anderen spellingbeweger, verhaspeld tot riekoort.) Waarom zou men hiervoor niet een omschrijving kunnen bezigen, als: grootste snelheid, hoogste aantal punten, of zoo iets? ‘Hij heeft den afstand in 20 minuten afgelegd en dus het record geslagen (!)’, zou gevoegelijk vervangen kunnen worden door: ‘en dus de grootste, tot nu verkregen, snelheid overtroffen.’ Laat men mij niet tegenwerpen dat deze omschrijving te lang is. Men zegt wel: die of die nam de leiding op zich (wat nog onjuist is ook), in plaats van: die of die was vóór. Door behoorlijke Nederlandsche woorden of omschrijvingen te bezigen, kan men het stellen buiten zonderlingheden als peddelen, pacen (of moeten we soms peesen schrijven?), spurten, trainen, enz. Een derde oorzaak van 't euvel moet gezorgd worden in - aanstellerij. Het staat ‘gekleed’ om te spreken van highlife, van afternoon-tea (evenals het drinken er van), van afterdinner sigaar, fair en unfair, maidenspeech, smoking concert, Christmas cards, enz. Zoolang nu deze woorden nog maar voorkwamen in de spreektaal van enkelen, zouden ze niet gevaarlijk zijn, daar zijn, evenals alle modedingen, wel weer zouden verdwijnen; maar zoodra dagblad en andere schrijvers ze gaan gebruiken; zoodra ze zelfs voorkomen in schoolboeken voor 't Nederl. taalonderwijs, waar men ze vergelijkend ‘bastaardwoorden’ noemt, wordt de zaak bedenkelijk. En een hoogst zonderlingen indruk moet het maken, dat zoovele Nederlanders ijveren voor een Taalfonds ten behoeve der Transvalers, terwijl men 't kalm | |
[pagina 6]
| |
toelaat dat, in ons eigen land, de taal bedorven wordt op de ergerlijkste wijze. Dit doet denken aan Mrs. Jellyby in Dickens' Bleak House, die broekjes en sokjes maakte voor de negerkindertjes in de binnenlanden van Afrika, terwijl zij haar eigen kinderen verwaarloosde. Ik acht het een duren plicht van schrijvers, onderwijzers en ouders om met alle kracht dezen taalvijand te bestrijden, om hunne geschriften en gesprekken zooveel mogelijk vrij te houden van al die vreemde immengsels, om hunne lezers, leerlingen en kinderen te wijzen op het dwaze en verkeerdê van 't gebruiken van vreemde woorden (meestal verkeerd uitgesproken en dikwijls maar half begrepen), waar goede Nederlandsche plaatsvervangers voor 't grijpen liggen. Indien in dezen iedereen eenvoudig zijn plicht doet, kan er, zelf zonder dat er een ‘vereeniging’ worde opgericht, nog veel goedgemaakt worden. Vindt men echter dat dit niet kan zonder een bond, of zoo iets, welnu, dat 't men dan op die manier beproeve. Wie weet of niet een ‘Vereeniging tot het instandhouden der Nederlandsche Taal’, misschien nog meer nut zon kunnen-stichten, dan bijv. de Vereeniging van spellinghervormers, of het taalfonds voor de Transvalers. Leiden. J. de Josselin de Jong. |
|