Nederlandse Taalkunde. Jaargang 1
(1996)– [tijdschrift] Nederlandse taalkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]* Optimaliteittheorie: vanwaar ☞ waarheen?
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingGa naar voetnoot1Er zijn de laatste jaren door de auteurs John J. McCarthy & Alan S. Prince drie teksten in omloop gebracht met de naam Prosodic Morphology. De eerste tekst, van 1986, is nooit gepubliceerd. De auteurs verwijzen er zelf naar als een ‘samizdat’, een ondergronds paper, dat slechts in een slordige versie circuleert. Het bevat analyses van reduplicatieverschijnselen, en bevindt zich daarmee in een rijke generatieve traditie.Ga naar voetnoot2 Het idee wordt uitgewerkt dat in reduplicatie de reduplicant (het reduplicatieaffix) uit te drukken moet zijn in termen van een prosodische categorie, bijvoorbeeld een mora, of een (open of gesloten) lettergreep. In het Ilokano, een taal gesproken op de Fillipijnen, redupliceren kal.diη ‘geit’ en pu.sa ‘kat’ (een punt geeft een lettergreepgrens aan) tot de meervoudsvormen kal-kal.diη en pus-pu.sa; hieruit blijkt dat de reduplicant moeilijk is te definiëren als een bepaald deel van de stam, maar dat hij wel altijd een gesloten lettergreep moet zijn. In werk van anderen was al eerder gebruik gemaakt van prosodische categorieën in de beschrij- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ving van taalverschijnselen, maar hier wordt dat gemaakt tot een verplichting. De tweede tekst met dezelfde naam is een forse bewerking van de eerste, en veralgemeniseert de theorie van Prosodic Morphology; hij is gepubliceerd in Goldsmith's Handbook of Phonology van 1995.Ga naar voetnoot3 De derde tekst is een manuscript van 1993 dat, historisch gezien verwarrend, Prosodic Morphology 1 heet; het staat nu (januari 1996) op het punt van verschijnen bij de M.I.T.-Press. Wie dit derde manuscript begint te lezen met de eerste twee in gedachten, komt voor een grote verrassing te staan. Het gaat nu plotseling voor negentig procent over een taal waaraan in 1986 nog niet eenmaal werd gerefereerd, namelijk het Axininca Campa, een Arawakaanse taal uit Peru. Verder staat de tekst nu vol met een theorie en met noties en notaties waarvan negen jaar geleden niet gedroomd werd, vierkante hokjes in tableaus, sterren en handjes. En de ondertitel van het manuscript luidt: ‘Constraint Interaction and Satisfaction’. Blijkbaar is er iets spectaculairs gebeurd. Dat klopt: sinds 1990 is het werk van McCarthy & Prince zeer sterk beïnvloed door Optimality Theory (van hier af aan: Optimaliteittheorie of O.T.), waarbinnen zij sindsdien hun analyses uitvoeren, inclusief die in de prosodische morfologie. Wat is Optimaliteittheorie? Het voorlopige standaardwerk ter introductie van dit gebied is Prince & Smolensky, Optimality Theory, Constraint Interaction in Generative Grammar (1993), vooralsnog ongepubliceerd. Hierin werkt Prince samen met de computerlinguïst Paul Smolensky, die al ongeveer tien jaar publiceerde op het gebied van artificiële intelligentie en connectionisme, in 1990 betrokken raakte bij zijn eerste taalkundige publicatie (Legendre et al., 1990), en in 1991 en 1992 met Prince lezingen gaf over linguïstische ‘optimaliteit’ (soms ook wel ‘harmonie’ genoemd). Het doel van dit artikel is binnen een niet al te uitgebreid bestek duidelijk te maken waar het in O.T. om gaat. Zo'n aanduiding kan niet uitputtend zijn gezien de grote hoeveelheid divers werk die er in korte tijd in O.T. is verzet; en hij kan niet de pretentie hebben, ondanks het korte bestaan van de theorie, om up-to-date te zijn, gezien het enorme tempo waarin met name McCarthy en Prince maar ook hun Ph.D.-studenten en een groeiende groep anderen, soms lijvige (vooralsnog meestal ongepubliceerde) papers produceren met nieuwe aanwendingen van de theorie op vaak zeer interessante gebieden. Wat gebeurt er dan wel in dit artikel? O.T. vindt zijn meeste toepassingen tot nu toe in de fonologie (en de aan de fonologie sterk rakende Prosodic Morphology). Dat zal beneden ook blijken.Ga naar voetnoot4 In paragraaf 2 zal worden aangegeven op welke stand van zaken in het vak, met name in de fonologie, O.T. een reactie is. In paragraaf 3 wordt het voor de discussie belangrijke verschil tussen regel en conditie (of ‘constraint’) besproken. In paragraaf 4 wordt het begrip conditie uitgebreid naar het gebied van de ‘samenzweringen’. In paragraaf 5 worden condities serieus genomen. In paragraaf 6 worden, op grond van de voorafgaande discussie, de grondbeginselen van O.T. bekeken, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een verband gelegd met de regel/conditie-discussie. Paragraaf 7 geeft een aantal illustraties van de theorie. Paragraaf 8 bevat de conclusies, waarbij we ons - deels met empirisch materiaal - afvragen of we iets kunnen zeggen over de voors en tegens van het model. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Hoe was het vóór O.T.2.1 De fonologische component en fonologische regelsEen taalspecifieke grammatica is een model van de grotendeels onbewuste kennis die een spreker van de door hem of haar gesproken taal heeft. Zo'n grammatica moet voldoen aan eisen die voor alle grammatica's van natuurlijke talen gelden; deze eisen zijn vastgelegd in de Universele Grammatica, die dus een theorie over grammatica's is. Een universele aanname over de interne opbouw van grammatica's is dat de fonologie de output van de syntaxis ‘interpreteert’. De standaardtheorie van Chomsky & Halle (1968) zegt over die taak het volgende: hoe verder de syntaxis er ook uitziet, de fonologie is een regelcomponent, met alle regels achter elkaar geordend, 1 ... n (ook een universele aanname), waarin n het aantal regels van de taal in kwestie is:
Regel 4 kan een klemtoonregel zijn, regel 9 d-deletie, regel 13 stemassimilatie, enz. De output van deze component bestaat uit een fonetische representatie, idealiter een reeks instructies aan de spraakorganen. Elke fonologische regel heeft de volgende vorm (weer een universele aanname):
Hierin is A het klanksegment dat aangesproken wordt, B is een gespecificeerde verandering, en C en D vormen de context waarin de verandering plaatsvindt. We kunnen ook zeggen dat CAD de input van de regel is en CBD de output (die zelf weer de input voor een volgende regel kan zijn). Alle onderdelen van een regel kunnen afwezig zijn, d.w.z. ‘nul’ zijn, maar A en B nooit tegelijkertijd: als A nul is spreken we van insertie (met B als insertiesegment), en als B nul is spreken we van deletie (met A als te deleteren segment). We zullen nu twee voorbeelden met fonologische regels bekijken: een Nederlands voorbeeld, nl. stemassimilatie in obstruentclusters, en een Engels, nl. meervoudsvorming bij zelfstandige naamwoorden in die taal. Dat gebeurt in de volgende twee paragrafen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Nederlandse stemassimilatieIn (3) staan een aantal Nederlandse voorbeelden, uitgesplitst naar geaffigeerde vormen (3a) en samenstellingen (3b).
Er zijn bij dit verschijnsel twee patronen te onderscheiden, afhankelijk van de aard van de rechter obstruent in het cluster: - als de rechter obstruent een fricatief is, is het hele cluster stemloos is; - anders (dus in de praktijk als de rechter obstruent een plosief is), bepaalt de stemwaarde van de rechter obstruent die van het cluster. In fonologische regels van het type (2) kunnen we dat als volgt uitdrukken:
Regel (4a) zorgt er voor dat bijvoorbeeld in de geaffigeerde vorm mis-vormd en de samenstelling stop-verf de fricatief rechts stemloos wordt. Regel (4b) zorgt er voor dat in de geaffigeerde vorm raad-sel en de samenstelling hand-palm de obstruent links stemloos wordt; en dezelfde regel zorgt er voor dat in de geaffigeerde vorm zes-de en de samenstelling strop-das de obstruent links stemhebbend wordt. De regels kunnen ook als duo opereren: in de geaffigeerde vorm raad-zaam en de samenstelling rond-vaart werkt eerst (5a) en dan (5b). We hebben daarmee een voorbeeld van lineaire regelvolgorde te pakken, want de omgekeerde volgorde zou een verkeerd resultaat opleveren, bijvoorbeeld *sto-[bf] -erf en *raa-[ds]-aam. We kunnen andere feiten bij de analyse betrekken, daarvoor nieuwe fonologische regels formuleren, en die ordenen ten opzichte van de zojuist gegeven twee. Feiten met betrekking tot verscherping komen hiervoor in aanmerking. Ze staan gegeven in (5a/b), en de fonologische regel zelf is geformuleerd in (5c). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een obstruent wordt dus stemloos als hij in de coda van een lettergreep staat;Ga naar voetnoot6 dat kan aan het eind van een woord zijn, zelfs als dat woord het linkerdeel is van een samenstelling (zoals in (5b)), of voor een suffix dat zich als een apart woord gedraagt (zoals in (5a)). De regel moet geordend zijn voor (4b), om te voorkomen dat het regelsysteem bijvoorbeeld *stro[p-d]as genereert. Een mini-fonologie van het Nederlands met de drie behandelde regels in hun gevonden volgorde ziet er nu als volgt uit:
Een op een dergelijke manier gecreëerde en beargumenteerde, lineair geordende lijst van 13 Nederlandse fonologische regels kan gevonden worden aan het eind van hoofdstuk 9 van Trommelen & Zonneveld (1979). Chomsky (1951) bevat een lijst van 45 geordende regels voor het Hebreeuws. De totale fonologische component maakt deel uit van een taalspecifieke grammatica, en op deze manier wordt dus de (grotendeels onbewuste) klankkennis van een spreker verantwoord. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Engelse meervoudsvormingEngelse meervoudsvorming is sinds Halle (1961) een bekend voorbeeld van de werking van de standaardtheorie. Het meervoudsmorfeem heeft drie fonetische verschijningsvormen: -s, -z en -iz. Een reeks meervoudige zelfstandige naamwoorden waaruit dit blijkt is de volgende (Katamba 1989:80-84):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze allomorfie wordt in de standaardtheorie verklaard door het aannemen van de volgende twee (morfologisch geconditioneerde) fonologische regels:
De basisvorm van het meervoudssuffix is /-z/. De klinker [i] wordt ingevoegd als een stam eindigt op een sisklank (‘sibilant’, in kenmerken [+strid, +cor]). Het suffix neemt de waarde van [-stem] over van een voorafgaande klnak met die waarde. Duidelijk is ook dat de twee regels geordend zijn: de omgekeerde volgorde zou bijvoorbeeld *bus[-is] kunnen afleiden (in plaats van bus[-iz]). Ontegenzeggelijk zijn in dit Chomsky & Halle-model voortreffelijke analyses van natuurlijke talen opgesteld, en er is veel inzicht verkregen in de universalia die in zulke analyses terugkeren. Maar tegelijkertijd is in de jaren zeventig het besef gegroeid dat het een aantal zeer grote nadelen heeft. We concentreren ons op de fonologische regel, en de kijk op de grammatica als een regelcomponent: onderzoek liet zien dat dit model veel te krachtig was. Het is mogelijk fonologische regels een zeer beperkt soort ‘transformaties’ te noemen van het type:
Deze notatie is bekend uit de syntactische analyses (van die tijd), maar syntactische transformaties konden veel meer: elementen in de string verplaatsen, refereren aan meerdere elementen tegelijk, enzovoort. In vergelijking dáármee zijn fonologische regels beperkt: ze kunnen slechts aan één element refereren, en daarvoor een wijziging aangeven in termen van fonologische kenmerken.Ga naar voetnoot7 Maar de medaille heeft een keerzijde. De opzet is nog steeds te krachtig: er kan menige fonologische regel worden geformuleerd die nooit in een taal voorkomt, en er kan niet adequaat worden uitgedrukt welke fonologische regel we veel vaker zien terugkeren dan een andere. We noemen wat voorbeelden.
Regel (8a) maakt een woordfinale obstruent stemhebbend, en dan nog alleen als er per se een stemloze medeklinker aan vooraf gaat (die zelf stemloos blijft); regel (8b) geeft een klinker klemtoon als de volgende klinker in het woord (slechts van de eerste klinker gescheiden door één medeklinker) per se nasaal is. En zo kunnen we nog wat door fantaseren. Maar hier klopt iets niet: we vinden regels zoals die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van (10) niet in fonologieën van natuurlijke talen. Als we er niet iets op vinden om ze principieel uit te sluiten zijn we ook principieel op de verkeerde weg. Welke weg of wegen zijn dan, volgens de in de jaren zeventig geopperde alternatieven, beter? De volgende paragrafen bevatten bevatten illustraties van twee pogingen om de kracht van de fonologie in te perken: paragraaf 2.4 behandelt de autosegmentele fonologie, en paragraaf 2.5 de metrische fonologie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 Autosegmentele FonologieDe autosegmentele fonologie heeft zich in de jaren zeventig en tachtig ontwikkeld van oorspronkelijk een theorie over voornamelijk assimilatieverschijnselen (‘spreiding’ van kenmerkwaarden), naar een algemenere theorie over hoe fonologische kenmerken zich in gegeven contexten kunnen gedragen. Daarbij worden vanzelfsprekend pogingen gedaan de typen ‘operaties benodigd voor de beschrijving van kenmerkgedrag’ in te perken. De beschrijving van de verschijnselen die boven hebben geleid tot de mini-fonologie van (6) kunnen daarbij weer tot voorbeeld dienen.Ga naar voetnoot8 In de autosegmentele fonologie worden kenmerken apart gezet op hun eigen niveau (‘tier’) en met de klanksegmenten waar ze bij horen verbonden door verbindingslijnen. Een autosegmentele voorstelling van twee relevante feiten is die in (11a) hier onder (waarin S staat voor het kenmerk [stem]). De s is stemloos, de p is stemloos, en de beide ds zijn stemhebbend. De klanken krijgen die waarden door de verbingsstreepjes. Het is duidelijk wat nu voor deze configuraties onze wens is: de s moet een stemhebbende [z] worden, de p een stemhebbende [b]. Die wens kan worden vervuld als in (11b):
In (11b) is het volgende aangegeven: de verbinding tussen de linkerobstruenten en hun autosegmentele kenmerk is doorbroken (aangegeven met ‘=’); en er is een nieuwe verbinding gemaakt met het autosegmentele kenmerk van de naburige klank (hier weergegeven met een stippellijn). In iets andere woorden is het volgende gebeurd: we hebben twee (vermoedelijk de twee) elementaire operaties uit de autosegmentele fonologie uitgevoerd: Ontkoppel en Spreid. De ontkoppelingsregel voor de Nederlandse feiten is de volgende:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omdat dit kenmerk verder nergens naar toe kan (ook omdat terug naar de oorspronkelijke plaats per conventie is uitgesloten), nemen we aan dat het automatisch wordt gedeleerd, of in elk geval onzichtbaar gemaakt. Volstrekt automatisch wordt vervolgens naar een mogelijk vervangend kenmerk in de omgeving gezocht: dat is voorhanden, en spreiding volgt, zoals aangegeven. Door ontkoppeling te formuleren zoals in (12), ontstaat de mogelijkheid een interessant verband te leggen naar verscherping. Stemassimilatie kan worden gezien als een vorm van kenmerk-‘neutralisatie’ ten gunste van een kenmerkwaarde die uit de context wordt aangeleverd. verscherping is net zo goed neutralisatie, ten gunste van de waarde [-stem], een waarde die moeiteloos als universeel ongemarkeerd voor obstruenten kan worden beschouwd. Het scenario is dus dit. In een coda wordt [stem] ontkoppeld; als er een nieuwe waarde voor stem uit de context kan worden gehaald, wordt die overgenomen; als die niet voorhanden is, wordt [-stem] als ongemarkeerde waarde toegevoegd. In die gevallen waarin de waarde [-stem] assimileert, zoals in raa-[t]s-el en han-[t]-palm in (3), kan ontkoppeling zowel worden gevolgd door spreiding als door invoeging van [-stem], dat maakt niet uit. Voorbeelden zoals doo[t]s laten zien dat (12) inderdaad de coda moet noemen. Voor het woordfinale cluster is hier na ontkoppeling geen assimilatietrigger meer aanwezig, en het wordt in zijn geheel [-stem] gespecificeerd. Nu is nog de vraag overgebleven naar het lot van de autosegmentele pendant van (4a), de regel voor stemloosheid van de interne fricatief van de samenstelling sto-p[f]-erf en dergelijke feiten. Deze regel heeft zijn eigen ontkoppelingsversie; de goede stem-waarde volgt daarna weer automatisch. In zijn geheel ziet ‘ontkoppeling’ er dan zo uit:
Wat is de winst die we met deze autosegmentele analyse geboekt hebben ten opzichte van de traditionele? In elk geval is de analyse in (13) op een bepaalde manier korter; dat komt doordat we een generalisatie gemaakt hebben over assimilatie en verscherping, die we uitdrukken als (13a). Verder maken we maximaal gebruik van een mededeling over de ongemarkeerde waarde van het kenmerk [stem] voor obstruenten: die is [-stem]. Zo'n mededeling was in de traditionele analyse ongetwijfeld ook ‘ergens’ beschikbaar maar werd onbenut gelaten (maar zie voetnoot 14 beneden). Maar de belangrijkste winst in termen van onze discussie is dat men zich niet meer kan indenken hoe de merkwaardige regel in (10a) nog autosegmenteel kan worden gerepresenteerd: [+stem] is als waarde niet te introduceren als de context hem niet levert, en dat is hier inderdaad niet het geval. Een versie van (10a) met de stemwaarden omgekeerd zou misschien redelijker zijn, maar juist dan dreigt de context [+stem] toe te leveren wanneer we dat niet willen.Ga naar voetnoot9 De autosegmentele fonologie kan dus wel eens een serieuze stap op weg | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijken te zijn naar de theorie die we zoeken ter inperking van de kracht van de fonologie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5 Metrische Fonologie en ParametersDe zojuist in (12b) gegeven fantasie-klemtoonregel is vreemd op twee manieren. In de eerste plaats is een wezensvreemd kenmerk [nasaal] van invloed op klemtoontoekenning, wat we empirisch niet gauw zullen tegenkomen; en klemtoon wordt neergezet in een tamelijk willekeurige positie, nl. op een klinker voor een nasale klinker. Op beide aspecten is een reactie mogelijk, en die reacties zijn in de jaren zeventig gekomen in de metrische fonologie. In de eerste plaats wordt daarin ontkend dat het verschijnsel ‘klemtoon’ valt binnen het kenmerkensysteem en het systeem van fonologische regels dat kenmerken gebruikt: klemtoon wordt op een andere manier dan via kenmerken gerepresenteerd. In de tweede plaats worden de mogelijkheden om klemtoon ergens te plaatsen ingeperkt tot waar de universele empirie om lijkt te vragen.Ga naar voetnoot10 Dat gaat als volgt. We doen drie basisaannames. In de eerste plaats wordt klemtoon toegekend aan lettergrepen (en niet aan individuele klinkers); dat betekent dat men zich eventueel de situatie kan voorstellen waarbij de inhoud van de lettergreep invloed kan uitoefenen op de klemtoontoekenning. In de tweede plaats zijn er maar twee basispatronen voor klemtoon, de jambe (zwak-sterk) en de trochee (sterk-zwak). En in de derde plaats is hoofdklemtoon (vaak, in elk geval in de talen die er hier toe doen) gesitueerd aan of vlakbij de rand van het woord, de linkerrand of de rechterrand; dit is wat traditioneel de demarcatieve functie van klemtoon wordt genoemd. Het valt op dat de laatste twee aannames elk een binaire keuze openlaten: jambe of trochee, links of rechts. Een formele weergave daarvan kan worden voorgesteld als in (14).
Deze grids leveren de volgende informatie. De onderste laag representeert simpelweg de lettergrepen van het woord; de eenheden waarin die lettergrepen zijn verzameld, namelijk binaire voeten; en de hoofdl niet-hoofd verhouding binnen die voet (d.w.z., het ritmische basispatroon van de taal in kwestie: de jambe of de trochee). Eén van de hoofden wordt op de bovenste laag gepromoveerd tot de hoofdklemtoon van het woord. Configuratie (14i) representeert een taal met initiële hoofdklemtoon, en bij- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klemtonen op elke even lettergreep geteld vanaf de hoofdklemtoon; (14ii) representeert een taal met hoofdklemtoon op de tweede lettergreep, en ook bijklemtoon op elke even lettergreep rechts daarvan; en (14iii) een taal met hoofdklemtoon uiterst rechts, en bijklemtoon op elke even lettergreep links daarvan. Deze patronen worden volgens de literatuur gebruikt in de volgende talen: Maranungku (Noord-Australië), Southern Paiute (Utah, V.S.) en Weri (Australisch Nieuw Guinea). Patroon (14iv) komt voor in het Warao (Venezuela), en is ook het basispatroon van het Engels, het Nederlands en het Latijn. Binaire vraagstellingen zijn, in terminologie die sinds 1980 in zwang is gekomen (Chomsky 1981a, b), de parameters van het klemtoonsysteem: ze zijn als volgt te formuleren: - is het klemtoonsysteem links- of rechts-georiënteerd? - gebruik het systeem een jambe of een trochee? Het Nederlands beantwoordt deze vragen als volgt:
Voorbeelden van woorden waarin het Nederlandse trocheïsche patroon blijkt, zijn kílo, pánda, famílie, agénda, rododéndron, enz. Natuurlijk is het waar dat het Nederlands ook andere klemtoonpatronen kent. Er bestaat hoofdklemtoon op de laatste lettergreep, als in vulkáan, ledikánt, proletariáat, enz. En er bestaat hoofdklemtoon op de voorvoorlaatste lettergreep, als in cánada, álfabet, álcohol, Jerúzalem, enz. Deze mogelijkheden zijn het gevolg van het bepalen van de waarden van verdere parameters, bijv. een parameter die invloed van de inhoud van een lettergreep toelaat, zoals boven al aangestipt.Ga naar voetnoot11 Daar zal straks in subpragraaf 7.1 op worden teruggekomen. Een vraag die ons meer bezig houdt, is of er met de introductie van het metrische model winst is geboekt bij het terugdringen van de mogelijkheden tot het uitschrijven van merkwaardige fonologische regels. Het antwoord is: ja. Het maken van een klemtoonanalyse is het uitvinden van de taalspecifieke parameterwaarden, en de parameters zijn zelf geformuleerd in metrische termen. Een wezensvreemd kenmerk als nasaal krijgt geen kans daarin mee te doen, en het zomaar ergens neerzetten van klemtoon kan niet worden uitgedrukt omdat zulke ‘neerzet’-regels er niet zijn. Althans... jammer genoeg is dat laatste niet helemaal waar. Er doen zich gevallen voor waarbij de analyse die volgt uit de parameterwaarden helaas van de empirisch gewenste output afwijkt. In dat geval moeten alsnog regels worden geformuleerd om het verschil tussen analyse en gewenste output te overbruggen. Laten we één voorbeeld bekijken. De parametrisch-trocheïsche analyse van het Nederlands voorspelt voor de beneden gegeven woorden de aangegeven gridconfiguraties: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat wil zeggen: vanaf de rechterkant staan er trocheeën in het woord,Ga naar voetnoot12 de meest rechtse beklemtoonde lettergreep heeft hoofdklemtoon, en de situatie komt zo uit dat links in het woord er een (‘stray’) lettergreep overblijft. De voorspelling is dat bijklemtoon zal liggen op de van links af tweede lettergreep van het woord; die voorspelling is onjuist, want bijklemtoon ligt op de eerste lettergreep van het woord. In zo'n situatie wordt een regel te hulp geroepen:
Dat wil zeggen: de x die het hoofd van de voet aangeeft, wordt verschoven naar de linker woordgrens. Opnieuw een vorm van demarcatie, zouden we kunnen zeggen, alleen op een indirecte manier bereikt (soms wordt het ontstane patroon een ‘hangmat’ genoemd). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Regels en conditiesOf de fonologische component nu geheel een regelgrammatica is in traditionele zin (met allemaal regels van het type (2)), of een hoeveelheid regels van het instructie-achtige type (13), zoals Ontkoppel voor assimilatie, of een hoeveelheid taalspecifiek uitgedokterde parameterwaarden plus regels - of er in dat opzicht nu vooruitgang is geboekt of niet, er is een onderwerp waarvoor dit allemaal niet zo heel veel uitmaakt: in een fonologische component wordt een ‘onderliggende vorm’ (een morfeem of morfeemcombinatie afkomstig uit het lexicon en via lexicale insertie in een syntactische structuur ingebracht) omgezet in een fonetische vorm. Die omzetting wordt gewoonlijk een derivatie genoemd. Met betrekking tot klemtoon ondergaat een woord als lolapaloeza twee stappen: aan de klemtoonloze onderliggende vorm wordt klemtoon toegekend (via de klemtoonprocedure, d.w.z. structuurbouwende operaties die de consequentie zijn van vastgestelde parameterwaarden), en regel (17) zorgt voor de goede output. Alle woorden leggen zo een derivationele weg van de onderliggende vorm naar de output, en derivaties kunnen ook (aanzienlijk) langer zijn dan in het zojuist gegeven eenvoudige voorbeeld. Aan dit derivationele plaatje moet echter nog een nieuw element worden toegevoegd: de conditie of constraint. Waar komt dat begrip, dat straks zo'n belangrijke rol zal gaan spelen, vandaan? Daarvoor moeten we iets nader ingaan op de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aard van de onderliggende vorm in het standaardmodel, want condities hebben daarin typisch te maken met het ‘onderliggende niveau’. Vanuit het perspectief van de onderliggende vormen zelf kunnen we zeggen dat zij aan de opppervlakte zouden komen (zouden worden uitgesproken) als die vermaledijde fonologische component er niet was; bijvoorbeeld de onderliggende vorm /rond/, opgesteld met een finale /-d/ om te verklaren waarom de afgeleide vormen van deze stam een [d] hebben (rond-e, rond-ing, etc.), zou als zodanig worden uitgesproken ware het niet dat verscherping intervenieert. Onderliggende vormen zijn geheel gespecificeerd voor alle fonologische kenmerken, alleen: de fonologische regels veranderen in een derivatie (of kúnnen daarin veranderen) de waarde van een kenmerk: [-stem] in [+stem], enz. Onderliggende vormen hebben hun eigen generalisaties. Het is duidelijk dat bijvoorbeeld de generalisatie dat obstruenten aan het eind van een lettergreep stemloos zijn, geen generalisatie van het onderliggend niveau kan zijn: /rond/, en alle andere representaties van dit type laten dat al zien. Maar beschouw dan een andere fonologische generalisatie. Hij staat in (18a), met enkele voorbeelden in (18b):
Als we dit via een fonologische regel zouden willen beschrijven, zouden we gevallen moeten zoeken waarin cruciaal het kenmerk [-lang] van een klinker veranderd zou moeten worden in [+lang], met (onafhankelijke) evidentie dat [-lang] de correcte kijk is op de eigenlijke lengtewaarde van de klinker. Maar evidentie voor zo'n voorstelling van zaken is er niet. Er is geen enkele aanwijzing dat de woorden in (18), of andere woorden, ooit - in de onderliggende representatie of elders - een andere dan de lange klinker moeten hebben die ze hebben.Ga naar voetnoot13 En als er geen fonologische regel van dien aard motiveerbaar is, is de betrokken klinker als zodanig in de onderliggende representatie aanwezig. Het zij zo, kan men denken, maar dat is niet per se een bruikbare conclusie. Want: als er geen fonologische regel nodig is, hoe wordt dan in de Nederlandse grammatica de onontkoombare generalisatie uitgedrukt dat klinkers lang zijn voor klinkers? Het is hier dat het begrip conditie ons te hulp springt. We zeggen dat generalisaties voor onderliggende vormen worden uitgedrukt door mededelingen die niet de gebruikelijke kenmerkveranderende eigenschap van fonologische regels hebben, maar meer een beschrijvende eigenschap voor de op onderliggend niveau heersende situatie. De mededeling in (18a) is dan meteen een voorbeeld van zo'n ‘morfeemstructuurconditie’; iets meer geformaliseerd ziet hij er als volgt uit:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel er verschillende varianten in de standaardtheorie worden gepresenteerd, is het hier geschetste het model dat uiteindelijk zijn concurrenten verslaat. Maar het is problematisch gebleken, om redenen die voor een deel al in Chomsky & Halle (1968) worden aangestipt. Twee belangrijke probleemgebieden hebben te maken met, respectievelijk, de evaluatieprocedure en met het duplicatieprobleem. Het is de moeite waard deze twee kort te bekijken. De standaardtheorie werkt met een evaluatieprocedure voor grammaticakeuze. In de taalkundige analytische praktijk blijkt er veelal een reeks grammatica's te voldoen aan de (redelijke en minimale) eis dat een grammatica de verschijnselen van een taal zo inzichtelijk mogelijk (zo ‘generaliserend’ mogelijk) weergeeft. Chomsky & Halle ontwijken de vraag (die later vele malen gesteld is) wat precies een generalisatie is, door niet regels - als mogelijke uitdrukkingen van generalisaties - te evalueren, maar hele grammatica's: díe grammaticale beschrijving is de meest generaliserende die de minste symbolen vergt in z'n formele weergave. Hierbij tellen vooral kenmerken en grenssymbolen flink aan, en ze moeten dus zo spaarzaam mogelijk gebruikt worden. Maar nu rijst er een probleem voor morfeemstructuurcondities. De generalisatie dat klinkers lang zijn voor klinkers wordt uitgedrukt als conditie, maar is ook nog eens opgenomen als informatie in elke onderliggende vorm die de betreffende situatie kent. Maar wat is een generalisatie waard als hij niet leidt tot een besparing? Sterker nog, een grammatica simpelweg zónder conditie (17) (en verder alles gelijk) zou drie symbolen goedkoper zijn dan die met, dus wat gebeurt hier precies? De oplossing voor dit probleem is als volgt: aan de evaluatieprocedure wordt de clausule toegevoegd dat kenmerken genoemd in het dan-deel van een morfeemstructuurconditie gratis zijn in de evalutie van een onderliggende representatie. Voor elk geval waarin zo'n representatie [+lang] bevat op een prevocalische klinker, telt dat kenmerk niet mee voor de duurte van de grammatica met die onderliggende representaties.Ga naar voetnoot14 Een tweede voorbeeld van een morfeemstructuurconditie is het volgende. Zoals bekend geldt voor het Nederlands (net als voor het Engels) dit: aan het begin van een woord kunnen drie medeklinkers voorkomen, maar als die situatie zich voordoet is de eerste altijd een s-: spreuk, splinter, straat, schrift, sclerose, enz. Er is geen gemotiveerde fonologische regel in het Nederlands die in zo'n cluster een onderliggende medeklinker anders-dan-s in een s moet veranderen. We schrijven dus (als conditie op onderliggende vormen):
De conditie drukt een generalisatie over onderliggende vormen uit, zonder welke iets over het Nederlands ongezegd zou blijven. Voor elke onderliggende vorm met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de in (18) na als genoemde configuratie, zijn alle kenmerken gratis die de betreffende medeklinker als s specificeren. We constateerden boven twee problemen met de standaardvisie op de fonologische component als regelgrammatica, en morfeemstructuurcondities voor anderszins onuitgedrukte generalisaties op onderliggend niveau: het evaluatie- en het duplicatieprobleem. Dat tweede probleem ziet er als volgt uit. We hebben via een aantal voorbeelden in (3) gezien dat het Nederlands de assimilatieregels van (4) kent. Regel (4a) daarvan zegt, om bij voorbeeld de oppervlaktevorm van de samenstelling sto[pf] erf af te leiden, dat fricatieven stemloos zijn als rechterlid van een obstruentcluster. Maar, wat blijkt is dat precies diezelfde generalisatie geldt voor onderliggende vormen, en daar dus ook de moeite van het uitdrukken waard is:
Voorbeelden zijn woorden als tsaar, capsule, advocaat, asfalt, ischias, enz. Nederlanders hebben ook grote moeite de uitspraak van het initiële consonentcluster van een eigennaam als Dvořak tot een succesvol einde te brengen. Twee maal wordt dus in wezen dezelfde generalisatie uitgedrukt: eenmaal als morfeemstructuurconditie, en eenmaal als fonologische regel. Daar lijkt een besparing in te zitten die het model niet kan maken, en dát is het duplicatieprobleem.Ga naar voetnoot15 Het evaluatieprobleem en het duplicatieprobleem zijn oplosbaar, zoals is aangetoond in het werk van Kiparsky en anderen, aan het eind van de jaren zeventig en in de jaren tachtig. De veronderstelling moet worden opgegeven dat onderliggende vormen volledig gespecificeerd zijn; sterker nog, voorspelbare informatie moet (geheel of bijna geheel) uit onderliggende vormen worden geweerd. Dit heet de theorie van onderspecificatie, die hier niet zal worden uitgewerkt,Ga naar voetnoot16 maar met een eenvoudig voorbeeld geïllustreerd kan worden: conditie (21) is overbodig als [-stem] van de fricatief onderliggend ogespecificeerd kan blijven, en later kan worden toegevoegd door de default-regel die we toch al kennen uit de autosegmentele analyse van stemassimilatie (zie paragraaf 2.4). Als zo'n uitweg in alle zich daartoe aandienende gevallen kan worden gemaakt, zijn de gevolgen duidelijk: de evaluatieprocedure hoeft dan geen speciale clausule te bevatten voor het negeren van in onderliggende vormen gespecificeerde informatie. Fonologische regels moeten de gelegenheid krijgen om representaties zo te mogen wijzigen dat ook het toevoegen van kenmerken daar onder valt, namelijk precies de kenmerken die aanvankelijk ongespecificeerd zijn. En morfeemstructuurcondities verdwijnen omdat hun taak als vereenvoudigers van onderliggende representaties overbodig is geworden. Daarmee verdwijnt het duplicatieprobleem. We lijken heel goed verder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te kunnen met het beeld van de fonologische component als regelgrammatica, inclusief wat verder dat beeld nuanceert in de vorm van autosegmentele procedures en parameterwaarden. Helaas is dat niet zo: we moeten het gaan hebben over... samenzweringen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 SamenzweringenIn paragraaf 2.1 is een beeld gegeven van de fonologische regels die in de standaardtheorie bij het verschijnsel van stemassimilatie betrokken zijn; in paragraaf 2.2 is dat beeld in autosegmentele zin bijgesteld. Gecombineerd met de morfeemstructuurconditie in (19) levert deze analyse een beeld op dat enigszins verloren dreigt te gaan in de semi-technische presentatie. Dat beeld is dat de leden van het blok van 3 regels plus 1 conditie een globaal ‘ideaal’ lijken na te streven dat steeds weer leidt tot een output waarbij clusters van obstruenten in hun geheel dezelfde waarde voor stem hebben. Regressieve assimilatie doet dat, Verscherping en Progressieve Assimilatie doen dat samen, en de morfeemstructuurconditie zegt het ook, samen met Verscherping. Zo'n situatie, waarbij meerdere fonologische regels - die er geen van alle individueel hadden hoeven zijn, laat staan als groep - hetzelfde doel lijken na te streven, wordt in de literatuur een samenzwering genoemd (Engels: ‘conspiracy’). De eerste die in de generatieve literatuur op dit verschijnsel heeft gewezen, was Charles Kisseberth, in zijn dissertatie van 1969 (een jaar al na Chomsky & Halle, de meest frequente verwijzingen zijn naar de artikelversie van 1970), een analyse van fonologische en morfologisch verschijnselen in het Yawelmani, een Californische inheemse taal. Onder zijn vondsten zijn de volgende. In het Yawelmani worden suffixinitiële consonanten gedeleerd, onder de omstandigheden gespecificeerd in (22a); er wordt een klinker i geïnserteerd onder de condities aangegeven in (22b).
De tweeledige regel in (22a) zegt het volgende. Clusters van drie medeklinkers worden gereduceerd tot clusters van twee door steeds de suffixinitiële medeklinker weg te halen. Als het suffix begint met -CV verdwijnt de meest rechtse medeklinker van het cluster; als het suffix begint met -CC verdwijnt de middelste medeklinker. De regel in (20b) breekt stamfinale clusters op door klinkerinsertie.Ga naar voetnoot17 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regels van (22) zijn volgens Kisseberth betrokken bij een samenzwering en het is goed te begrijpen wat hij daarmee bedoelt: door elke actie verdwijnen drieledige medeklinkerclusters. Het Yawelmani lijkt consonantdeletie en klinkerinsertie te gebruiken als verschillende middelen om één doel te bereiken, dat formuleerbaar is als een ‘conditie’:
Maar over wat voor conditie hebben we het hier? Het is geen morfeemstructuurconditie in de zin van de vorige paragraaf, want we hebben het in feite over de ideale output van de regelset, waarvoor (23) als leidraad dient. Zijn eventuele aanwezigheid in de grammatica maakt de regels in (22) niet overbodig, want we moeten nog wel aangeven hoe in welke situatie aan de wensen van de conditie wordt voldaan. En een grammatica zonder de conditie is nog altijd goedkoper dan één met, qua symbolen. Er is volgens Kisseberth geen goede manier om, zoals hij dat noemt, de ‘functional unity’ van een regelset zoals die in (22) (die overigens in de praktijk nog behoorlijk wat uitgebreider isGa naar voetnoot18), die is samengebald in een samenzwering tegen drieledige medeklinkerclusters, uit te drukken onder de standaardvisie op de fonologische component. Kiparsky (1973) bevat een analyse waaruit kan worden afgeleid waarom samenzweringen bestaan en dan ook vaak, tegen de evaluatieprocedure in, uit een onverwacht grote hoeveelheid regels bestaan. Zijn voorstel loopt als volgt. Stel je de situatie voor waarin regel (22b) ontbreekt. De regels in (22a) streven dan nog wel samen hetzelfde doel na, namelijk (23), maar dat doel is in de taal zelf niet zo gemakkelijk te herkennen, juist gezien het feit dat het ontbreken van (22b) tot veel tegenvoorbeelden leidt. In Kiparsky's terminologie zou het ontbreken van (22b) leiden tot een grote hoeveelheid (oppervlakte-) opaakheid voor de grammatica, en, zoals hij in zijn werk uit deze periode aantoont, opaakheid is een situatie die slecht is voor een grammatica. Hij wordt bijvoorbeeld in historische verandering opgeheven. Als we dus opaakheid (het tegenovergestelde is transparantie) opnemen onder het hoofdje ‘slecht’ in de evaluatieprocedure van grammatica's, kan worden begrepen waarom talen liever uitgebreide samenzweringen hebben dan beperkte. Na deze relatief globale opmerkingen van Kiparsky zijn er in de literatuur nog wel meer samenzweringen beschreven, maar het onderwerp heeft verder geen aanleiding gegeven tot uitgebreide discussie en is in feite (tot voor kort) blijven liggen. Er is zeker geen formele aanpak voor ontwikkeld. Een onderwerp dat enigszins op dat van Kisseberth lijkt, werd in dezelfde vroege jaren zeventig besproken door Perlmutter (1970) voor de syntaxis/morfologie en Shibatani (1973) voor de fonologie. Perlmutter laat voor het Spaans zien dat er op de volgorde waarin clitics in een zin kunnen voorkomen, restricties zijn die niet transformationeel verantwoord kunnen worden: d.w.z. de clitics kunnen niet zodanig heen en weer worden gesleurd dat daaruit vanzelf de gewenste volgordes rollen. Hij stelt voor om de morfo-syntaxis tamelijk vrij te laten in het opleveren van structuren, maar aan het eind van de syntactische component filters de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongrammaticale constructies te laten verwijderen. Hij noemt zo'n filter een output conditie, en zijn voorstel voor het SpaansGa naar voetnoot19 heeft de in (24a) gegeven vorm (p.213); in (24b) staan een aantal goedgekeurde en afgekeurde zinnen:
Dat wil zeggen: als er meerdere clitics in een zin voorkomen (niet per se vier), moeten zij voldoen aan het in de output conditie genoemde templaat met volgorderestricties. Shibatani (1973) stelt zich voor de fonologie vergelijkbare vragen. Met name: als er morfeemstructuurcondities zijn en fonologische regels die elkaar opvolgen in een derivatie met als resultaat de fonetische output, zouden er dan ook niet conditieachtige dingen kunnen zijn die men ‘Surface Phonetic Constraints’ (SPC's) zou kunnen noemen? Voor de standaardtheorie is dit vragen naar de bekende weg: de output wordt geheel bepaald door de combinatie van morfeemstructuurcondities en fonologische regels, en een generalisatie die niet door dat systeem gemaakt wordt is de moeite van het maken niet waard. Bovendien zou bij invoering van SPC's het duplicatieprobleem worden uitgebreid tot een triplicatieprobleem. Als oplossing voor het laatste stelt Shibatani ook weer een (ingewikkeld) aanhangsel aan de evaluatieprocedure voor. Met betrekking tot het eerste punt hij heeft echter een interessante observatie. Stel dat alle morfemen van een taal van het type /+CVC+/ zijn, waarbij de C's in principe vrij van aard kunnen zijn. Maar stel vervolgens dat in morfeemcombinaties (woorden) alleen medeklinkerclusters van een bepaald type mogen voorkomen, bijvoorbeeld alleen morfeemfinale nasalen gecombineerd met homorgane medeklinkers. Tenslotte heeft de taal geen significante fonologie die aan deze situatie iets verandert. Shibatani lijkt dan gelijk te hebben als hij zegt (p. 92): ‘Any description which fails to represent the fact about the particular types of consonant cluster in the language misses a significant generalization about the sound pattern of the language’. Een SPC zou hier nodig zijn om de betreffende generalisatie uit te drukken. Shibatani's artikel is veel geciteerd geworden in de samenzweringsdiscussie van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de eerste helft van de jaren zeventig, maar fonologische SPC's zijn nooit populair geworden.Ga naar voetnoot20 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Regels en condities, deel 2Tot zover in de discussie is de status van condities in de fonologie relatief onzeker. Het is niet zeker of er morfeemstructuurcondities bestaan, want er is een alternatief voorhanden in de theorie van onderspecificatie. En het is niet duidelijk wat de status is van ‘samenzweringsdoelen’, voornamelijk omdat een theorie van samenzweringen nooit is uitgewerkt. In deze paragraaf gaan we het begrip conditie echter meer tot onze gewaardeerde vrienden rekenen, vooral omdat het in de loop van de jaren tachtig in zwang is geraakt condities in fonologische analyses te accepteren, op een manier die in het bovenstaande nog niet aan bod is gekomen. Twee zaken moeten daarbij worden aangestipt. Het verschil tussen een fonologische regel en een conditie kan worden uitgedrukt in termen van de oppositie ‘dynamisch’ versus ‘statisch’. Een regel heeft typisch de taak iets te veranderen in de loop van een derivatie; uiteindelijk zorgt de hele regelset ervoor dat onderliggende vormen worden omgezet in fonetische, soms via een reeks van stappen (= veranderingen). Condities veranderen niets, maar keuren iets goed of - wat vaak hetzelfde is - sluiten iets uit. Morfeemstructuurcondities sluiten, via een positieve of een negatieve formulering, combinaties van fonemen uit die zouden ontstaan als men de fonemen de vrije hand zou geven. De Yawelmani-conditie in (23) zegt dat het slecht zou zijn als de fonologische component clusters van het genoemde type zou genereren. Toch kan men zich een actievere rol voor een conditie voorstellen. Men kan zijn visie op de Yawelmani-voorbeelden omkeren, en zeggen dat de genoemde fonologische regels juist bestaan als reactie op de conditie: er mogen geen triconsonantische clusters zijn en daarom worden medeklinkers gedeleerd en klinkers ingevoegd. Kisseberth probeert ook iets dergelijks - in feite als formalizering van de samenzwering - te formuleren (hij noemt dan conditie (23) een ‘transderivationele constraint’Ga naar voetnoot21), maar de complexe situatie van het Yawelmani speelt hem parten. Maar dit betekent niet dat dit niet een vruchtbare kijk op dit soort situaties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou zijn. Een duidelijker voorbeeld van deze strategie komt uit Singh (1987)Ga naar voetnoot22, en de illustratie is het bekende verschijnsel van meervoudsvorming in het Engels, dat we boven (paragraaf 2.3, basisfeiten in (7)) ook al zijn tegengekomen. De analyse van Singh bevat twee regels, die van (25); de eerste daarvan kennen we nog als ‘universele mededeling over de stemstatus van obstruenten’ uit de analyse van Nederlandse stemassimilatie in paragraaf 2.2 (zie ook voetnoot 14 over de ongemarkeerde waarde voor [stem] bij obstruenten). De tweede specificeert wat de Engelse epentheseklinker is voor wanneer er reden voor epenthese ís.
Deze regels kunnen natuurlijk niet zomaar in de fonologie worden losgelaten: ze genereren zwaar over. We moeten specificeren wanneer ze precies in werking treden, en waarop ze dan van toepassing zijn. Hun in werking treden is het rechtstreeks gevolg van twee ‘Well Formedness Conditions’:
Dus: de regels komen alleen in actie als de condities iets observeren. Dat betekent dat, uitgaande van de onderliggende suffixvorm /-z/ in de meervouden van (7b) (dog-s, etc.) niets gebeurt: morfemencombinatie levert daar een situatie op waar geen conditie iets over zegt. In de vormen van (7ab) (dock-s, etc.) onstaat een afkeurenswaardige situatie van stemverschil. Nu werkt er een duo universele interpretatiemechanismen dat de gevolgen van de afkeuring stuurt: in de eerste plaats gaat assimilatie als ‘reparatie’ (‘repair’) vóór insertie; in de tweede plaats wordt in ogenschouw genomen dat de sterkte van een element afneemt naar de rand van het woord toe (en voor het slachtoffer van een reparatie wordt het eerst gekeken naar een zwak element). De assimilatie wordt uitgevoerd, zeg in de vorm van een autosegmenteel proces (ontkoppeling en spreiding) zoals uitgelegd in paragraaf 2.2. Het suffix is het slachtoffer omdat het het dichtst bij de rand van het woord ligt. In de vormen van (8c) (witch-es, etc.) helpt assimilatie niet om de ongewenste situatie van twee sibilanten in een coda op te heffen; nu wordt klinkerinsertie uitgevoerd. Het interessante van dit voorbeeld, en dat is ook waar Singh op aanstuurt, is dat de hoop kan ontstaan dat fonologische regels als zodanig kunnen worden geëlimineerd. Zoals aangegeven is (25a) een universele mededeling, en het aangeven van een taalspecifieke insertieklinker kan gezien worden als een onafhankelijke opdracht voor de grammatica. Hij schrijft dan ook (p. 281): ‘On the basis of what we have considered so far there does not seem to be any need for the mechanism called phonological rule’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Naar ‘Optimality Theory’In de visie van de standaardtheorie is de fonologische component van een grammatica een doos waarin derivaties plaatsvinden. Die derivaties worden uitgevoerd door fonologische regels en/of door autosegmentele procedures en/of door instructies die het gevolg zijn parameterkeuzes. De input van de doos wordt gevormd door de onderliggende representaties, de output door de fonetische representatie. Voor zover er generalisaties te maken zijn over onderliggende representaties, bestaan daarvoor morfeemstructuurcondities, hoewel hun taak wordt overgenomen door fonologische regels als de theorie van onderrepresentatie wordt geïntroduceerd. Er is in de loop der tijd gewezen op de plausibiliteit van fonologische samenzweringen en output condities, maar theorieën over deze verschijnselen, laat staan formele theorieën, zijn niet ontwikkeld. In de periode waarin er aandacht voor werd gevraagd, d.w.z. de jaren vlak na het verschijnen van Chomsky & Halle (1968), werden andere onderwerpen blijkbaar als vruchtbaarder onderzoeksterreinen gezien, bij voorbeeld het gebied van de ‘abstractheidsdebat’ en de discussie over ‘regeltoepassing’ (Kiparsky 1968, 1973; Koutsoudas 1976). En in het decennium tussen 1975 en 1985 namen de autosegmentele en de metrische fonologie een grote vlucht; de beoefenaren daarvan hadden zo hun eigen besognes, net als die van de Lexicale Fonologie, waarin de relatie tussen de fonologie en de morfologie wordt bestudeerd (zie ook voetnoot 20). Maar het onderwerp van samenzweringen en condities had toch geen zin om te verdwijnen, en dook vanaf halverwege de jaren tachtig toch weer op in werk zoals dat van Singh, Paradis (1988), en anderen. Op dit punt kunnen we ook McCarthy en Prince op het toneel laten verschijnen. Hun belangstelling voor condities komt voort uit hun werk in de Semitische talen, waarop ze allebei gepromoveerd zijn op het M.I.T. (Prince 1975, McCarthy 1979). Zoals het Spaans een templatische conditie heeft voor de oppervlaktevolgorde van clitica, zo hebben de Semitische talen (onderliggende) templaten voor de volgorde van medeklinkers en klinkers in bepaalde morfologische constructies. Als de bij ons meest frequente morfologie concatenatief is (alle morfemen aan elkaar vastgeplakt op een rijtje), dan is de Semitische morfologie niet-concatenatief. Arabische illustraties hiervan staan in (27).
Semantisch hebben deze vormen allemaal iets te maken met ‘schrijven’. Klankvormelijk bevatten ze allemaal de medeklinkers k-t-b in die volgorde, maar soms met verdubbeling van één ervan. De klinker a is steeds ín het woord ingevoegd, in verschillende hoeveelheden en op verschillende plaatsen. Deze stand van zaken is geheel anders dan wij gewend zijn. Een poging hem schematisch - autosegmenteel - weer te geven, ziet er als volgt uit voor de eerste twee vormen van (27): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierin kunnen we de volgende elementen onderscheiden. De betekenis ‘schrijven’ wordt uitgedrukt door de stam k-t-b, die dus uitsluitend uit medeklinkers bestaat. Het betekeniselement ‘hij verl. tijd’ (dat wij in het gesproken Nederlands laten vertegenwoordigen door het suffix -de of -te, als in leef-de of werk-te) wordt uitgedrukt door een klinker a, die regelmatig wordt afgewisseld met de medeklinkers van de stam. Het element ‘laten’ wordt uitgedrukt door verdubbeling van de middelste medeklinker op zijn eigen plek: kattaba. Een ander werkwoord zou drie andere medeklinkers kunnen hebben, maar de rest van de configuraties zou hetzelfde zijn als in (28): samada, sammada, enz. Ondanks alles wordt de klinker a toch vaak een affix genoemd, maar dan een niet-concatenatief of ‘simultaan’ affix.Ga naar voetnoot23 Belangrijker is dat de middelste horizontale rij van (28) als een conditie kan worden gezien, die in de praktijk ‘templatic constraint’ of templaat wordt genoemd. Hij stelt de eis dat de ‘hij(v.t.)’-vorm qua klinker/medeklinker-configuratie er altijd uit zal zien zoals gespecificeerd in (28) links; en hetzelfde geldt voor de ‘hij liet’-vorm voor (28) rechts. Een belangrijk artikel over deze verschijnselen van de hier genoemde auteurs is McCarthy & Prince (1990). Toepassing van de templaattheorie op reduplicatieverschijnselen vindt plaats in de in de inleiding genoemde ‘samizdat’ van 1986. Het reduplicatietemplaat voor de genoemde Ilokano-feiten is ‘de gesloten lettergreep’ (CVC). De bijdrage van de theorie van Prosodic Morphology is dat hij stelt dat zulke analyses zich moeten houden aan de Prosodic Morphology Hypothesis (McCarthy & Prince 1995: 318):
Het is op het bovenstaande geheel, en alles wat daarbij hoort, dat ‘Optimality Theory’ door McCarthy, Prince en Smolensky is gebouwd. De lijn van werken die bij uitstek wordt gerepresenteerd door Kisseberth, Shibatani, Selkirk, Singh, Paradis et al., en McCarthy & Prince' templatenwerk wordt omarmd, in een poging om in één keer de problemen, die bestaan met het beperken van de kracht van fonologische regels, te omzeilen: door fonologische regels af te schaffen. De verworvenheden van de autosegmentele en metrische fonologie uit de jaren zeventig en tachtig gaan daarbij echter niet verloren: weliswaar zijn er na het afschaffen van de regels ook geen derivaties meer, maar de autosegmentele en de metrische theorie worden gebruikt om de benodigde representaties in te formuleren; er bestaan dus wel degelijk kenmerken die met lijntjes aan een segment worden verbonden, er wordt gebruik gemaakt van grids, enz. Maar er wordt niet meer ontkoppeld of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gespreid, en ook geen x-jes meer verplaatst. Hoe zo'n visie op fonologie er dan uitziet, zal in de volgende paragaraf worden uiteengezet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 ‘Optimality Theory’Optimaliteittheorie kan worden gezien als een theorie met of over condities, maar hij heeft tegelijkertijd een aantal kenmerkende eigenschappen die hem interessanter maken dan alleen dat. In de eerste plaats is O.T. (ook en vooral) een theorie over ‘constraintinteractie’. Meerdere condities kunnen op dezelfde situatie van toepassing zijn, en zelfs met elkaar in conflict zijn: dat conflict moet dan worden opgelost; hoe dat gaat zullen we zometeen zien. In de tweede plaats zijn de condities universeel: er is een wasteil met universele condities beschikbaar, in principe voor elke taal. Maar condities zijn lang niet altijd ‘waar’ in een taal: ze kunnen bij de zojuist genoemde conflictoplossing verliezen. In de derde plaats worden condities niet gebruikt om uit te sluiten of te blokkeren, maar om te ‘evalueren’. Aan condities aangeboden vormen worden beoordeeld op hun status ten opzichte van de conditie, of de conditieset. Hoe meer er door de vorm aan de eisen van de conditie voldaan wordt hoe beter, maar perfectie wordt niet vereist (de condities zijn, zoals dat heet, ‘soft’). Deze eigenschappen van O.T. worden vormgegeven in een zogenaamd tableau van de volgende vorm:
In dit tableau staan vertikaal links een aantal kandidaat outputvormen voor de gewenste output. We zouden ons kunnen voorstellen dat dat *fámilie, √famílie en *familíe zijn voor de gewenste hoofdklemtoon van dat zelfstandig naamwoord, of *hud en √hut voor het enkelvoud van hoed. Plausibele kandidaten worden opgeleverd door een mechanisme dat de generator van de grammatica heet, dat dus zwaar overgenereert ten opzichte van de output. De taak van de condities is dat overgenereren weer terug te duwen. (Net zoals - in de standaardtheorie - het vrij combineren van fonemen overgenereert ten opzichte van de empirisch gewenste output, en wordt ingeperkt door de set morfeemstructuurcondities). Condities kunnen met elkaar in conflict zijn, en in zo'n conflictsituatie is er een winnaar; daartoe worden de condities geordend: Ci > Cii > Ciii, enzovoort. Conditie (i) evalueert de aangeboden vormen eerst. Als er meer dan één vorm dezelfde evaluatie van ‘beste’ krijgt, neemt conditie (ii) zijn kans voor die vormen, enzovoort. Zodra er een situatie optreedt waarbij één vorm beter is dan alle andere op dat moment geëvalueerde vormen (dus niet per se perfect, maar wel beter), eindigt de procedure. Er is een optimale vorm bereikt, niet alleen voor een conditie of een groepje condities, maar in feite voor de gehele conditieset, oftewel voor de grammatica. In het tableau wordt conditieschending weergegeven met een * in de horizontale lijnen voor elke kandidaat; de uitgeselecteerde kandidaat wordt gemarkeerd met het teken ☞ (Right Pointing Index), hoewel dat geen formele functie heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit kan als volgt geconcretiseerd worden. Een conditie die stemhebbende obstruenten op woordeinde verbiedt (de O.T.-versie van verscherping) zal de keuze maken tussen *hud en √hut (dit zijn de meest plausibele van het geheel aan kandidaten dat de generator beschikbaar steltGa naar voetnoot24). Ook het juiste klemtoonpatroon van famílie wordt op een dergelijke manier geselecteerd. De plausibele kandidaten zien er in iets ingedikt gridformaat als in (31a); de twee relevante O.T.-condities staan vermeld in (31b):
De twee condities in (31b) komen niet zomaar uit de lucht vallen, maar hebben aanzienlijke onafhankelijke motivatie (zie McCarthy & Prince 1993b). Representatie (31aiii) legt onmiddellijk het loodje wanneer binariteit (bin) deze drie representaties evalueert; als er twee representaties over zijn die aan bin voldoen, maakt rand-rechts (r(r)) de - goede - keuze: famílie. In een tableau ziet dat er als volgt uit:
Geen van beide overgebleven vormen is perfect voor r(r) (sterker nog: de al eerder afgekeurde vorm is hiervoor de beste!), maar van de twee is er wel een de betere: in √famílie ligt de hoofdklemtoon één lettergreep van de woordrand (aangegeven met één *), en in *fámilie twee. En zodra er één kandidaat over is, stopt de procedure. Beide kenmerkende elementen van O.T. worden hier geïllustreerd: ten eerste conditie-interactie, met name de cruciale hiërarchische ordening van de condities; en output-evaluatie, d.w.z. de stapsgewijze beoordeling van kandidaatoutputs op hun geschiktheid, gegeven de conditie-hiërarchie. Observeer ook dat O.T. geen gebruik maakt van parameters. De keuze tussen een rechts- en een links-georiënteerd woordklemtoonsysteem wordt niet gemaakt via een parameter- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
setting, maar door (voor het Nederlands) een conditie r(r) hiërarchisch te ordenen vóór een conditie rand-links. Beide condities zijn dus universeel, maar hun - empirisch bepaalde - hiërarchische ordening in de grammatica bepaalt de aard van de taal. Evenzo wordt de keuze tussen trochee en jambe gemaakt door de volgorde van condities voor de positie van hoofden in een voet te variëren. In de volgende paragrafen zullen een paar optimaliteitsanalyses gedeeltelijk worden uitgewerkt. De eerste behelst het Nederlandse klemtoonsysteem; de tweede gaat over assimilatie; de derde over Engelse meervoudsvorming; en de vierde haalt voorbeelden uit het Axininca Campa, uit de behandeling van die taal in Prosodic Morphology 1. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.1 Nederlandse klemtoonEen O.T.-analyse van het Nederlandse woordklemtoonsysteem kan gevonden worden in Nouveau (1994). Hij is qua generalisaties vooral gebaseerd op het werk van Kager (1989), Trommelen & Zonneveld (1989) en Trommelen (1991). Ik zal in deze paragraaf niet de details van deze analyses doornemen, maar achtereenvolgens de volgende vragen behandelen: (i) hoe kan in dit systeem het hangmat-effect van het eind van paragraaf 2.3 worden ingebouwd? (ii) hoe worden gevallen van niet-prefinale hoofdklemtoon opgeleverd? en (iii) hoe kunnen idiosyncratische gevallen worden behandeld? Het beste uitgangspunt voor een analyse van het hangmatpatroon is dat we ons realiseren dat er geen regel meer is om de ene representatie om te zetten in de andere. Onze taak is nu om de input en de output van de regel als plausibele representaties opgeleverd door gen te evalueren - en er voor te zorgen dat de beste wint. Die twee representaties zijn de volgende:
Beide representaties voldoen aan bin en (in dezelfde mate) aan r(r). Er moet dus een derde conditie in het spel zijn (zie McCarthy & Prince 1993b):
w/v verkiest de (gewenste) rechterrepresentatie boven de linker; zijn hiërarchische plaats ten opzichte van bin en r(r) ligt vooralsnog niet vast. Hoewel prefinale klemtoon in het Nederlandse woordklemtoonsysteem het basispatroon kan worden genoemd, zijn er ook patronen die er anders uitzien. Pre-prefinale klemtoon komt voor in een aanzienlijke klasse woorden (álcohol, pórtugal, enz.). In metrische analyses wordt dit verschijnsel geweten aan de volgende eigenschap: Nederlandse woordklemtoon is ‘zwaartegevoelig’, oftewel: lettergreepstructuur oefent er invloed op uit. Een lettergreep kan worden ingedeeld in een Onset (alles links van de klinker) en een Rijm (de klinker en alles rechts ervan). Onsets zijn empirisch irrelevant gebleken voor klemtoonanalyses, maar vooral de opbouw van het rijm kan zeer relevant zijn. We onderscheiden voor het Nederlands (i) rijmen in open lettergre- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen (die op een klinker eindigen) en (ii) rijmen in gesloten lettergrepen (die op een medeklinker eindigen). Met dit criterium gewapend vragen we ons af waarom - uit de door gen geleverde plausibele mogelijkheden in (35a) - de linker representatie wordt gekozen, zeker gezien tableau (32) en de rol van r(r) daarin. Opnieuw blijkt er een conditie in het spel, nl. (35b):
De hiërarchische plaats van deze conditie is gedeeltelijk te bepalen: bóven r(r). In tableauvorm ziet dit er als volgt uit:
zw speelt geen rol in de afleiding van de woorden famílie en lolapalóeza: die hebben uitsluitend open lettergrepen. Tenslotte een voorbeeld van een exceptioneel klemtoonpatroon. Finale klemtoon hebben we nog niet voor ons gezien, maar hij komt voor in een woord als chocolá: het heeft precies dezelfde lettergreepopbouw als famílie, maar onverklaarbare hoofdklemtoon op de laatste lettergreep. Nouveau (1994) neemt aan dat zulke idiosyncratische patronen moeten worden behandeld door ze een markering te geven voor een ongewone conditie-volgorde. Het is duidelijk welke conditie-volgorde daarvoor in aanmerking komt: als voor deze vorm geldt dat r(r) > bin, wordt finale klemtoon opgeleverd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.2 AssimilatieIk zal hier niet alle details geven van een O.T.-analyse van Nederlandse stemassimilatie, maar me beperken tot een demonstratie van de manier waarop assimilatie wordt weergegeven zonder regels.Ga naar voetnoot25 Immers, assimilatie lijkt bij uitstek een verschijnsel waarbij er iets moet veranderen, bijvoorbeeld de stemwaarde van een obstruent onder invloed van die van een andere obstruent. Maar zoiets als (12) in paragraaf 2.2 is voor O.T. veel te actief. De door gen geleverde representaties die we bekijken zijn die in (37a). De middelste representatie moet gekozen worden; dat gebeurt door de condities in (37b):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De linkerrepresentatie wordt onmiddellijk weggeëvalueerd door de conditie stemass. De overige twee voldoen allebei wél aan deze conditie. In beide is een geassocieerd en een ongeassocieerd autosegment aanwezig. Gen kan niet naar willekeur kenmerken deleren; de ongeassocieerde worden echter per conventie in de fonetiek verwijderd of zijn daar in elk geval onzichtbaar. De conditie regress kiest tenslotte de middelste representatie uit: hierin heeft een Coda zijn onderliggende waarde voor het kenmerk [stem] verloren, en dat is preferabel boven de situatie waarin dat een Onset is overkomen.Ga naar voetnoot26 Verscherping ziet er in dit model uit als een (nu al meerdere malen ter sprake gekomen) conditie die stemloosheid voor obstruenten prefereert; maar hij kan dat overduidelijk pas doen door hiërarchisch geordend te zijn ná het paar van (37b). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.3 Engelse meervoudsvormingEen O.T.-analyse van Engelse meervoudsvorming heeft vier condities nodig:
Twee tableaus zien er als volgt uit:
In (a) wint de laatste vorm, ondanks de geïnserteerde klinker; in (b) de eerste, dankzij het homorgane cluster (en gebrek aan een insertieklinker). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.4 Axininca CampaZoals aangegeven in de inleiding bestaat McCarthy & Prince (1993a) nagenoeg geheel uit een analyse van de morfofonologie van de Zuidamerikaanse taal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Axininca Campa.Ga naar voetnoot27 We kunnen er dus niet omheen een klein onderdeel daaruit hier te bekijken, en wel (een deel van) de functie van de conditie:
We kijken naar twee verschijnselen, respectievelijk reduplicatie en consonantinsertie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.3.1 ReduplicatieZoals vele Amerikaanse inheemse talen gebruikt het Axininca Campa het morfologische proces van reduplicatie, in feite ‘suffigerende’ reduplicatie, voor de semantische notie ‘steeds meer’. Enkele voorbeelden zijn die in (41):
Het valt onmiddellijk op dat er twee patronen bestaan: de linker twee voorbeelden vertegenwoordigen totale reduplicatie, de rechter twee partiële reduplicatie. Maar het laatste patroon lijkt een bestaansreden te hebben: de stam is vocaalinitieel, en door totale reduplicatie zou een ‘hiaat’ onstaan op de grens van stam en reduplicant. Daar houdt de taal niet van (zoals we straks ook onder andere omstandigheden zullen zien), en één manier om het hiaat tegen te gaan is - in derivationele termen - klinkerdeletie. In een O.T.-analyse worden geen klinkers gedeleerd, maar condities gebruikt, in dit geval de al genoemde conditie onset: als er, via gen, een keuze bestaat tussen twee kandidaten waarvan er een totale reduplicatie heeft (*amina-amina) en een partiële (√amina-mina), dan wint de tweede. De wens van talen om reduplicatie zoveel mogelijk totaal uit te voeren, heeft ook een naam: max(imality). We weten nu dus ook dat ons > max. Een gerechtvaardigde vraag met betrekking tot deze analyse is waarom stammen überhaupt vocaalinitieel kunnen zijn als ons zo'n belangrijk deel uitmaakt van de conditieset van de taal. Waarom wordt er bijvoorbeeld woordinitieel niet een medeklinker ingevoegd? Dit zou cross-linguïstisch gezien geen gek idee zijn. De taal doet dat echter niet, en die weigerachtigheid wordt weer toegeschreven aan een conditie: een stamgrens valt graag samen met een woordgrens (zeg: stam/woord). We weten nu dus ook dat stam/woord > ons.Ga naar voetnoot28 Naast klinkerdeletie heeft het Axininca Campa nog een manier om klinkeropeenvolgingen te laten verdwijnen: consonant-insertie - er was een tijd dat dan van een samenzwering gesproken zou zijn. Beschouw de vormen in (38), waarin het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorlaatste morfeem steeds gevarieerd is, ervoor zorgend dat er steeds een klinkeropeenvolging ontstaat:
Elke keer wordt het hiaat vermeden door een (door gen opgeleverde) ṯ;Ga naar voetnoot29 de voorkeur voor zulke vormen in de evaluatie kan begrepen worden vanuit de conditie ons. Dan rijst wel de volgende vraag: waarom vindt er in deze taal niet altijd één van beide plaats, hetzij consonant-insertie hetzij klinker-deletie? De reden waarom er in geredupliceerde vormen geen ṯ's verschijnen, is de volgende. In een potentiële reduplicatiekandidaat als *aminatamina kan de ṯ óf tot de reduplicant (het begin daarvan) óf tot de stam (het eind daarvan) behoren. Maar beide mogelijkheden worden door condities tegengehouden. De ṯ kan niet aan het begin van de reduplicant staan, omdat in principe de reduplicant al zijn materiaal uit de stam moet halen (conditie: base-dependence). En de ṯ kan niet aan het eind van de stam staan omdat bij suffigerende reduplicatie de reduplicant altijd een van rechts af geteld gedeelte van de stam moet zijn (conditie: anchoring-right). Zulke condities zorgen ervoor dat er niet te veel gerommeld wordt in de stam/reduplicant-verhouding, en een extra consonant is zeker duur. Tenslotte andersom: waarom geen deletie in de (42)-gevallen, maar insertie? Dat is omdat het eigenlijk verboden is, zoals we al vaker hebben gezien (conditie: parse) om informatie uit de onderliggende vorm verloren te laten gaan (alleen als andere condities daarom vragen, gebeurt het wel; notatie van een kandidaat: *iηkoma<i>). In een tableau kan deze laatste evaluatie als volgt worden uitgewerkt:
Tot zover een korte blik op wat het Axininca Campa bijdraagt aan de uitwerking van O.T. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 ConclusieHet is hier niet de bedoeling een waardeoordeel uit te spreken over ‘Optimality Theory’. Daarvoor is het zeker nog te vroeg, gezien de korte tijd van bestaan van de theorie, en het nog geringe aantal (gejureerde) publicaties - al gaan de ontwikkelingen snel. Dit artikel had wel een tweeledige doelstelling: te laten zien waar Optimaliteittheorie zijn wortels heeft, en hoe analyses er in de theorie uitzien. In deze conclusie zou het ook nog waardevol kunnen zijn aan te duiden waar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eventueel sterke en zwakke punten liggen. Een sterk punt is zeker de rigoureuze afschaffing van de ‘fonologische regel’, met alle problemen die die notie in de loop der jaren heeft veroorzaakt. Optimaliteittheorie is non-derivationeel. Daarbij moeten we niet de vergissing maken te denken dat het er om zou gaan dat conceptueel gezien ‘alleen condities’ beter is dan ‘regels en condities’, d.w.z. dat de eerste optie bij voorbaat eenvoudiger zou zijn. Zo'n discussie heeft 25 jaar geleden in de syntaxis al tot niets geleid (zie Chomsky 1971): een theorie met beide mechanismes kan uitstekend een kleiner aantal mogelijke grammatica's definiëren dan de rivaal, en daardoor interessanter want beter falsifieerbaar zijn. Het interessante van het recente werk in Optimaliteittheorie zit hem er in dat de auteurs laten zien dat een theorie zonder fonologische regels een heel eind kan komen, en daar hadden een decennium geleden maar weinig mensen hun geld op durven zetten. Naast de genoemde generatieve wortels, doet zich nog op een andere manier een mogelijk interessante historische parallel voor, één waarvoor we nog verder in de tijd terugmoeten. Toman (1995: hoofdstuk 9) laat zien in welke bewoordingen de Praagse functionalisten zich afzetten tegen hun voorgangers, de Neogrammatici. Een negatief steekwoord in de evaluatie van de laatsten (en van veel laat-negentiende eeuwse culturele theorieën) is ‘mechanisch’ (‘mechanical’). Een voorbeeld van het gebruik daarvan is te vinden in Jakobson (1935: 1214): ‘Language is not an accidental, mechanical conglomerate, but a whole; individual linguistic components can only be understood through its relation to the whole.’ Het voorgestelde theoretische alternatief, daarentegen, wordt beschouwd als ‘teleologisch’, ‘functioneel’ en/of ‘structureel’, zoals in ‘the abandonment of the Neogrammarian conception consists in “the replacement of the mechanical conception by a teleological one”’ (Toman, p. 289, met een citaat uit Jakobson 1928: 184). Toman laat vervolgens zien dat deze laatste termen in de jaren dertig convergeren in het Hegeliaanse begrip ‘dialectisch’, dat een systeem beschrijft met interne spanningen die - in historische termen (kunnen) worden opgelost door Selbstbewegung (op weg naar Synthesis of ‘harmonie’): ‘dialectical method underscores the concept of self-movement of the linguistic system and raises to a new level a number of fundamental [a]ntinomies which were not solvable under any other approach’ (Jakobson 1936: 82); en ‘Less and less can one ignore the conclusion that language is a unity of “dialectical nature”, i.e., that linguistic unity is a synthesis of contradictions, “coincidentia oppositorum”’ (Čyževśky 1936: 250).Ga naar voetnoot30 Net zoals de Neogrammatici werden beschreven door de functionalisten, is de standaardtheorie ooit aangepakt door aanhangers van een alternatief (‘Natural Phonology’) waar nu soms door Optimalisten naar wordt terugverwezen (zie bijv. de instemmende verwijzing naar Vennemann 1972 en Stampe 1973 in Prince & Smolensky 1993). Hooper (1976: xii) heeft het over ‘a hulking machinery that uncontrollably generates excesses’; Vennemann (1978: 338)) over ‘a catalog of ambiguous routines for the description of phonological structures’; en Tranel (1981: xii) over ‘solutions that mechanically crank out data’. In zoverre O.T. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ideeën overneemt uit de discussie over samenzweringen, lijkt hij teleologisch genoemd te kunnen worden; en het idee van een linguïstisch systeem dat streeft naar harmonie via conditieinteractie heeft zeker dialectische trekken.Ga naar voetnoot31 Door velen wordt nadrukkelijk gevraagd naar een inperking van de notie conditie, en om een demonstratie van de ‘meerwaarde’ van het nieuwe kader. Het slechtere werk in O.T. ziet er uit alsof fonologische regels rechtstreeks als condities worden geformuleerd en ouderwets ‘geordend’ (daarbij rijzende problemen worden dan als ‘interessant’ gepresenteerd). Het betere werk laat zien dat weinig condities meer kunnen dan meer fonologische regels, en richt zich op ‘families’ van condities van zo weinig mogelijk typen. Een goed voorbeeld van werk van de laatste soort is dat waarin het begrip alignment wordt uitgewerkt (zie McCarthy & Prince (1993)). Om in deze zaken uiteindelijk toch zo empirisch en concreet mogelijk te zijn, en om de lezer nog wat O.T. voor te schotelen, doe ik tot slot van dit artikel nog twee dingen: ik beschrijf (met twee voorbeelden) een situatie waarin een regelgrammatica betrekkelijk eenvoudig zijn waar aflevert, en O.T. in de problemen lijkt te komen; en vervolgens geef ik voorbeelden van - zo te zien - overduidelijke meerwaarde van O.T. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8.1 Een probleem: counterfeeding; voorbeeld: Brabants VlaamsAls problematisch voor O.T. gelden situaties van zogenaamde ‘counterfeeding’; d.w.z., een regelvolgorde die in de standaardtheorie counterfeeding is, is in O.T.-termen moeilijk te vangen. We bekijken een dergelijke situatie aan de hand van een beschrijving van het Brabants Vlaams in Taeldeman (1980). In een reeks Brabantse dialecten valt de inflectieschwa van bijvoeglijke naamwoorden weg in het meervoud, als het adjectief op een sonorante medeklinker eindigt: ABN groene bomen, Brab. gry:n bu.əm-ən. Maar het merkwaardige feit doet zich voor dat na deletie in het ontstane medeklinkercluster zich niet de gebruikelijke plaatsassimilatie van de nasaal aan de obstruent voordoet: *gry:m b... Deze assimilatie vindt daarnaast wél plaats als er zich géén deletie voordoet, vgl. ABN groen boompje, Brab. gry:m bu.əməkə. In de standaardtheorie zijn er twee mogelijke regelvolgordes: schwa del > nasaal ass, en nasaal ass > schwa del. De eerste volgorde wordt voedend (‘feeding’) genoemd omdat schwa deletie cruciaal input in nasaalassimilatie kan invoeren. Maar die volgorde levert foute output op: de omgekeerde volgorde is dus gewenst, d.w.z. counterfeeding. Nu O.T. We veronderstellen twee condities: plaatsass en *schwa, met voor de hand liggende taken. Tableaus waarin beide conditievolgordes worden uitgeprobeerd, zien er als volgt uit: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het probleem is het volgende: er is geen manier om de intuïtief meest natuurlijke (maar empirisch incorrecte) output te vermijden. Dit lijkt kenmerkend te zijn voor standaard counterfeeding situaties, wanneer ze worden uitgeprobeerd in O.T. Dat blijkt ook uit het volgende voorbeeld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8.2 Voorbeeld 2: TangaleNoske (1994) beschrijft de volgende fonologische situatie in de Nigeriaanse Chadic-taal Tangale:
Vervolgens heeft de taal ook een regel die stamfinale klinkers deleert bij suffigering:
Het opmerkelijke feit is [lut-no]: de obstruent neemt niet [+stem] over van de sonorant. In de standaardtheorie wordt dit via regelordening opgelost: de stamfinale klinker ís er nog als sonorantassimilatie werkt, maar is wég (via counterfeeding regelordening) als obstruentassimilatie er aan komt:
Nu de non-derivationele O.T.-versie, met de volgende door gen opgeleverde representaties:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het probleem is dit: assimilatie is een eigenschap van de taal; maar met een tussenliggende, fonetisch te verdwijnen, klinker moet éénmaal een configuratie zonder assimilatie worden uitgeselecteerd (a.), en een andere keer een configuratie met (c.). Het is niet gemakkelijk in te zien hoe dat zou kunnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8.2 MeerwaardeWe hebben aan de hand van het Axininca Campa al kunnen proeven in welke richting de meerwaarde (betere generalisaties) van O.T. zou kunnen liggen: een samenzwering van klinkerdeletie en consonantinsertie bij hiaatdelging werd teruggebracht tot de werking van de conditie onset. Een opmerkelijk feit was daarbij ook dat hiaatdelging niet werd verantwoord door een directe conditie, maar juist indirect: onset behoudt zijn algemene vorm, maar de gevallen waarin hij werkt in hiaten en niet woordinitieel werden via een typische O.T.-strategie teruggebracht tot conditie-volgorde: stam/woord > onset. Maar onset kan nog meer. Dat kan kort worden geïllustreerd aan de hand van twee talen, een Polinesische en een Germaanse. Het Timugon Murut is een taal van het eiland Saba in Maleisië (McCarthy & Prince 1995: 361-362). Reduplicatie heeft hier de vorm van een vast ‘templaat’, met name het templaat ‘open lettergreep’. Behalve dat, heeft het verschijnsel een merkwaardige draai die de volgende voorbeelden illustreren:
De reduplicant kan verschijnen als een prefix of een infix, zij het een infix dat dicht tegen de linkerrand zit. Net als in het Axininca Campa is er iets speciaals aan de hand met vocaalinitiële stammen: typisch daar vinden we infixatie. Dús gaan onze gedachten uit naar de conditie onset, en inderdaad: a-ba-balan is beter dan *a-abalan precies omdat het creëren van een extra onsetloze lettergreep in reduplicatie wordt vermeden. In de standaardtheorie zou dit verschijnsel waarschijnlijk in reduplicatie worden ingebouwd, bijvoorbeeld door te zeggen dat de reduplicant zich bevindt in de context [(V(C)) _____ X]. Dat is natuurlijk niet erg elegant, en daarnaast: er wordt geen verband gelegd met processen van klinkerdeletie en consonantinsertie zoals die voorkomen in het Axininca Campa. Het Nederlands staat niet bekend als een erg rijk reduplicerende taal.Ga naar voetnoot32 Maar het volgende voorbeeld is de moeite waard in deze context besproken te worden: ge-g-eten. Niet alleen is eten het enige werkwoord met deze merkwaardige consonantische invoeging in het verleden deelwoord, maar eten is het enige Nederlandse vocaalinitiële sterke werkwoord. Er lijkt het volgende aan de hand te zijn. Binnen de wereld van de sterke werkwoorden wordt reduplicatie gebruikt om een hiaat te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermijden. De O.T.-analyse kan via het volgende tableau worden weergegeven:
De constraint max(imality) elimineert de vorm waarin er te weinig overblijft van de prefix-reduplicant combinatie. Voor de overblijvende vormen geldt dat totale reduplicatie (vierde vorm) geen zin heeft, want dat handhaaft slechts het hiaat (tweede vorm). Blijft over de derde vorm. We moeten er vervolgens wel voor zorgen dat het verbod op schwa's niet interfereert. We zien hoe één conditie een reeks van functies kan hebben in O.T., en het is uit zulke situaties dat de theorie ☞ zijn meerwaarde lijkt te halen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|