[October 1896]
De familie ⋆⋆⋆ of de Engelschgezinde Afrikaner.
Historisch Romantisch Verhaal
door
A.J.v.d. Walt,
Gatsrand, distr. Potchefstroom. 2.
't Is Februari 1838! Het tooneel is veranderd. Niet meer te Slachtersnek - neen, in het bergachtig Natal, voer ik u, geachte lezer, naar een tooneel dat huiveringwekkend is. Was het tooneel te Slachtersnek treurig, hier is het hartverscheurend. Verplaats u in den geest langs de Mooirivier nabij de plaats waar nu Weenen ligt. Daar werd, vroeg in den morgen van den 17den Februari 1838 een der Boeren-lagers verraderlijk overvallen en vermoord. Stil en koud lagen die verminkte lijken daar. Grijsaards, vrouwen en kinderen, die den vorigen avond nog blij en dartel om de wagens rondspeelden - ze lagen daar nu levenloos en bleek in het gestolde bloed, dat gevloeid was uit de menigvuldige assegaaiwonden, die elk der slachtoffers van de demonen in menschelijke gedaante in den vroegen morgen ontving. De schrik waarmee ze wakker werden was nog leesbaar op die bleeke gelaten. Uit den slaap gewekt door 't helsch geschreeuw der Zulu-horden, was er geen tijd tot vluchten, geen kans tot verzet want de mannen en vaders dier weerloozen waren op de jacht. Stellen wij ons voor een oogenblik de terugkomst voor van hen wier geliefden daar vermoord lagen. Zij hebben, terwijl zij aan het jagen waren, het bericht van den inval der Zulus met diepe ontroering vernomen. Angstig en stil jagen zij voort om hun lager te bereiken. Bezorgdheid over het lot hunner dierbaren heeft hunne harten ingenomen. Zij komen steeds nader en nader; sjambokken en sporen worden niet gespaard. Daar komen zij in het gezicht van het lager. Eene kreet van smart en woede ontsnapt aan allen. Zij zien rook uit het lager opstijgen. Zij jagen toe - springen af! Hier ziet een zijne geliefde vrouw en kinderen door elkaar dood liggen. Daar, een ander zijn vader en moeder.... doch waartoe meer? Wie kan dit tooneel naar waarde beschrijven? Woorden schieten te kort daarvoor. Onder al die mannen, die daar verstomd van ontzetting en wanhoop als verbijsterd staan, slaan wij er één gade. Hij is
een man van omtrent 38 jaren. Hij staat daar als verstorven tusschen twee wagens waarvan een bijna uitgebrand is. Daar vóór hem ligt een oude grijsaard, dien hij als zijn vader herkent; een weinig verder ligt zijne dierbare gade, tusschen haar zoon en twee dochters. Zijn jongste kindje ligt daar onder den wagen met ingeslagen schedel. Zijn blik valt op het achterwiel en... o gruwel! daarop ziet hij bloed en hersenen van het wichtje, dat wreed en meedoogenloos door eenen Zulu daartegen dood geslingerd werd. Doch waar is zijne oude moeder! Hoe hij ook rondblikt, hij kan haar lijk niet zien. O vreeselijke gedachte, die hij tracht te verbannen. Zou zij?... hij stoot voorzichtig in den aschhoop van den verbranden wagen en ja - daar is haar overschot, al bijna geheel verteerd door het vuur. Nu kan deze man het niet meer uithouden; zijn geprangd hart moet lucht krijgen. Hij barst in tranen uit. O God! roept hij eindelijk uit, zie neder van uit Uwen hemel en aanschouw onze ellende. Help mij, help ons allen om het dierbaar bloed onzer dierbaren te wreken! Amen! klonk het uit aller mond! en - ‘zij hieven hunne stemmen op - en weenden’. Sterke, gespierde en geharde mannen stortten daar tranen als kinderen. Doch genoeg, geëerde lezer; we laten den sluier vallen over dit zoo hartverscheurend tooneel in onze geschiedenis. Die tranen werden daar niet te vergeefs geplengd, die gebeden niet vergeefs ten hemel gezonden.
De oude grijsaard, die daar vermoord lag, en zij wier lijk daar in het vuur verteerd lag, waren niemand anders dan onze oude boer P.⋆⋆⋆ en zijne vrouw, die wij te Slachtersnek leerden kennen. De man, wiens ontroering en droefheid wij zagen was hun zoon, die tijdens de Slachtersnek-executie omtrent 15 jaren oud was. Hij was met zijn vader in 1836 uit de Kolonie gegaan. En nu lagen zij allen daar dood door het verraad van Dingaan. Hij stond daar nu eenzaam en alleen! Slechts een broeder, die in de Kolonie was achtergebleven, had hij nog, doch wat baatte het hem? Zij waren verre van elkander verwijderd. Hij gevoelde het, hoe eenzaam zijn lot nu was. Is het te verwonderen, dat Slachtersnek hem daar weer levendig voor den geest kwam, nu hij deze tweede ramp gadeslaat? Is het te verwonderen, dat van dien dag af de onvergetelijke moordtooneelen van Mooi-rivier en de andere plaatsen uit den omtrek, samen met Slachtersnek, met onuitwischbare trekken in zijn gemoed gegrift werden voor geheel zijn leven? Neen, de ware Afrikaner kan het heel goed begrijpen, dat hij daar te midden der vermoorden neerviel en uitriep: ‘O God! zult Gij dan steeds Uw volk, dat Gij hier in Z.-A. geplant hebt, overgeven aan den wensch van de vijanden? Zal Uw volk altijd verdrukt moeten worden? Maar neen, Gij wilt Uw volk evenals Israël door verdrukkingen leiden en het op Uwen tijd recht doen! O Heere! God onzer vaderen, behoudt U toch steeds zelfs tot in de late nageslachten een deel van ons volk om Uwe erve te zijn!’
't Is Jan. 1848! Het tooneel is weer veranderd. In een ‘nek’ op de bergpas in de Drakensbergen, die Natal van O.V.S. scheidt, stonden 10 jaren later in dezelfde maand (Febr.) een groot aantal wagens uitgespannen. 't Waren de Emigranten Boeren, die in 1838 zoo hoopvol Natal binnentrokken en nu, voor ‘wreed geweld’ zwichtende, het land, waarvan zij zooveel zoete droomen gehad hadden, moesten verlaten. Toen zij na den slag te Bloed-rivier in Dec. 1838, bezit namen van het zoo duur betaalde land, toen hadden zij gedacht om eindelijk weer tot stilstand te komen, om eindelijk rustig te leven. Doch - we weten het - hun maat van lijden was nog niet vol. Hadden zij veel van Dingaan te lijden gehad, God zij gedankt, hem, den dwingeland en verrader konden zij ten onder brengen. Maar, toen de Engelsche Regeering hen, toen zij in gevaar waren om tot den laatsten man toe door Dingaans horden vermoord te worden, aan hun lot overliet, toen die oude vijand weer op het terrein kwam en hun hun land diefelijk ontstal - toen de Engelschen de Kaffers, die zij zoo zuur hadden ten onder ge-