Nederlandse Letterkunde. Jaargang 10
(2005)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |||||||||||||
Paulina (Au pair): versierd of misbruikt?Ga naar eind*
| |||||||||||||
Het mannelijke scenarioAl Hermans' romans tot aan Au pair hebben mannelijke hoofdpersonages. Rein Bloem, Jan Fontijn, maar vooral Michel Dupuis hebben er in resp. 1971, 1971 en 1976 al op gewezen dat in Hermans' romans een grondpatroon of scenario valt te onderkennen.Ga naar eind1 Zij bedoelen dan (de moderne versie van) het scenario van de initiatieriten voor jongemannen bij primitieve volkeren, dat bekendheid heeft gekregen door onderzoek van antropologen als R.M. Berndt, J.G. Frazer, C.G. Jung en vooral M. Eliade. Dit initiatiescenario heeft sterk tot de verbeelding gesproken omdat er iets universeels uit naar voren leek te komen. De puberteits-, stam- en geheime-genootschappeninitiaties in bijvoorbeeld Australië, Vuurland, India, Noord- en Zuid-Amerika en Siberië en de puberteitsriten in de veel complexere religieuze culturen zoals die van het oude Griekenland, het Jodendom en het vroege Christendom bleken zoveel gemeenschappelijks te hebben dat van één scenario gesproken kan worden. Het lijkt er dus op dat het hier gaat om het patroon van hét verhaal van de jongeman, in welke tijd of windstreek hij zich ook bevindt. Het scenario vertelt het verhaal van de inwijding van de jongemannen in de cultuur van de stam. Het bestaat uit drie elementen: 1. het betreden van de ‘imago | |||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||
mundi’, de navel van de wereld, oftewel de heilige plek waar de handeling van de inwijding zich zal afspelen; 2. de teruggang tot de chaos, waarbij de kinderlijke status van de jongeman vernietigd wordt en alles wordt uitgewist wat natuurlijk aan hem is; 3. de wedergeboorte van de jongen als man, dat wil zeggen als lid van de cultuur van de stam. Geboorte, voortplanting en dood zijn de drempels die het geheim van het leven vormen. Wie geboren is maar zich nog niet voort kan planten, is de eerste drempel over, maar verkeert in een soort niemandsland en bestaat daarom eigenlijk nog niet. Wie eenmaal vruchtbaar is, is de tweede drempel over en gaat vanzelf deelnemen aan de mysteries van geboorte en dood. En wie de fase van de vruchtbaarheid voorbij is, kan de rol van mentor vervullen doordat hij ervaring heeft met de eerste twee drempels en zich al dichtbij de derde bevindt.Ga naar eind2 De initiatie markeert het existentiële moment van overgang van de kinderlijke toestand naar de fase van de vruchtbaarheid. Tot aan hun puberteit bestaan jongens weliswaar lichamelijk, als kind in de moederwereld, maar ze existeren nog niet als man. Pas als ze zelf vruchtbaar zijn geworden, nemen ze die stap.Ga naar eind3 Eliade zegt: ‘Onder initiatie verstaat men gewoonlijk een samenstel van riten en mondelinge lessen, die de radicale verandering nastreven van de religieuze en sociale status van de persoon die wordt ingewijd. Filosofisch gesproken is die initiatie gelijkwaardig aan een ontologische verandering van het existentiële bestel. Aan het eind van de proeven die hij moet doorstaan, geniet de noviet een heel ander bestaan dan vóór de initiatie: hij is iemand anders geworden [...] Elke primitieve gemeenschap bezit een samenhangend stelsel van mythische overlevering, een “wereldbeschouwing”, en deze beschouwing wordt de noviet allengs geopenbaard tijdens het verloop van de initiatie.’ (Eliade 1979, 9-10) De moderne versie wijkt af van de originele. Kenmerkend voor het moderne denken is nu juist dat het de oude zekerheid van een samenhangende wereldbeschouwing - mythisch overleverd of metafysisch geopenbaard - heeft ondergraven en zelfs tenietgedaan. Het gevolg is dat de moderne initiatie een inwijding in de existentiële onzekerheid wordt. Daarom loopt het in Hermans' romans altijd slecht af. De verhalen eindigen met een teruggang tot de chaos in plaats van met een wedergeboorte. Vooral Michel Dupuis heeft uitvoerig gedemonstreerd hoe de moderne variant van dit scenario in Hermans' werk gestalte krijgt. Het hoofdpersonage is op zoek naar een ideaal: de waarheid, zijn identiteit, overzicht in de wereld, een uitvinding, een verzameling. Hij jaagt dit ideaal fanatiek na, maar raakt het spoor steeds verder bijster, wat een gevoel van vervreemding teweegbrengt en hem steevast in de chaos doet eindigen. Punt 2 en 3 uit het scenario zijn bij Hermans dus omgedraaid: de tocht door het gewijd gebied lijkt te voeren naar een ideaal doel (een bepaalde vorm van inzicht), maar irrationele factoren zorgen er steevast voor dat de onderneming uitloopt op mislukking (een bepaalde vorm van blindheid). In die blindheid, de regressie, ervaart de hoofdpersoon weliswaar een gevoel van compleetheid maar dat is de weerslag van | |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
het gevoel van versplintering dat het falen van de zoektocht heeft veroorzaakt. De donkere kamer van Damokles en Nooit meer slapen leveren van dit scenario een duidelijke demonstratie. Door de wereld van het verzet te betreden probeert Osewoudt een identiteit te veroveren waarin hij met Dorbeck samenvalt. Rationeel overleg ontbreekt daarbij geheel. Blindelings volgt hij zijn model na. In het streven Dorbeck te worden lijkt hij aanvankelijk te slagen, maar na verloop van tijd begint Osewoudts nieuwe identiteit volgens een ijzeren logica uiteen te vallen, waarna hij terug is bij de aanvangssituatie, maar dan volledig onttakeld en zonder dat hem nog énig vast punt rest. Hij moet de queeste met de dood bekopen. Alfred begeeft zich in de noordelijke gebieden van Noorwegen met als doel zichzelf door middel van een wetenschappelijke ontdekking te bevestigen. Nadat hij de woestenij van Finnmarken betreden heeft, doet hij zijn uiterste best, maar verdwaalt hij desondanks hopeloos, om redenen die allerminst rationeel zijn. Hij slaagt er slechts in het vege lijf te redden, waarbij de beklimming van de berg Vuorje een belangrijke rol speelt. Op de top van deze berg kan hij geen hand voor ogen kan zien. Ook Alfred is na de tocht terug bij af, zij het dat hij nog een leven voor zich heeft. Beide romans demonstreren het karakter van de mannelijke initiatie. De verhalen zijn zeer dramatisch, de inwijding brengt de beide jongemannen in aanraking met onzichtbare werkelijkheden, zet hen op het spoor van de heilige geschiedenis, dat wil zeggen van aspecten van het leven die niet vanzelfsprekend zijn en die dus niet uit eigen ervaring zijn af te leiden (autoriteit, kundigheid). De initiatie is voor jongemannen ‘de invoering tot een wereld die niet langer “onmiddellijk” is: de wereld van de geest en de cultuur’ (Eliade). Gezien het dramatische karakter van het scenario gaat de verwerving van de identiteit gepaard met veel actie, met gevaarlijke hindernissen (het doden van een monster, het beklimmen van een berg, het doorlopen van een labyrint). Het goed doorstaan van de initiatie resulteert in heroïek en onsterfelijkheid, het mislukken ervan bewerkstelligt bij de jongenman identiteitsverlies en een diepe haat jegens de wereld en zichzelf. Bij Hermans gebeurt altijd het laatstgenoemde. Hij heeft de logica van de mislukking tot kunstvorm verheven. Vrouwen waren in het scenario van Hermans' romans steevast object van het mannelijke hoofdpersonage. Zij hadden er een plaats als doel of obstakel, maar nooit als subject. Hella Haasse heeft over de rol van de vrouw in het werk van Hermans gezegd: ‘Zij maakten, in zijn vroegere romans en verhalen, ondanks de soms realistische typering, een mythische indruk: diverse verschijningsvormen van de castrerende moeder, van de zuster, of zusterachtige vrouw als fatale helpster of als rivale in het streven naar macht, van de verleidster of van de belichaming van onnozelheid, onhandigheid, vulgaire domheid.’ (Haasse 1989, 156-157). Haasse heeft zich dan ook verrast betoond over de in haar ogen volwaardige vrouwenfiguren Gré Dingelam en Sita van de Wissel in respectievelijk Onder professoren en Uit talloos veel miljoenen, die zij als een novum in Hermans' werk bestempelde. Tegenover Paulina uit Au pair staat Haasse weer gereserveerd.Ga naar eind4 | |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
Op het laatste punt ben ik het niet met Haasse eens.Ga naar eind5 Ik geloof dat Hermans zich in Au pair diepgaander met het vrouwelijke heeft beziggehouden dan zij meent. | |||||||||||||
Het vrouwelijke scenarioHiervoor heb ik datgene in herinnering geroepen wat beschouwd wordt als het oerscenario voor verhalen over jongemannen. Laten we daar nu eens het scenario tegenover zetten dat Eliade geeft voor de initiatie van meisjes. Gaat het er bij jongens om hen onder veel pijn en moeite in aanraking te brengen met de geheimenissen van de cultuur (en dus het niet-onmiddellijke), bij meisjes bevat de initiatie ‘een reeks openbaringen betreffende de geheime betekenis van een ogenschijnlijk “natuurlijk” verschijnsel: het zichtbare teken van hun seksuele volwassenheid [= de eerste menstruatie]’, aldus Eliade. Het scenario van deze inwijding bevat twee momenten: 1. de afzondering (huis, hut, bos, berg) waarin het meisje door Midwives en Spinsters wordt ingewijd in de geheimen van de maanmythologie en 2. het getoond worden in hun nieuwe staat, versierd, mooi gemaakt na te zijn gebaad. Men ziet: het scenario is ondramatisch. Meisjes hoeven niets te veroveren, zij moeten zich slechts bewust worden van iets dat zij al bezitten. Jongemannen moeten actief zijn en hindernissen nemen, terwijl meisjes zich veeleer een attitude dienen eigen te maken, dat wil zeggen dat ze moeten leren op een actieve manier passief te zijn. Het lijkt erop dat dit scenario niet alleen ondramatisch is (geen actie), maar bovendien een goede afloop kent (tentoongesteld in al haar schoonheid). Kijken we nu naar Au pair, dan valt op hoe het verhaal van deze roman bij dit ondramatische en optimistische scenario past. Paulina beweegt zich in een wereld waarin zij weliswaar van alles meemaakt, maar ten opzichte waarvan zij zich vooral passief gedraagt, zonder dat dit - en daar gaat het mij om - een teken van zwakte is, integendeel zelfs, met als gevolg dat zij dusdoende juist haar identiteit verovert. Vergelijk het slot van Nooit meer slapen met dat van Au pair. Alfred zit aan het einde met twee helften van een meteoriet, een steen van dezelfde soort waarnaar hij de hele roman gezocht heeft, maar die zijn vader al voor hem gekocht blijkt te hebben toen hij nog klein was. Dit slotakkoord door middel van een beeld van versplinterde identiteit, van scheiding van wat één is, wordt in Au pair vervrouwelijkt en dus omgedraaid. Als Paulina aan het begin van de roman op de vlucht slaat voor een grote neger, sluit zij haar koffer met een panty die zij doormidden heeft geknipt. Twee loze beenhulzen dienen dus als vergrendeling van de bagage waarmee zij het verhaal binnenstapt. In de slotscène van de roman slaat zij - nota bene ten overstaan van de ‘tovenaar’ die haar tot dan toe geleid heeft - haar in nylon gehulde benen over elkaar, zich intens bewust van de seksuele betekenis van dit gebaar en van de vrouwelijkheid die juist in het maquillage-aspect van de nylons besloten ligt. Alfred zit aan het slot dus met twee manchetknopen, terwijl een van de slotzinnen | |||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||
van Au pair luidt: ‘'t Was of haar dijen verliefd op elkaar waren en elkander hadden beloofd nooit uit elkaar te gaan.’ Paulina hóeft niets van de wereld. Voor het welslagen van haar initiatie is vooral een ontvankelijke attitude vereist: ijver, openheid en een zekere blankheid. Dit duidt op een andere wil dan die welke jongemannen moeten zien te verwerven. De wil van Paulina is weliswaar sterk, maar niet agressief, niet op de wereld buiten haar gericht. Integendeel, de wereld buiten haar is aanhoudend op háár gericht, biedt zich voortdurend aan haar aan, overlaadt haar met geschenken en opent voor haar ongevraagd allerlei mogelijkheden. Paulina wil wel studeren, maar haar identiteit hangt niet af van haar studieresultaten. Geheel volgens het scenario verkiest de maagd Paulina de afzondering door zelf de wens te kennen te geven ‘au pair’ te gaan, te willen studeren in Parijs in plaats van thuis, in Amsterdam. Eerst komt ze in een tussengebied: bij de Pauchards. Was het Amsterdam van Klara en haar docent Frans een onooglijke wereld, die van de Pauchards is zo mogelijk nog erger. Het is de platvloerse wereld van aapachtige types die behalve op de penning ook nog naturist en racistisch zijn. Alles is zichtbaar in deze wereld, niets valt er te raden. De zolderverdieping bevat een amalgaam van primaire culturen op koste waarvan deze naakt tussen het gobelin rondwandelende ‘rijkworders’ zich opgewerkt hebben tot een poenige levensstaat die het niveau van de surfplank niet te bovengaat. Madame Pauchard is de eerste ‘spinster’ die Paulina tegenkomt, maar zij draait Paulina een wel erg goedkoop spinnewiel voor ogen. De juffrouw van het au-pairbureau is uit heel ander hout gesneden: zij is de ware spinster en wordt dan ook met liefde getekend als de felle dochter van een markiezin. Zij verleent Paulina toegang tot de maanwereld: het geheimzinnige huis van de aristocraten die allen ‘De Lune’ heten. Daar is de wereld verstild en mysterieus; voor Paulina is de zin van haar aanwezigheid daar een raadsel. Zij komt echter niet zomaar in dit gebied terecht. Eerst moet zij langs een hek, waar zij letterlijk de ‘tovenaar’ tegen het lijf loopt die haar Lot al voor haar gesponnen heeft. Hij zegt tegen Paulina: ‘Van dit ogenblik af zullen een heleboel dingen beter gaan. Ik heb het beste met je voor.’ Waarop Paulina antwoordt: ‘U? Bent u misschien een tovenaar?’, waarna hij weer repliceert met: ‘Waarom niet? Een tovenaar, of de Duivel. Dat weet niemand precies, ik zelf ook niet. Maar ik zal je laten zien dat ik er niet op uit ben iedereen in het ongeluk te storten.’ (73-74). Hij, de Muze, de Wever, voert haar zijn gebied binnen, de ‘mundus muliebris’, de wereld van de vrouwelijkheid, waardoor moderne kunstenaars volgens Baudelaire zo mateloos gefascineerd zijn. Hij, de auteur, draagt haar over aan de huishoudster van de De Lune's, madame Le Dantec, en dusdoende omhult hij Paulina met de De-Lunewereld als met een kleed waarvan zij na verloop van tijd niet meer te onderscheiden zal zijn. Als de ‘tovenaar’ eenmaal in die opzet is geslaagd, aan het einde van de roman, wordt hij verpletterd door de autonomie die zijn creatie heeft aangenomen. | |||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||
De ‘tovenaar’ (of ‘Nederlandse meneer’) beweegt zich vrijelijk in verschillende lagen van de roman, precies zoals hij bij zijn ontmoeting met Paulina op het ene moment vóór en op het andere moment achter het traliehek van het Parc Luxembourg loopt. Het hek van het Parc Luxembourg is dan ook een beeld voor de scheiding tussen de verschillende lagen in de romanwereld van Au pair. In zijn hoedanigheid van ‘oude man’, ‘mannelijke Fee’ of ‘masculiene spinster’ staat de ‘tovenaar’ in de lijn: madame Pauchard/de juffrouw van het au-pairbureau/madame Le Dantec. In die hoedanigheid reikt hij Paulina een arsenaal ‘opmaak-spullen’ aan, letterlijk maar ook figuurlijk. In die laag van de roman ‘versiert’ hij Paulina, is hij haar peintre, ‘maakt’ hij haar ‘op’ door haar ergens in onder te dompelen. Vanaf Paulina's entree in de wereld van de De Lune's is de roman te beschouwen als één grote lyrische ontboezeming door de ‘tovenaar’ over al wat er te beleven is aan hetgeen Parijs (en bij uitbreiding: de Franse cultuur) aan moois te bieden heeft. Aan moois, dat wil zeggen: aan wat gemáákt is, wat cultuur vormt en dus artificieel van aard is. Er volgt een serie eindeloze gesprekken over schilderkunst, muziek en literatuur (Baudelaire, Flaubert, Kant, Alkan, Chopin, Guys, De Goncourt, Sully Prudhomme, Eli Faure, De Banville), terwijl deze van geld verzadigde wereld bovendien gestoffeerd is met mooie auto's, dure huizen en sieraden, men slechts uitgelezen hotels en restaurants bezoekt, en over ruime en dure garderobes beschikt. Paulina van haar kant legt hiertegenover de juiste attitude aan de dag. Wat haar aangereikt wordt, neemt ze gretig in zich op. Van Dale geeft als betekenis van ‘au pair’: ‘tegen kost en inwoning, zonder verdere vergoeding’. Paulina gaat ‘in de kost’ bij de Franse cultuur. Ze laat zich graag betoveren. Hermans, die zich vanuit Parijs te buiten placht te gaan aan satirische charges tegen Nederland, heeft het drama van de kleinheid van de Nederlandse cultuur in deze roman nu eens op positieve wijze opgevoerd. Geen satire of scheldcanonnades, maar een romancompositie die de ‘au pair’-positie van de Nederlandse cultuur dramatiseert. De Nederlandse, maagdelijke Paulina krijgt op grond van haar Vlissingse afkomst (Guys) gratis entree tot een culturele sprookjeswereld. (Vergelijk dit opnieuw met Alfreds inferieure positie ten opzichte van de Noren in Nooit meer slapen, die hij uitsluitend als negatief ervaart.) Maar de ‘tovenaar’/‘Nederlandse meneer’ heeft ook de hoedanigheid van man zonder meer. In die hoedanigheid bevindt hij zich op een ander niveau van de roman. Als zodanig staat hij in een andere lijn dan die van de vrouwen, hiervoor genoemd, en splitst hij zich op in een reeks mánnen uit de maanwereld. Generaal De Lune (en zijn tegenhanger Müller), diens twee zoons en diens enige kleinzoon. Drie mannelijke generaties dus. De eerste generatie is er één van de daad: de militair, beroemd om zijn (verzets)daden, maar verlamd door een dilemma dat direct met zijn daden verbonden is, en ingeklemd tussen Kant en Baudelaire, dat wil zeggen tussen respectievelijk de rationaliteit van de plichtGa naar eind6 en de irrationaliteit van de schoonheid. De tweede generatie is er één van kunstenaars, de dichter Armand | |||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||
en de musicus Michel. Ook voor hen hangt hun identiteit direct samen met hun daden: ‘Het grote vraagstuk in deze wereld is: hoe word ik een autoriteit?’ (171) Dit zegt Michel en hij vertelt erbij dat dit ook voor zijn broer Armand de klemmendste kwestie in het leven is. Zij zijn er geen van beiden in geslaagd een autoriteit te worden. Ze delen met hun vader de jaloezie jegens kunstenaars die te bescheiden waren voor hun gaven: Alkan, Cornuard en Guys, die door Baudelaire ‘un ouragan de modestie’ is genoemd. Muziek maken en gedichten schrijven hebben hun voorkeur boven daden stellen, maar ze zijn beiden bezweken aan hun hang naar perfectie. Beide heren zijn uiterst integer, maar zeer bedroefd. De vertegenwoordiger van de derde generatie, Edouard, speculeert op onnavolgbare wijze met aandelen. Hij belichaamt niet de daad of de kunst, maar de materie. Hij is een manipulator, hij is onaandoenlijk, kan even charmant als hard zijn, maar is niet ongelukkig. (Wat betreft de grote mannen op de achtergrond, Kant en Baudelaire: beiden zijn nog steeds belangrijke richtpunten, de eerste op het gebied van de moraalGa naar eind7, de tweede op het gebied van de esthetica.Ga naar eind8 Het stuk van Baudelaire over Guys is een van de bekendste essays van BaudelaireGa naar eind9 en het ‘Depositum’-maxime uit Kants Kritik der praktischen Vernunft is beroemd in de geschiedenis van de moderne moraalfilosofie.Ga naar eind10 Tot zover de mannenwereld in de roman. In de wereld van deze mannen vindt de intrige rond de erfenis plaats. Paulina verkeert in deze wereld, maar butlers, kamerdames, kunst, filosofie en luxe vormen een geheimzinnige afscherming tussen haar en het hart van al deze heren. Zij houdt van de generaal, heeft respect en mededogen voor de beide broers en is heimelijk gecharmeerd van Edouard, die zij uiteindelijk minacht. Twee werelden schuiven in deze roman langs elkaar heen: op het eerste niveau is Paulina het hoofdpersonage, maar op een daar nauw mee verbonden plan zijn de generaal en zijn ‘majoors’ de hoofdpersonages, met ‘de tovenaar’ als schakel tussen de vrouwen- en mannenwereld. De intrige rond de erfenis is het resultaat van gebeurtenissen, feiten en obsessies die niet tot de ‘mundus muliebris’, maar tot de mannenwereld behoren. Paulina heeft een aandeel in deze intrige, maar in tegenstelling tot de mannen hangt haar identiteit niet af van de afloop. Paulina is hoofdpersonage in die zin, dat zij de zachte spiegel is waarin verwikkelingen weerkaatst worden die haar identiteit niet wezenlijk raken. Haar identiteit schuilt erin dat de wilsfeiten van de mannen wel op haar betrokken zijn, maar haar niet kunnen compromitteren. Hoe genderbepaald Paulina als hoofdpersonage is, springt meteen in het oog als we ons even voorstellen hoe het verhaal zou veranderen als Paulina een jongeman zou zijn geweest. Ze zou dan karakterloos zijn geweest, aangezien ze niets wil, en omdat het niet haar eerste behoefte is ‘een autoriteit te worden’. Ze zou behalve karakterloos ook mislukt zijn, net zo mislukt als Alfred uit Nooit meer slapen: ze heeft immers nauwelijks iets ondernomen en wat zij onderneemt, loopt anders dan zij het bedoelde. En het belangrijkste: als Paulina een jongeman was geweest, dan zou de wereld zich niet als bij toverslag voor hem geopend hebben, zoals dat met Paulina geschiedt, en dan zou hij niet het natuurlijke centrum van de aandacht van | |||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||
alle mannen en vrouwen uit de romanwereld geweest zijn, zoals Paulina dat is. Ten behoeve van Arthur Ossegal, Lodewijk Stegman, Henri Osewoudt, Alfred Issendorf of mr. Alberegt heeft nooit een ‘tovenaar’ de rol van ‘mannelijke Fee’ of ‘Spinster’ op zich genomen, teneinde deze personages - zoals in het geval van Paulina - te maken tot het ‘willoze’ centrum dat alle wilsfeiten, hoewel mislukt, toch zin geeft. Integendeel, al de genoemde mannelijke hoofdpersonages hebben het in hún verhalen moeten opnemen tegen de onzichtbare hand van de hardvochtige auteur, die hindernis na hindernis voor hen opwierp en niet rustte totdat hij hen had fijngeknepen. Het lijkt er dan ook op dat Au pair de enige van Hermans' romans is die goed afloopt, en dat dit komt doordat deze roman als enige een meisje als hoofdperonage heeft. Zo bezien is het scenario van deze roman in het geheel van Hermans' werk nogal opzienbarend. | |||||||||||||
Het goede meisje en het slechte meisjeToch is het maar de vraag of het wel zo goed afloopt met Paulina. In de kritiek is de romanheldin van Au pair in verband gebracht met Alice in Wonderland en met Candide. Ik zou haar met evenveel recht in verband kunnen brengen met de meisjesfiguren uit sprookjes als Vrouw Holle. De structuur van dergelijke oeroude verhalen, die een ontzagwekkende verspreiding kennen (Weigle 1988) volgt het patroon van de initiatie (1. afzondering 2. versiering en tentoongesteld worden) en vertoont dan ook grote gelijkenis met het scenario van het verhaal over Paulina. Er is sprake van twee meisjes: een dochter en een pleegdochter. De dochter is lelijk, heeft een naar karakter, wordt verwend en is lui; de pleegdochter daarentegen is beeldschoon, heeft een mooi karakter, is ijverig en wordt door de moeder uitgebuit als huissloof. Als het ‘goede meisje’ bij het spinnen haar hand heeft opengehaald en bij het wassen van haar gewonde hand haar spoeltje in de put heeft laten vallen, beveelt de hardvochtige moeder haar om het op te duiken. Ten einde raad gehoorzaamt ze en neemt een plons. Eenmaal onder in de put verliest ze het bewustzijn, waarna ze een andere wereld betreedt. Daar wordt van haar verwacht dat ze de bomen schudt, de was doet, de broden uit de oven haalt, eten kookt, het bed opschudt, kortom dat ze behulpzaam en onbaatzuchtig is. Een spinster, opdrachtgeefster, Vrouw Holle, test haar op die manier. Op zeker moment krijgt het meisje heimwee naar de gewone wereld. De spinster stemt in met haar verzoek terug te keren. Zonder dit ook maar enigszins te hebben nagestreefd, wordt het meisje bij haar terugkomst in de gewone wereld met goud bedekt. Aldus ‘opgemaakt’, wordt zij ieders blikvanger en is daardoor een natuurlijk centrum van aandacht geworden. Uit verhalen van het type Vrouw Holle blijkt dat het scenario van de initiatie van meisjes wel degelijk dramatisch kan zijn, wat met zich meebrengt dat het ook slecht kan aflopen. Dit wordt mogelijk gemaakt doordat in dergelijke verhalen ook altijd sprake is van een tegenhangster van het ‘goede meisje’. Het ‘slechte meisje’ is de | |||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||
dochter, lelijk, lui en verwend. Zij mist de attitude van ontvankelijkheid en onbaatzuchtigheid door toedoen waarvan het goede meisje, de pleegdochter, ongevraagd haar riante beloning kreeg. Het slechte meisje is berekenend: zij wil iets. Nadat de moeder het met goud beloonde pleegkind heeft zien terugkeren, zet zij haar dochter tot dezelfde tocht aan. Deze doorloopt het hele traject, maar doet dat met de verkeerde attitude. Zij maakt zich overal met een Jantje van Leiden vanaf, wil zo snel mogelijk naar haar makkelijke leventje in de gewone wereld terugkeren en is slechts belust op één ding: en passant de gouden douche te ontvangen. Vrouw Holle zorgt er echter voor dat dit meisje bij haar terugkeer met pek wordt overgoten en dat zij zichzelf ongewild lelijk te kijk zet. Het goede en slechte meisje uit het ‘Vrouw Holle’-verhaal zijn te herkennen als twee ‘figuren’ uit het vrouwelijke initiatiescenario. Zij belichamen twee kanten van de jonge vrouw. Het verblijf in de wereld van Vrouw Holle vormt een proef, waarbij het heimwee naar de gewone wereld en het verzoek daarnaar terug te mogen keren, staat voor de drang om de opgedane ervaring te integreren. Voor de pleegdochter is het verblijf in de onderwaterwereld een natuurlijke, en daardoor verrijkende ervaring, voor de dochter is het alleen maar een hinderlijk oponthoud en haar door begeerte ingegeven manipulaties worden onthuld als iets smerigs. In het hoofdstuk ‘Moon, Menstruation, Menopause: Myth and Ritual’ uit haar studie Spiders & Spinsters. Women and Mythology schrijfs Weigle: ‘Frau Holle or Mother Hulda assists in times of crucial passage. She is the fateful door [...] In terms of the fairy tale, maturity may mean recognizing that the Golden Girl and Dirty Girl are sisters in one psyche - or two faces/facets of a single girl. The threshold goddesses grace the places of psychic conversion. Their presence signals moments of feminine emergence and transformation; in dreams they appear behind specially marked doors, on landings between floors or rising from the water, turning out of the shadows, carrying mirrors. Of all the attributes the mirror is most common [...] for rendering hidden parts accessible to observation. It's a peculiarly feminine instrument that literally reflects the inside of woman.’ (p. 189) Doordat de ‘Vrouw Holle’-verhalen de spanning tussen de ‘two faces/facets’ van één jonge vrouw verbeelden, brengen zij een existentële, feminiene ervaring tot uitdrukking, aldus Weigle. Literair gezien is het de tegenstelling Golden Girl/Dirty Girl die het meisjesscenario dramatisch reliëf geeft. Daarzonder zou het saai en plat blijven. De tegenstelling opent immers de mogelijkheid van de mislukking in typisch vrouwelijke zin, waardoor het meisjesscenario dramatisch gezien gelijkwaardig is aan het jongensscenario. In Vrouw Holle vertegenwoordigen de moeder en de dochter twee fasen van de Dirty Girl. Beiden zijn gemakzuchtig, berekenend en lelijk. Hun onooglijk fysiek correspondeert met de verwerpelijkheid van hun gedrag: ze zijn jaloers op de Golden Girl, de pleegdochter, ze koeioneren haar niet alleen door haar fraaie karakter te miskennen, maar ze buiten haar inschikkelijke aard ook uit. Ze zijn niet ingetogen, maar agressief; niet ontvankelijk, maar benepen; niet ijverig, maar vad- | |||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||
sig. Vrouw Holle neemt in het verhaal een aparte plaats in. Zij staat op een ander niveau dan enerzijds de pleegdochter en anderzijds de dochter en de moeder. Vrouw Holle test de dames proefondervindelijk. Ook in Au pair is het motief van het ‘slechte meisje’ rijkelijk aanwezig: Ada, Clementine, twee Duitse en één Deens meisje kruisen het pad van Paulina, sommigen zelfs meer dan eens. Gaandeweg wordt duidelijk dat verschillende van hen óók ooit bij de De Lune's au pair zijn geweest en dat verschillende van hen eveneens door de De Lune's met een koffer op pad zijn gestuurd. Deze meisjes bleken echter geen geld of waardepapieren, maar oude kranten te hebben vervoerd. Doordat de gang met de koffer behalve door Paulina ook door als onbetrouwbaar beschouwde meisjes blijkt te zijn uitgevoerd, krijgt die tocht de allure van een proef. Paulina overweegt op zeker moment dat het hier gaat om een ritueel dat niet alleen zij en de twee Duitse meisjes, maar àlle au-pairmeisjes moeten ondergaan: ‘Die Duitse was misschien wel bij andere mensen in huis geweest, hoopte ze, dacht ze, nadat ze haar plaats in het vliegtuig had gevonden en de veiligheidsgordels had vastgemaakt. Als Parijse families genoeg hadden van een au pair, stuurden ze haar met een koffer vol oude kranten naar Duitsland. Een geijkte methode, wie weet? En haar was dit toch niet overkomen? Ze had immers zelf gezien dat er effecten en bankpapier in de koffer zaten? - Wat een onzin’ (391) De suggestie is duidelijk: elk meisje ondergaat een verblijf in een De Lune-wereld en maakt daar een tocht met een koffer, maar niet ieder meisje brengt het er even goed vanaf. Waardepapieren (goud) of oude kranten (pek), een tekening van Guys (goud) of een naaktfoto van haarzelf (pek): die dingen bepalen de identiteit van het meisje. | |||||||||||||
BuitenverhaalAls we nu naar Au pair kijken, dan zien we daar een dubbelstructuur. De roman kent een buitenverhaal en een binnenverhaal. De hoofdpersonages in het buitenverhaal zijn ‘de Nederlandse meneer’ en Paulina. Het buitenverhaal is ondramatisch. In dit verhaal heeft ‘De Nederlandse meneer’ de rol van Vrouw Holle (de ‘threshold god(dess)’ oftewel ‘de tovenaar’), en is Paulina het goede meisje. Door toedoen van ‘de Nederlandse meneer’ wordt Paulina plotsklaps het natuurlijke centrum van ieders aandacht. Alles komt daardoor vanzelf op haar af, haar identiteit wordt bepaald door haar attitude (waaraan niets mankeert) en is dus onafhankelijk van haar verrichtingen met de koffer. In dit verhaal wordt Paulina letterlijk ‘versierd’ door ‘de Nederlandse meneer’. Zij wordt door hem geïsoleerd in een wereld van luxe, onbaatzuchtigheid en schoonheid. Aldus ‘opgemaakt’ is hij erbij wanneer zij - sadder but wiser - weer de gewone wereld ingaat. Hoogtepunt van dit verhaal is dan ook het slot, dat zich afspeelt nadat Paulina - met verworven inzicht en geschonken geld - is teruggekeerd uit de toverwereld en alweer geruime tijd op eigen benen staat in de harde werkelijkheid. | |||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||
Dit verhaal eindigt positief. Als ‘de Nederlandse meneer’ zich aan het einde van het verhaal opnieuw bij Paulina aandient, bevestigt zij de autonomie die ze inmiddels verworven heeft. Ze wijst hem namelijk resoluut af, nota bene in een gesprek waarin hij de mogelijk erotische gevoelens bespreekt die Flaubert gehad zou kunnen hebben voor zijn personage Emma Bovary - die misschien wel kan gelden als het ‘slechte meisje’ bij uitstek. Kennelijk hebben de vaderlijke gevoelens jegens Paulina inmiddels bij ‘de Nederlandse meneer’ plaatsgemaakt voor erotische gevoelens. Had hij bij hun eerste ontmoeting uitsluitend háár belang op het oog, nu is hij zelf duidelijk ergens op uit. Door haar gedecideerde reactie heeft Paulina zich ontworsteld aan de bevoogding door haar ‘tovenaar’. Van zijn kant incasseert ‘de tovenaar’ haar afwijzing opvallend deemoedig, alsof hij er in zekere zin ook door gerustgesteld is, ja zelfs alsof hij ermee verguld is. De suggestie van dit slot is: Paulina heeft de drempel genomen; hoe het ook met de koffer gegaan mag zijn, dit ‘goede meisje’ is volwassen geworden en kan aan haar leven als vrouw beginnen. Voor Hermans' doen is dit een opmerkelijk optimistisch slot. | |||||||||||||
BinnenverhaalMaar de roman kent ook nog een binnenverhaal: het verhaal van de generaal en de erfgenaam. Dit verhaal is er één zoals we dat van Hermans gewend zijn: een relaas vol moedwil en misverstand, waarin de waarheid ongrijpbaar is, verstopt als zij ligt achter een nooit eindigende opeenvolging van bedrog en manipulatie, een verhaal derhalve dat onontkoombaar naar de mislukking leidt. De wereld van de De Lune's mag dan een schijn hebben van luxe, onbaatzuchtigheid en schoonheid, dit doet niets af aan het dilemma van de generaal inzake de erfenis van de jood Crémieux. In de roman wordt het dilemma opgelost in die zin, dat ten langen leste een knoop wordt doorgehakt. Maar wat er nu uiteindelijk is overgedragen, wie de besluiten heeft genomen en wie in welke mate van de gang van zaken profijt heeft getrokken, blijft duister. Kenmerkend voor dit typisch hermansiaans verhaal is dat de hoofdrolspeler ervan, de generaal, de dood vindt op het moment dat de mislukking duidelijk wordt, en dat zijn tegenspelers (Edouard en Müller) vanaf dat moment voor de ‘getuige’ Paulina onbereikbaar zijn. Dit spel wordt gespeeld door uitsluitend mannen. Paulina neemt er slechts passief aan deel. Haar deelname aan deze handeling is uitsluitend gemotiveerd door haar attitude behulpzaam te willen zijn, iets terug te kunnen doen jegens haar weldoeners. Desondanks ontwikkelt de tocht met de koffer zich zodanig dat Paulina langzaamaan het gevoel bekruipt dat haar identiteit wel degelijk in het geding begint te komen. Haar veilige rol van ‘getuige’, van welwillende buitenstaander die slechts de helpende hand toesteekt, wordt langzaamaan gecompromitteerd. Op zeker moment krijgt zij het gevoel niet versierd, maar misbruikt te worden. | |||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||
In het oerscenario van de inwijding, zoals dat bijvoorbeeld in Vrouw Holle is te zien, is er een overzichtelijke scheiding tussen het meisje dat goed is en met goud bekleed wordt, en het meisje dat slecht is en met pek besmeurd wordt. In het binnenverhaal van Au pair hebben we te maken met een complexere versie van dit scenario, waarbij de slechte meisjes en het goede meisje aspecten verbeelden van de hoofdpersoon. Clementine, Ada, het Deense en de Duitse meisjes zijn dus op te vatten als mogelijke gestalten van Paulina. Deze versie van het scenario komt er dan ook op neer dat de afloop van het verhaal onzeker is: heeft haar avontuur bij de De Lune's Paulina nu goud of pek opgeleverd? En valt dat überhaupt wel ooit uit te maken? Aangezien het binnenverhaal veel dramatischer is dan het buitenverhaal, loont het de moeite er wat nader naar te kijken. Het verloop van de gebeurtenissen wordt stapje voor stapje ontplooid. We zien hoe het morele dilemma van de generaal pas na een ruim aantal bladzijden gepresenteerd wordt, en ook hoe het - vanaf het moment dat Paulina aanbiedt te helpen - voortdurend van aard en aanzien verandert, tot het uiteindelijk één groot raadsel is. Ik laat de opbouw en ontmanteling van ‘het dilemma van de generaal’ hieronder wat gedetailleerder zien. Vooraf merk ik op dat het hier niet om zomaar een dilemma gaat. De casus die Hermans aan Kant heeft ontleend, neemt in de Kritik der praktischen Vernunft een belangrijke plaats in. Het gaat hier om het beroemde ‘Depositum-Beispiel’, een zogenaamd Maxime. Kant onderzocht de formulering van zulke praktijkvoorbeelden uit de particuliere werkelijkheid op de mogelijkheid er een ‘allgemeine Gesetz’ op juridisch of moreel gebied uit af te leiden en legde dusdoende de grondslag voor de constructie van de moderne ethiek.Ga naar eind11 1. Eerst wordt Paulina ingeleid in Guys bij haar eerste (134-137) en tweede (151-155) bezoek aan de generaal, dan in Baudelaire, die ze op instigatie van de generaal leest (181-192)), en tenslotte in Kant. De introductie van Kant geschiedt tijdens een tête à tête met Edouard op het feestje van diens ouders (214-226). Paulina wordt dus achtereenvolgens geconfronteerd met de esthetische en morele obsessies van een verlicht man. Edouard zet het morele dilemma van de generaal voor Paulina uiteen. De generaal heeft van iemand geld in beheer, dat hij niet meer kan teruggeven aan die persoon, en ook niet wil teruggeven aan diens erfgenaam. De moderne moraal à la Kant, waarbij men zich jegens anderen uitsluitend zo gedraagt als men zelf zou willen dat de ander zich tegen jou zou gedragen, gebiedt hem het geld terug te geven aan de erfgenaam, ondanks zijn ‘sentimentele’ bezwaren. Als hij het niet teruggeeft maakt hij zich schuldig aan een juridisch misdrijf en overtreedt hij bovendien de belastingwet. Maar het zou anderzijds ook een hoop juridisch ongemak opleveren, als hij het wel aan de erfgenaam zou willen doen toekomen. 2. (230-239) Paulina hoort de tweede keer over de zaak, wanneer zij alleen bij de generaal op bezoek is. Hij vertelt haar wat ze via Edouard al wist, maar onthult bovendien de naam van de overleden deposito-gever, Crémieux, en vertelt haar dat de wettelijke erfgenaam de moordenaar van Crémieux is. Dit maakt dat het morele dilemma van de generaal klemmender wordt. | |||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||
3. (253-277) De derde versie van de zaak wordt aan Paulina weergegeven door Edouard, wanneer hij haar met de auto oppikt bij een busstation. Edouard onthult haar nu dat Crémieux een Jood is die na de Tweede Wereldoorlog niet meer is teruggekomen en dat de erfgenaam een hoge SS-er is: Müller. Edouard stelt zich op het standpunt dat er slechts keuze is tussen anarchie en de wet. Edouard houdt duidelijk niet van anarchie en vindt dan ook dat Müller het geld onverwijld dient te krijgen. Edouard vermoedt bovendien dat Müller op de hoogte is van het geld en van het feit dat hij er recht op heeft, al heeft hij geen holografisch testament van Crémieux.Ga naar eind12 Paulina biedt zich aan om een uitweg uit het dilemma te leveren: het geld ten behoeve van een Joodse organisatie clandestien naar Zwitserland brengen. Edouard hapt meteen toe en brengt Paulina rechtstreeks naar notaris Corde om de formaliteiten voor de reis te regelen. Even slaat de twijfel bij Paulina toe, als ze denkt aan Edouards ‘gierenkop’. Ze overweegt de mogelijkheid dat de familie simpelweg misbruik van haar ‘maagdelijkheid’ maakt, maar als een echt ‘goed meisje’ verwerpt zij de verdenking: ‘Zou het mogelijk zijn dat de familie helemaal niet verlegen had gezeten om een au pair, die bereid was de verhalen van de oude man over Constantin Guys aan te horen, maar op zoek was geweest naar een persoon van buitenlandse nationaliteit met een onschuldig uiterlijk, die een koffer vol compromitterende paperassen over de grens kon smokkelen? Ze hadden er niet eens om hoeven vragen. Het was ze gelukt! Alleen maar dat verhaal te vertellen over de in de oorlog spoorloos verdwenen oude joodse meneer - was het echt waar? - en kijk: uit eigen beweging verklaart de sukkel zich bereid op pad te gaan met de verborgen schat. Als ze mij niet zo verwend hadden, zou ik me niet aangeboden hebben [...] Maar ze hebben me overstelpt met vriendelijkheden en cadeautjes. Alleen om dit van mij gedaan te krijgen? Ach, je bent stapelgek. Ze kon het niet geloven en ze vond haar gedachten slecht’ (259). [Mijn cursivering, W.S.] 4. (279-282) Ruim anderhalve week later legt Edouard Paulina uit wat er gaat gebeuren. Ze zal een adres in Zwitserland krijgen, en tot haar bevreemding mag ze de generaal noch madame Le Dantec van haar voorgenomen tocht op de hoogte stellen. (Tegenover de laatstgenoemde moet zij van Edouard zelfs een smoesje verzinnen om haar afwezigheid te verklaren: zij gaat zogenaamd haar ouders bezoeken.) Aan de twijfel of Paulina nu het ‘goede meisje’ dan wel het ‘slechte meisje’ is, geeft de abstracte auteur in deze scène verder subtiel gestalte doordat op maître Corde's kantoor ineens Madame Pauchard, Paulina's ‘slechte Spinster’, ten tonele verschijnt, die Paulina enerzijds aanziet voor een andere au pair (Clémentine, die zij heeft weggestuurd wegens seksueel wangedrag), maar die haar anderzijds wel precies het bedrag teruggeeft dat ze aan Paulina nog schuldig was. Een dubieuze coïncidentie van her- en miskenning dus. 5. ( 293-295) De avond vóór haar reis met de koffer bezoekt zij met Michel Gluck's opera Orpheus en Euridice. Als zij na afloop de bar van het Ritzhotel bezoeken, zegt Michel plotsklaps: ‘Jij gaat morgen met de koffer op stap?’ (293). Gezien de geheimhouding die Edouard haar had opgedragen is dit voor Paulina een | |||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||
schokkende mededeling. Nu blijkt immers dat de kwestie van de reis met de koffer als oplossing van het dilemma niet aan háár gebonden is, maar al jaren sleept. De oplossing die in Paulina's ogen uniek was aangezien zij deze spontaan heeft aangeboden (‘Wàt zeg je? En ik heb het nog wel zelf bedacht!’ (294)), blijkt al tweemaal eerder verzonnen èn uitgevoerd te zijn. Michel zegt namelijk: ‘Jij bent geloof ik de tweede, of nee, de derde au pair al, die op stap gaat met de koffer.’ (294). Beide tochten mislukten, beide meisjes, van Duitse afkomst, werden door Edouard niet vertrouwd, beiden kregen dus een koffer met oude kranten mee. Ondanks haar goed vertrouwen wordt de twijfel bij Paulina opnieuw gevoed: ‘Paulina wist niet wat ze zeggen moest over deze onthullingen en evenmin wat ervan te denken. Misschien hield Michel haar voor de mal en had hij alles uit zijn duim gezogen.’ (295) 6. In de taxi op weg naar Michels appartement: ‘Ze dacht aan alles waarmee zijn familie haar aan zich verplicht had: de vorstelijke ontvangst, de kleren, waarmee ze was overstelpt. En waarom hadden ze dit gedaan? Alleen om haar over te halen een koffer naar Zwitserland te brengen?’ (297) In Michels appartement strijden bij haar opnieuw vertrouwen en wantrouwen jegens ‘de tocht met de koffer’ om voorrang: ‘Haar fantasie maakte zich los van de opdracht die ze morgen ten uitvoer moest brengen, van de risico's die ze misschien liep, van de angst op een of andere manier niet te slagen en de mensen die haar zo goed behandeld hadden stank voor dank te geven - zoals die andere au pairs gedaan hadden, maar soms niet eens opzettelijk. Zouden die Duitse meisjes eerst net zo sprookjesachtig verwend zijn als zij? Dat kon niet waar zijn. Ze durfde het niet te vragen’ (298) 7. (304-312) Op de dag van de reis brengt Edouard Paulina naar notaris Corde. Edouard bevestigt het ‘verhaal’ over de Duitse au pairs die met een koffer vol scheurpapier op weg zijn gestuurd. ‘We vertrouwden haar niet. Maar aan jou twijfelen wij geen ogenblik.’ (306) Het ‘publieke karakter’ van de tocht die ze op het punt staat te ondernemen, wordt nog eens te meer duidelijk wanneer notaris Corde ook met het verhaal van ‘de meisjes met de koffer’ bekend blijkt te zijn. Als hij Paulina de koffer overhandigt, zegt hij: ‘Er zitten heus geen oude kranten in of kiezelstenen, ha, ha.’ 8. Eenmaal in Luxemburg, blijkt het sleuteltje dat Paulina heeft gekregen niet op de koffer te passen, terwijl Müller c.s. wel over een passend sleuteltje beschikken, teken dat de controle over de situatie haar volledig ontsnapt is. Als de koffer opengaat, blijkt er weliswaar geld in te zitten, maar tegelijkertijd blijkt tot Paulina's ontsteltenis ‘het verhaal van de reis met de koffer’ zelfs bij de erfgenaam bekend te zijn: ‘“Nu ziet u alles,” zei Heinerscheid, “en kunt u erop vertrouwen dat u hier geen koffer met oude kranten heeft gebracht.”’ (333) Zij kan er nu niet meer omheen dat zij deelheeft aan een ‘passage’ waar blijkbaar iedereen behalve zijzelf weet van heeft. Haar twijfel aan de hele onderneming groeit opnieuw sterk. 9. Terug in het Hôtel International te Luxemburg maakt ‘de kleine zwarte man in zijn rode geruite jasje’, die haar al op het station te Parijs was gevolgd, zich bekend als de broer van de secretaresse van notaris Corde. Hij had haar al | |||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||
in Parijs willen waarschuwen dat zij misbruikt werd en zegt tegen haar: ‘De koffer die u naar Basel had moeten brengen. U heeft hem hiernaartoe gebracht [...] Ik heb medelijden met u, lieve juffrouw [...] Ik ben beter op de hoogte dan u kunt vermoeden.’ (339-340) Als in een flits dringt tot Paulina door dat haar identiteit wankelt: dat zij door haar attitude van ‘Golden Girl’ in feite de rol van ‘Dirty Girl’ heeft gespeeld: ‘En met een gevoel of een poot van de stoel waar ze op zat het begaf, begreep ze mogelijkerwijs hand- en spandiensten bewezen te hebben aan een kwalijk zaakje, dat misschien wel zou kunnen uitdraaien op een ramp.’ (340) 10. Michel blijkt haar achterna gereisd te zijn. Hij praat haar de twijfels die de broer van Corde's secretaresse gezaaid heeft, uit het hoofd. 's Avonds probeert ze Edouard te bellen, maar deze is onbereikbaar: ‘Wou hij dan door niemand opgebeld worden? Of hield hij er misschien ook nog een geheim telefoonnummer op na, dat alleen ingewijden mochten weten? En had zij zelfs nu nog het recht niet zich een ingewijde te noemen, na door hem met een koffer vol geld op pad te zijn gestuurd?’ (349) [Cursivering van mij, W.S.] 11. (376-377) Paulina en Michel liggen in bed en Paulina staat dus op het punt haar maagdelijkheid aan Michel te verliezen. In plaats van dat dit gebeurt, vertelt Michel haar dat zij, zonder het te weten, het geld van de generaal naar de SS-er Müller heeft gebracht. (Notaris Corde heeft ingegrepen, omdat de generaal simpelweg niet het recht had (Kant) het geld aan de joodse vereniging Beth-abara te geven.) Paulina voelt zich nu werkelijk misbruikt, ja zelfs verkracht: ‘Jullie dachten zeker: die domme meid uit het land van de Batavieren kunnen we overal voor gebruiken, als we er maar een beetje geld insteken.[...] Te denken dat ik me heb laten gebruiken om een koffer met geld van een vermoorde jood aan een Duitse oorlogsmisdadiger te brengen. Mijn god!’ (379) 12. (389-391) Op de terugweg naar Parijs, op het vliegveld van Londen, ontmoet ze Ada Langmuur, het verwende meisje uit Vlissingen dat zij al ontmoet had nog vóórdat zij bij de Pauchards in dienst trad (36-38). Ada vertelt dat zij een Duits meisje heeft ontmoet dat in dienst was geweest bij een stokoude, schatrijke man, die haar erg verwende (luxe, grote badkamer met spiegels, opmaakspullen), en voor wie ze uiteindelijk een koffer de Duitse grens over moest smokkelen. De koffer bevatte slechts oude kranten, maar bovenop lag een naaktfoto van haarzelf, waaruit bleek dat de spiegels in de badkamer doorzichtig waren geweest. Doordat ‘het verhaal van de reis met de koffer’ uit zulk een onverwachte hoek bevestigd wordt, wordt Paulina's ‘passage’ steeds meer gecompromitteerd en wordt haar vrouwelijke integriteit steeds twijfelachtiger. 13. (405-411) Wanneer Paulina, weer terug in Parijs, nog éénmaal Armand en Jacqueline bezoekt, zeggen deze haar onomwonden dat haar reis met de koffer ‘voor-de-gek-houderij’ (407) was. De hele reis sloeg volgens Jacqueline nergens op, want in de koffer zat slechts een klein gedeelte van het geld. Het grootste deel is ‘langs andere wegen overgemaakt’. Armand wijst Edouard aan als degene die niet alleen alles heeft gemanipuleerd, maar bovendien aan de transactie een | |||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||
klein fortuin heeft overgehouden. Daarop ontstaat er een handgemeen tussen de beide halfdronken echtelieden, aangezien Jacqueline haar zoon fel verdedigt: ‘Die vereniging in Israel [...] dat was maar een comedie, dat was maar bedacht om je vader te troosten, die het niet aan Müller wilde afstaan, en het evenmin zelf wilde houden. Een klucht was het, dat heeft Edouard ogenblikkelijk ingezien.’ (409). Of dit waar is, valt te betwijfelen, want de vertelinstantie zegt erbij dat zij dit vertelt ‘met de moed van een gekwetste moeder’. Uit de mond van Jacqueline verneemt de lezer de laatste ‘waarheid’ over de reis met de koffer: ‘Daarom hebben we de ene au pair na de andere op pad gestuurd met een koffer en hebben het aldoor op de een of andere manier laten mislukken. Dat moest ook wel, daar kon niets van terechtkomen. Müller was in staat ons te maken en te breken. Hij had een holografisch testament, door Crémieux eigenhandig geschreven[Ga naar eind13]. Daar viel niet aan te tornen.’ (410) Maar ook van deze versie van de reis met de koffer neemt de vertelinstantie afstand: ‘Het werd niet duidelijk of Edouard haar dit had wijsgemaakt, of dat ze het op dit ogenblik verzon.’ De handeling van dit binnenverhaal heeft een vertrouwd patroon: wat er nu eigenlijk gebeurd is, de geschiedenis dus, wordt in de loop van het verhaal niet ontwikkeld, maar juist ingewikkeld. Hiermee bedoel ik dat de geschiedenis des te ondoorzichtiger wordt naarmate het verhaal er meer gegevens over verstrekt. | |||||||||||||
ConclusieIn het essay ‘Antipathieke romanpersonages’ uit Het sadistische universum 1 betoogt Hermans dat er tussen de schrijver en zijn publiek een ‘diepverborgen solidariteit’ bestaat, zij het in negatieve zin. ‘Een solidariteit niet alleen op wederzijdse haat gebaseerd, maar ook op overeenkomstige haat. De lezer haat in de schrijver zichzelf, de schrijver haat zichzelf in zijn romanpersonages’. Dat het slecht afloopt met de hoofdpersonages uit zijn verhalen is bij deze schrijver daarom een logisch gevolg van iets essentieels, namelijk dat hij zijn hoofdpersonages naar het leven staat. Het onmiddellijke vervolg van het hierboven geciteerde spreekt dan ook boekdelen: ‘Lezers die dit niet aanvaarden, begrijpen de wezenlijke functie van de roman niet’. Bij Hermans loopt de handeling steevast uit op bedrog of dood, of op beide. In de agressieve opstelling die deze auteur aan zijn lezers toeschrijft en die hijzelf praktiseert jegens zijn romanhelden, schuilt zowel een vorm van sadisme als van masochisme. Hermans ‘straft’ de protagonisten uit zijn verhalen (sadisme), maar hij ‘straft’ in zijn protagonisten indirect zichzelf (masochisme). ‘Helpers’ van de protagonisten zijn instrumenten bij dat ‘straffen’: ze zijn onbetrouwbaar (Oskar Ossegal), voeren naar de ondergang (Dorbeck) of leggen zelf het loodje (Arne). Maar kennelijk ging het adagium ‘de schrijver haat zichzelf in zijn romanpersonages’ voor Hermans niet op, althans niet helemaal, toen hij Paulina tot hoofd- | |||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||
personage van Au pair maakte. Zeker, het zou overdreven zijn om te zeggen dat Au pair alleen op grond van het geslacht van het hoofdpersonage ondramatisch is en optimistisch eindigt, en daardoor nogal afwijkt van de sadomasochistische dynamiek die al zijn overige romans beheerst. Het ligt genuanceerder, en dat komt doordat Hermans Paulina in het binnen- en buitenverhaal verschillende rollen laat spelen. Het binnenverhaal is een klassiek hermansiaans mannenverhaal waarin de generaal wordt gekweld door een plichtsopvatting volgens Kants categorische imperatief. Het is een verhaal van moedwil en misverstand. Hoe verder het verhaal vordert, hoe onduidelijker het wordt wie nu om welke reden wat heeft overgedragen aan wie. Paulina speelt in dit verhaal wel een actieve rol, maar dan uitsluitend voorzover dit verhaal als subverhaal het scenario herbergt van een op zichzelf staande proef aangaande haar vrouwelijke identiteit. Voorzover zij in dit verhaal actief optreedt, doet zij dat in concurrentie, niet met de mannen, maar met andere meisjes. Een vrouwen- en mannenproef inéén dus. De uitslag van de vrouwenproef is dubbelzinnig. Het is immers niet duidelijk in hoeverre Paulina nu met goud overdekt of met pek besmeurd is. Enerzijds is zij door het gesjoemel van generaal De Lune, Müller, Edouard en Corde gecompromitteerd geraakt en is zij voor hetzelfde geld misbruikt als versierd. Anderzijds wordt ook gesuggereerd dat een hele rij meisjes Paulina op deze ‘tocht’ tevergeefs is voorgegaan en dat de transactie pas bij háár ‘reis’ daadwerkelijk tot stand is gekomen, zodanig dat het dilemma van de generaal ten langen leste hoe dan ook is ‘opgelost’. (Maar dit is op zichzelf weer dubbelzinnig: alsof voor het ruimen van dit vuile zaakje nu net de blanke onschuld van een Paulina vereist was, alsof de gekwelde, oude oud-strijder pas dood kon gaan nadat hij door een Paulina eindelijk van zijn morele schuld ‘verlost’ is.) De uitslag van de mannenproef is ook dubbelzinnig. Het is immers niet duidelijk in hoeverre de generaal moreel failliet is gegaan. Enerzijds heeft Kants categorische imperatief gezegevierd, anderzijds lijkt de oude man de speelbal te zijn geweest van opportunisten à la Edouard, die lak hebben aan zedelijke richtlijnen. Weliswaar krijgt de generaal een staatsbegrafenis, maar dat neemt niet weg dat hij overleed in de nacht na de dag waarop de in zijn ogen abjecte Müller de erfenis van Crémieux in handen kreeg. Dit binnenverhaal is kortom even dramatisch als al Hermans' verhalen en het loopt met Paulina in dit verhaal net zo af als bij voorbeeld met Alfred in Nooit meer slapen. In het buitenverhaal heeft Hermans Paulina echter een andere rol gegeven. Daar is zij vooral passief ten opzichte van ‘de Nederlandse meneer’ en diens plaatsvervanger in de roman, de generaal. In dat verhaal gebeurt er maar weinig en wordt zij slechts geïsoleerd, betoverd en opgemaakt. In dat verhaal is het niet de verlichte, strenge denker Kant, maar de aartsvader van de moderne kunst, de dandy Baudelaire, die centraal staat. De denkbeelden van Baudelaire over schoonheid, zoals | |||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||
deze die tot uitdrukking brengt het essay ‘Peintre de la vie moderne’, worden in de roman niet alleen uitvoerig besproken, maar worden door de generaal bovendien in praktijk gebracht: hij voltrekt ze als het ware aan Paulina. De roman laat er geen misverstand over bestaan dat de generaal als ‘opmaker’ van Paulina op één lijn staat met ‘de Nederlandse meneer’: ‘Want of het nu kwam door de Nederlandse meneer die op straat tegen haar opgebotst was en haar had gezegd dat alles veel beter met haar gaan zou, dat hij het beste met haar voorhad... Wie was hij? Ook een gek? Of was in werkelijkheid hij de stokoude generaal? Dat zou toch kunnen? Hij had alleen niet oud genoeg geleken [...] Of was de Nederlander misschien een handlanger van de generaal? Had hij haar, voor ze tegen hem opliep, al een hele tijd op straat gevolgd en bespied? Had hij een afspraak met het bureau van de au pairs?’ (81) [Cursivering van WFH] In de loop van dit verhaal wordt Paulina het beeld van onweerstaanbare schoonheid, waar ‘de Nederlandse meneer’ aan het slot van de roman, na ampele avances, deemoedig het hoofd voor buigt. In dit slot blijkt dat haar volwassen charme een krachtig wapen is, al blijft deze even ‘fugitif’ als L'air du temps, het parfum waarmee zij vertrouwd is geraakt tijdens haar verblijf in het ‘maan’-huis aan het Parc Luxembourg, dat Baudelaire's borstbeeld herbergt. (Vergelijk de wijze waarop ‘de Nederlandse meneer’ zich tegenover Paulina opstelt met de opstelling van Dorbeck tegenover Osewoudt. Zowel ‘De Nederlandse meneer’ als Dorbeck bepalen het Lot van hun gewillige pupil en bewegen zich daarbij dwars door de verschillende zijnswijzen van de romanwereld - droom/werkelijkheid -, maar met wat een verschil in opzet en resultaat!) De slotsom van de roman is het totaaleffect van het binnen- èn buitenverhaal, waarbij het ondramatische en optimistische buitenverhaal het dramatische en zwartgallige binnenverhaal qualitate qua domineert. De ‘Nederlandse meneer’ is misschien wel het enige van al Hermans' mannelijke hoofdpersonage waarin hij zichzelf niet haat. | |||||||||||||
Literatuuropgave
| |||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||
|
|