Het Nederlandsch in de Kaap-Kolonie.
Op een vergadering van vruchtenkweekers te Wellington (Kaap-Kolonie) verklaarde de Heer Malan, dat hij moe was van de mooie beloften van den Directeur-Generaal van Kaapkolonische Spoorwegen omtrent het gebruik van het Nederlandsch in zijn Departement, daar die beloften toch tot niets leidden; hij vroeg of de secretaris gewezen had op de noodzakelijkheid, dat de spoorwegbeambten Nederlandsch verstonden. De secretaris antwoordde, dat hij hierop gewezen had en in zijn tegenwoordigheid had de Heer Price aan de klerken verklaard, dat zij Nederlandsch moesten leeren als zij promotie in dezen diensttak verwachtten. De Heer Malan vertelde zijn ervaring, weinige dagen geleden aan 't station opgedaan, toen bij eenige ledige vaten ging halen. Hij vond twee klerken en eenen voerman in de goederenloods, die geen van allen Nederlandsch verstonden of beweerden het niet te verstaan. Nadat zij getracht hadden hem gedurende eenigen tijd voor den gek te houden, ging hij den stationschef opzoeken. Toen riepen zij hem toe dat de vaten er waren. Hij vond het een schande, dat een man van zijn leeftijd door kwajougens voor den gek gehouden werd.
Wat een maatstaf geeft van de kennis van 't Nederlandsch bij Koloniale ambtenaren is het volgende. De secretaris van de Transvaalsche Commissie tot Vereenvoudiging van de Spelling had aan den secretaris van de Kaapkolonische Commissie dit telegram gezonden:
‘Commissie wacht uitsluitsel; antwoord Bloemfontein ontvangen.’
Hierop zond de Kaapkolonische secretaris een antwoord, dat als volgt verminkt, den bestemmeling bereikte.
‘Condres 4 en 5 Januari te Stellenbosch wat mos ons betreft brief volotvisteren verga.’
Het oorspronkelijke was: ‘Congres 4 en 5 Jan. te Stellenbosch, wat mij en ons betreft. Brief volgt; vergadering gisteren.’
‘Is het niet een schreiende schande,’ vraagt Ons Land, ‘dat de Nederlandsche taal aldus behandeld wordt in onze telegraafkantooren? Wordt het niet tijd, dat de Nederlandsch-sprekende bevolking er bij de Regeering sterker op aandringe, dat in elk telegraafkantoor ten minste een telegrafist zal zijn die het Nederlandsch behoorlijk kent?’
Daartegenover deelt de Volksstem een voorbeeld mee van gehechtheid aan hun taal bij jonge Afrikaners:
‘Te Graaf-Reinet (Kaap-Kolonie) had ene bijeenkomst plaats van omtrent 45 Afrikaner jongelieden, waar na gloedvolle toespraken het volgend besluit genomen werd:
Daar het gezegd wordt door den eerw. Kerkeraad, dat de Engelse diensten in de Hollands Geref. Kerk gevraagd worden door de jongelingen van Graaff-Reinet, zoo drukken zij hun gevoelen ten sterkste uit dat het onjuist is en gevoelen zich terneergeslagen, wanneer zij de veranderingen in de Holl. Ger. Kerk aanschouwen en dat zij liever zien, dat een Hollandse dienst in plaats van den Engelsen dienst Zondagsavonds wordt gehouden.’