Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandse Taalkunde. Jaargang 1 (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandse Taalkunde. Jaargang 1
Afbeelding van Nederlandse Taalkunde. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Nederlandse Taalkunde. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.99 MB)

Scans (8.21 MB)

ebook (4.40 MB)

XML (1.18 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
taalkunde/algemeen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandse Taalkunde. Jaargang 1

(1996)– [tijdschrift] Nederlandse taalkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 2]
[p. 2]

* Kinderfonologie
De verwerving van klemtoon
Paula FikkertGa naar voetnoot*

Voordracht, gehouden bij gelegenheid van de uitreiking van de Dissertatieprijs 1995 van de Algemene Vereniging voor Taalwetenschap, te Amsterdam, op 15 september 1995.

Een van de meest intrigerende vragen in de taalkunde is hoe kinderen hun moedertaal verwerven. Vragen die daar direct mee samenhangen zijn: ‘waaruit bestaat kennis van taal?’ en ‘hoeveel van die kennis is aangeboren en hoeveel moet worden geleerd?’ (het zgn. nature-nurture debat). Deze vragen staan centraal in mijn proefschrift On the acquisition of prosodic structure.

Aangezien het verschijnsel taal zoveel componenten bevat en de bestudering van het taalverwervingsproces zelf nogal ingewikkeld is, heb ik me beperkt tot een klein gedeelte van taal: de fonologie. En alsof dat nog niet specialistisch genoeg is, heb ik me binnen de fonologie nog eens beperkt tot de prosodische fonologie: hoe leren kinderen lettergreepstructuur en klemtoon. Op dat laatste wil ik hier nader ingaan.

Nu zullen misschien sommigen zich afvragen wat er nu zo interessant is aan de vraag ‘hoe leren kinderen klemtoon?’. Immers, als je woorden zoals konijn of ballon hoort, dan hoor je dat de klemtoon op de laatste lettergreep valt, terwijl bij woorden als baby of zebra deze op de eerste lettergreep ligt. Met andere woorden, een kind zou gewoon per woord kunnen leren waar de klemtoon ligt, net zo goed als het moet leren dat het woord konijn met een ‘k’ begint en op een ‘n’ eindigt. De segmentele samenstelling van woorden is niet voorspelbaar en moet per woord geleerd worden. Sprekers van een taal hebben daar geen intuïties over. Anders ligt dat bij klemtoon. Als je ze een nonsens woord voorlegt, geven ze allemaal hetzelfde klemtoonpatroon aan dat woord. Dit is niet te begrijpen als klemtoon per woord geleerd wordt. Bovendien is het dan onbegrijpelijk dat er zoveel onderzoek wordt verricht naar de systematiek in klemtoonsystemen. Dit is niet toevallig: waar de klemtoon valt in een woord is grotendeels voorspelbaar wanneer een aantal tamelijk simpele parameters gezet worden.

Uit het onderzoek dat ik verricht heb komt duidelijk naar voren dat kinderen klemtoon niet woord voor woord leren, maar dat er een enorme systematiek zit in de manier waarop kinderen klemtoon leren. En dat is direct een van de belangrijkste conclusies van mijn proefschrift: kinderen verwerven taal op een systema-

[pagina 3]
[p. 3]

tische wijze. Ondanks de vele verschillen tussen kinderen is er toch een grote mate van uniformiteit in de stadia die ze doorlopen tot ze uiteindelijk de volwassen grammatica onder de knie hebben.

Als taalkundige verwacht je natuurlijk wel dat taal systematisch verworven wordt. Als er een aangeboren taalvermogen is dat bestaat uit een verzameling universele principes en parameters, en als het taalverwervingsproces bestaat uit het fixeren van die parameters in de juiste stand, dan verwacht je dat daar een zekere systematiek in zit en dat de mogelijke klemtoonsystemen worden ingeperkt door UG (cf. Chomsky 1981, 1986, 1987, Hayes 1995). Toch was die systematiek niet direct duidelijk in de enorme hoeveelheid data, die ik samen met Claartje Levelt verzameld heb: aanvankelijk leek het meer chaos dan orde. Toch werd stukje bij beetje een lijn in de ontwikkeling ontdekt. Een klein stukje van die systematische ontwikkeling wil ik hier laten zien.

Het zal niemand verbazen dat kinderen eenlettergrepige woorden eerder leren dan twee- of meerlettergrepige woorden. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar vanuit een taaltheoretisch standpunt bekeken is dit helemaal niet zo voor de hand liggend. Een van de universele principes is dat woorden uit een of meer voeten bestaan, voeten uit een of meer lettergrepen en lettergrepen uit gewichtseenheden die mora's worden genoemd: het principe van de prosodische hiërarchie (McCarthy & Prince 1986, 1990, Selkirk 1984, Nespor & Vogel 1986). Voeten spelen een rol bij de klemtoontoekenning. Er zijn in principe twee verschillende soorten voeten: de jambe (----) en de trochee (----). Verder kunnen voeten kwantiteitsgevoelig zijn of kwantiteitsongevoelig. In talen die kwantiteitsgevoelige voeten hebben is de lettergreepstructuur van belang. Laten we voor het gemak maar even zeggen dat gesloten lettergrepen (lettergrepen die eindigen op een medeklinker) zwaar zijn en open lettergrepen (die eindigen op een klinker) licht. Een kwantiteitsgevoelige voet kan twee lichte lettergrepen bevatten of één zware.

Nu gaat men er vanuit, en daar is ook allerlei evidentie voor waar ik hier niet op inga, dat de ongemarkeerde voet een kwantiteitsongevoelige trochee is (Hayes 1987, Prince 1986, Dresher & Kaye 1990): een beklemtoonde lettergreep gevolgd door een onbeklemtoonde, zoals in baby of zebra. Dat deze kwantiteitsongevoelig is betekent dat het niet uitmaakt hoe die lettergrepen eruit zien. Als een woord tenminste uit één voet bestaat en als de ongemarkeerde voet uit twee lettergrepen bestaat, dan lijkt het voor de hand te liggen dat de eerste woorden uit twee lettergrepen bestaan onder de aanname dat kinderen beginnen met de ongemarkeerde vormen.

De eerste woorden van kinderen zijn echter eenlettergrepig. Maar tweelettergrepige woorden worden wel heel vroeg geproduceerd en kinderen vertonen ook al vrij vroeg het verschijnsel dat een eenlettergrepig woord als tweelettergrepig kan worden geproduceerd. Ze zeggen bijvoorbeeld ['biːjə] voor beer, ['puːkɑ] voor boek en ['pɛtɛ] voor bed, naast [biː], [puːk] en [pɛt]. Dit wijst al op het bestaan van een ongemarkeerde trocheïsche voet, waarbij de tweede lettergreep niet noodzakelijk aanwezig hoeft te zijn: er komen immers ook eenlettergrepige woorden voor.

Wanneer een kind tweelettergrepige woorden begint te produceren realiseert hij of zij niet alle tweelettergrepige woorden ook als zodanig. Als we kijken naar de productie van alle volwassen woorden die uit twee lettergrepen bestaan dan vallen onmiddellijk twee dingen op. Ten eerste wordt van tweelettergrepige woorden

[pagina 4]
[p. 4]

met klemtoon op de laatste lettergreep vaak de onbeklemtoonde lettergreep weggelaten, ofwel getrunceerd. Dit is zelden het geval bij tweelettergrepige woorden met klemtoon op de eerste lettergreep. Dit valt goed te zien in de eerste tabel:

Tabel 1
Percentages en ruwe scores getrunceerde tweelettergrepige woorden

woord type
Kind σs σw (trochee) σw σs (jambe)
Eva 9% (7/78) 100% (27/27)
Elke 4% (6/152) 94% (59/63)
Jarmo 3% (7/219) 92% (46/50)
Tirza 7% (7/106) 62% (37/60)
Noortje 5% (9/188) 57% (41/72)
Robin 1% (3/283) 41% (26/63)
Tom 5% (6/120) 48% (42/87)
Leon 1% (4/274) 29% (35/120)
Leonie 0% (0/41) 14% (4/29)
Enzo 4% (7/194) 13% (14/105)
Catootje 2% (3/130) 11% (16/144)

Ten tweede maken kinderen veel meer klemtoonfouten in woorden met klemtoon op de laatste lettergreep, dan bij woorden met klemtoon op de eerste lettergreep. Dit valt af te lezen uit de tweede tabel:

Tabel 2
Percentages en ruwe scores klemtoonfouten per woordtype

woord type
Kind σs σw (trochee) σw σs (jambe)
Eva 5% (4/78) 0% (0/27)
Elke 3% (4/152) 5% (3/63)
Jarmo 3% (6/219) 6% (3/50)
Tirza 7% (7/106) 10% (6/60)
Noortje 2% (3/188) 22% (16/72)
Robin 6% (17/283) 30% (19/63)
Tom 5% (6/120) 23% (20/87)
Leon 7% (20/274) 29% (35/120)
Leonie 7% (3/41) 52% (15/29)
Enzo 5% (10/194) 10% (11/105)
Catootje 3% (4/130) 29% (42/144)

Nu lijkt een percentage van 5% (3 uit 63) klemtoonfouten bij bijvoorbeeld Elke erg insignificant, maar we moeten daarbij bedenken dat slechts 6% (4 uit 63) niet getrunceerd wordt. Dat betekent dat 3 van de 4 woorden die niet getrunceerd worden, met een verkeerd klemtoonpatroon wordt uitgesproken. Statistische analyse laat zien dat de verschillen significant zijn. De twee soorten tweelettergrepige woorden worden dus afhankelijk van hun klemtoonpatroon verschillend gerealiseerd door kinderen.

[pagina 5]
[p. 5]

Wanneer we bovengenoemde twee verschijnselen (deletie van lettergrepen en klemtoonfouten) onder de loep nemen, dan valt er nog veel meer over te zeggen. In de tabellen 1 en 2 zijn alle gegevens per kind samen genomen en is er geen rekening gehouden met eventuele ontwikkeling in de productie van deze vormen. Over de ontwikkeling van tweelettergrepige woorden met initiële klemtoon is eigenlijk niet veel te zeggen: deze woorden worden vrij snel goed gerealiseerd en vertonen weinig fouten en/of ontwikkeling. Woorden zoals baby en zebra worden vanaf het begin als tweelettergrepig gerealiseerd, al kan de segmentele structuur nog wel veranderingen ondergaan.

(1) Tweelettergrepige woorden met initiële klemtoon
  zebra ['pReːpaː] Leon (1;11.12)
    ['seːbRaː] Leon (2;4.15)
  baby ['biːbiː] Robin (1;5.11)
    ['beːbiː] Robin (2;2.26)

Tweelettergrepige woorden met klemtoon op de laatste lettergreep vertonen echter een interessant ontwikkelingspatroon, zoals te zien is in de realisatie van de woorden ballon en konijn:

(2) Tweelettergrepige woorden met finale klemtoon
  ballon a. ['pɔnə] Robin (1;7.27) Stadium 1
    b. ['bɑndɔn] Robin (2;1.26) Stadium 2
    c. ['baː'lɔn] Robin (2;2.27) Stadium 3
    d. [paː'lɔn] Robin (2;3.22) Stadium 4
  konijn a. ['kɛin] Noortje (2;3.7) Stadium 1
    b. ['pɔtɛin] Noortje (2;5.23) Stadium 2
    c. ['tɑ'tɛin] Noortje (2;7.2) Stadium 3
    d. [tɔ'tɛin] Noortje (2;8.19) Stadium 4

In de eerste vorm van zowel ballon als konijn (2a) wordt alleen de laatste beklemtoonde lettergreep van het volwassen woord gerealiseerd. In de eerste vorm voor ballon - ['pɔnə] - wordt daar nog een lettergreep aan toegevoegd, zodat de kindervorm toch twee lettergrepen heeft, maar niet hetzelfde klemtoonpatroon als de volwassen vorm. In de tweede vorm (2b) worden beide lettergrepen van het volwassen woord gerealiseerd, maar de klemtoon ligt op de eerste lettergreep. Met andere woorden, de klemtoon is zoals in de woorden baby en zebra.

In het volgende stadium zien we dat weer beide lettergrepen van het volwassen woord gerealiseerd worden, maar nu krijgen ze beide evenveel klemtoon (2c). Tenslotte, in het laatste stadium wordt de klemtoon op de laatste lettergreep gelegd, zoals in het volwassen woord (2d). Hier lijken de kinderen het klemtoonpatroon verworven te hebben. Er is dus een duidelijk patroon in de ontwikkeling te vinden, maar de beschrijving is nog geen verklaring voor de ontwikkeling. En daar is het ons uiteindelijk om te doen.

Op basis van een theorie kun je voorspellingen doen die niet altijd kloppen. Zo zagen we al dat kinderen niet beginnen met tweelettergrepige woorden, hoewel dit voorspeld wordt op basis van de prosodische theorie. In het algemeen doen taaltheorieën - ook klemtoontheorieën - hooguit voorspellingen over de eerste gram-

[pagina 6]
[p. 6]

matica van kinderen: daarin hebben alle parameters de ongemarkeerde waarde. Ze doen niet of nauwelijks voorspellingen omtrent het ontwikkelingsverloop. Toch vallen de resultaten te verklaren in een klemtoontheorie wanneer deze gekoppeld wordt aan een leertheorie. Maar voor ik dit zal laten zien, zet ik een aantal aannamen op een rijtje.

Ik ga uit van een ‘principes en parameters’ model zoals voorgesteld door Chomsky. Dat model gaat ervan uit dat er een verzameling universele principes en parameters is die is aangeboren. Kinderen moeten op basis van evidentie in de input - de omgevingstaal - de parameters zo zetten als vereist voor de taal die ze aan het leren zijn. Het Nederlands bijvoorbeeld heeft kwantiteitsgevoelige trocheeën die van rechts naar links worden toegekend (van der Hulst 1984, Trommelen & Zonneveld 1989, Kager 1989). Hoofdklemtoon wordt toegekend aan de laatste voet (3a), tenzij die uit een zware lettergreep bestaat (-VC). In dat geval wordt deze voet extrametrisch gemaakt - deze wordt als het ware buitenspel gezet - en komt de hoofdklemtoon op de prefinale voet (3b). Superzware lettergrepen (-VVC en -VCC) worden niet extrametrisch gemaakt (3c). In een boomstructuur weergegeven, ziet dat er als volgt uit:

(3)   Metrische structuren in het Nederlands
  a Woorden met alleen lichte lettergrepen
   

illustratie



illustratie

  b Woorden met een zware finale lettergreep (-VC)
   

illustratie



illustratie

[pagina 7]
[p. 7]

  c Woorden met een superzware finale lettergreep (-VCC en -VVC)
   

illustratie



illustratie

In (3a) zijn er alleen lichte lettergrepen. Twee lichte lettergrepen vormen samen één voet en klemtoon komt op de laatste voet. In (3b) en (3c) is de laatste lettergreep zwaar en vormt een voet op zichzelf. In (3b) bestaat de laatste voet uit een zware lettergreep -VC die extrametrisch wordt gemaakt (aangegeven met <>), met als gevolg dat de hoofdklemtoon op de eerste lettergreep komt te liggen. De woorden konijn en telefoon in (3c) eindigen niet op een zware lettergreep (VC), maar een superzware lettergreep (-VVC of -VCC), welke niet extrametrisch gemaakt wordt; daarom krijgt de finale lettergreep in (3c) hoofdklemtoon, terwijl bijklemtoon op de eerste lettergreep valt. Dit wordt het regelmatige patroon van het Nederlands genoemd, maar er zijn talrijke uitzonderingen.

In woorden zoals giraf, ballon en trompet ligt de klemtoon op de laatste lettergreep, terwijl die volgens de normale regels op de eerste zou moeten liggen (4a). Dit is ook het geval bij krokodil (4b). In het woord olifant zou juist de klemtoon op de laatste lettergreep moeten liggen, omdat die superzwaar is. Hoewel die laatste lettergreep bijklemtoon heeft, ligt de hoofdklemtoon op de eerste lettergreep (4c).

(4) a b c
 

illustratie



illustratie



illustratie

Het feit dat er zoveel uitzonderingen zijn, maakt de vraag hoe kinderen klemtoon verwerven nog interessanter. Immers, de input zit vol tegenstrijdigheden en toch moet het kind op de een of andere manier zowel het regelmatige patroon leren als de uitzonderingen daarop.

[pagina 8]
[p. 8]

Het ligt voor de hand om aan te nemen dat kinderen beginnen met een kwantiteitsongevoelige voet. Dat veronderstelt namelijk de minste kennis van de kant van het kind, omdat de exacte lettergreepstructuur er nog niet toe doet, alleen het aantal lettergrepen telt. Dit is belangrijk omdat kinderen niet alleen klemtoon maar ook lettergreepstructuur moeten leren en dat gebeurt grotendeels parallel. In principe, zouden kwantiteitsgevoelige voeten links- of rechtshoofdig kunnen zijn, d.w.z. trocheïsch of jambisch. De kindertaaldata laten een duidelijk voorkeur voor de trochee zien: de eerste tweelettergrepige woorden zijn tweelettergrepige woorden met klemtoon op de eerste lettergreep. Als het klopt dat kinderen van nature de voorkeur geven aan woorden die bestaan uit een kwantiteitsongevoelige trochee dan verwachten we dat woorden zoals ballon en konijn ofwel getrunceerd worden tot [Iɔn] en [nɛin], ofwel gerealiseerd worden als ['bɑlɔn] en ['koːnɛin]. We zagen dat beide vormen voorkomen, maar dat de eerste vorm aan de tweede voorafgaat. Kennelijk realiseert het kind in het eerste stadium alleen de beklemtoonde voet van het volwassen woord.

Hoe kunnen we verklaren dat een kind zijn eenlettergrepige realisatie van woorden zoals ballon en konijn verandert in een tweelettergrepige met klemtoon op de eerste lettergreep? Stel dat het kind zijn eigen outputvormen kan vergelijken met de inputvormen. Het kind ontdekt geen klemtoonfouten, want klemtoon ligt op de juiste lettergreep. Er is dus geen reden om iets te doen aan de klemtoonparameters. Maar het kan wel ontdekken dat het aantal lettergrepen in zijn eigen outputvorm niet klopt met dat in de inputvorm. Om deze mismatch op te lossen kan het kind een extra lettergreep realiseren. Omdat er geen reden was om iets te doen met de instelling van de klemtoon parameters verandert daar niets aan: het kind houdt een kwantiteitsongevoelige trochee, met als gevolg ‘klemtoonfouten’ in woorden als ballon en konijn. Dat er in dit tweede stadium nog duidelijk sprake is van een kwantiteitsongevoelige voet blijkt uit het feit dat er onbeklemtoonde zware en zelfs superzware lettergrepen voorkomen in de kinder-vormen, zoals in ['pɔtɛin] voor konijn en in ['bɑndɔn] voor ballon (2b). De overgang van stadium 1 naar stadium 2 is dus goed te begrijpen, al volgt het niet direct uit het model van principes en parameters. Zoals gezegd doet dit model voorspellingen over de grammatica waarmee kinderen beginnen en beperkt het aantal mogelijke tussen-grammatica's aanzienlijk, maar het voorspelt de verschillende stadia in het verwervingsproces niet. Daarom moet aan dit model een leertheorie worden toegevoegd (Dresher & Kaye 1990). Onderdeel daarvan is de strategie om de eigen output met de input te kunnen vergelijken. Het model van principes en parameters en de leertheorie samen verklaren de transitie van stadium 1 naar stadium 2.

Kunnen we ook een verklaring vinden voor de transitie van stadium 2 naar stadium 3, waar het kind twee voeten realiseert met evenveel klemtoon? Stel wederom dat het kind zijn eigen outputvorm met de inputvorm vergelijkt. Wat kan het kind dan vaststellen? Het aantal lettergrepen klopt nu, maar nu is er een mismatch in het klemtoonpatroon van input en output. Nu wordt het tijd om aan de parameters te sleutelen. Het kind heeft nu te maken met twee soorten tweelettergrepige woorden: woorden met klemtoon op de eerste lettergreep en woorden met klemtoon op de laatste lettergreep. Kennelijk is de lettergreepstructuur van belang, oftewel de kwantiteitsgevoeligheidsparameter moet van ongevoelig naar gevoelig worden gezet. In een kwantiteitsongevoelige taal zouden immers alle

[pagina 9]
[p. 9]

woorden met hetzelfde aantal lettergrepen hetzelfde klemtoonpatroon hebben. Hier is dat duidelijk niet het geval.

Het lijkt erop dat kinderen nu gesloten lettergrepen (lettergrepen die op een medeklinker eindigen) als zwaar beschouwen; deze vormen nu een voet op zichzelf. De rest van het woord wordt ook in een voet gestopt. Het resultaat is dat woorden als ballon en konijn nu uit twee voeten bestaan die alle twee evenveel klemtoon krijgen. Kennelijk is de hoofdklemtoonparameter nog niet relevant. Als nu alle gesloten lettergrepen als zwaar worden beschouwd, dan doet dit de voorspelling dat woorden zoals robot, die aanvankelijk goed gingen, nu verkeerd gaan. Zoals de data in (5) laten zien, is dit inderdaad het geval:

(5) Tweelettergrepige woorden met initiële klemtoon en finale gesloten lettergreep
  robot ['hoːpɔt] Robin (1;10.7) Stadium 1, 2
    ['hoː'pɔt] Robin (2;1.26) Stadium 3
    ['hoːpɔs] Robin (2;4.29) Stadium 4

Gelukkig komt het allemaal weer goed, zoals de laatste vorm laat zien, maar de vraag is hoe? Woorden zoals ballon lijken door de kinderen als regelmatig te worden beschouwd, terwijl woorden als robot als uitzonderingen worden beschouwd: ze hebben een extrametrische finale voet, lettergreep of medeklinker. We zagen net dat in de huidige analyses van Nederlandse klemtoon juist woorden als ballon als de lexicale uitzonderingen worden beschouwd - ze hebben namelijk geen extrametrische zware lettergreep of voet, terwijl in het normale geval -VC lettergrepen extrametrisch worden gemaakt. Kinderen doen dus precies het omgekeerde.

Een ander interessant punt is dat kinderen geen verschil lijken te maken tussen zware (gesloten) en superzware lettergrepen wat betreft klemtoon, terwijl in het Nederlands finale zware -VC lettergrepen extrametrisch zijn, maar finale superzware -VCC en -VVC lettergrepen niet, zoals we zagen in (3b, c). In de productie van kinderen vertonen woorden als ballon en konijn precies hetzelfde patroon.

De overgang van stadium 3 naar stadium 4 kan verklaard worden door aan te nemen dat kinderen nu de hoofdklemtoonparameter gaan zetten. Het lijkt erop dat de hoofdklemtoon op de laatste voet wordt gelegd.

Hoe zit het nu met langere woorden zoals piano, olifant en krokodil. Wat zijn de voorspellingen die we kunnen maken op grond van bovenstaande analyse? We verwachten dat van piano de laatste voet wordt gerealiseerd, en dus net zo gaat als baby en zebra, met dit verschil dat de eerste onbeklemtoonde lettergreep niet gerealiseerd wordt. In het tweede stadium gebeurt er met woorden zoals piano nog niets: het kind heeft alleen woorden die bestaan uit één kwantiteitsongevoelige voet van twee lettergrepen en omdat deze beide al gevuld zijn, verwachten we dat er niets gebeurt. In het derde stadium is de verwachting dat er twee voeten gerealiseerd worden met evenveel klemtoon; in het vierde stadium wordt hoofdklemtoon gelegd op de laatste voet. En deze voorspellingen kloppen met de feiten, zoals de volgende data laten zien:

(6) Drielettergrepige woorden met prefinale klemtoon
  piano ['paːnoː] Leon (1;10.15) Stadium 1, 2
    ['piː'laːnoː] Leon (1;11.26) Stadium 3
    [piː'jaːnoː] Leon (2;2.18) Stadium 4

[pagina 10]
[p. 10]

Van het woord krokodil verwachten we dat het aanvankelijk net zo gaat als ballon. Eerst wordt alleen de laatste voet dil gerealiseerd. Dan komt er een lettergreep bij en valt klemtoon op de eerste van de twee. Vervolgens worden er twee voeten gerealiseerd: een op de laatste gesloten lettergreep en een op de eerste twee open lettergrepen, waarbij beide voeten evenveel klemtoon krijgen. De ontwikkeling is te zien in (7):

(7) Drielettergrepige woorden met finale klemtoon
  krokodil [kʟw] Jarmo (1;5.14) Stadium 1
    ['koːwʟ] Jarmo (1;6.25) Stadium 2
    ['kɛkɛ'kiːw] Jarmo (1;7.23) Stadium 3
    ['tuːkə,tiːw] Jarmo (1;9.4) Stadium 4
    [,kʟkʟl'teːw] Jarmo (1;11.12) Stadium 5

(8) Drielettergrepige woorden met initiële klemtoon
  olifant [fɑut] Jarmo (l;11.20) Stadium 1
    ['toːtɑut] Jarmo (2;1.22) Stadium 2
    ['oːfɑ'fɑn] Jarmo (2;3.9) Stadium 3
    ['hɔntə,flɑŋ] Jarmo (2;4.1) Stadium 4

In (8) is te zien dat woorden zoals olifant op dezelfde wijze worden behandeld. Dit is interessant omdat de hoofdklemtoon bij dit woord op de eerste en niet de laatste voet ligt. Toch nemen kinderen de finale voet als uitgangspunt in stadium 1. Nog interessanter is stadium 4: we zien hier dat hoofdklemtoon niet wordt toegekend aan de laatste voet, maar aan de voorlaatste. Dit is correct voor het woord olifant, maar niet voor het woord krokodil. Nu zijn daar twee mogelijke verklaringen voor: ofwel kinderen maken de laatste zware lettergreep extrametrisch. Maar dit lijkt niet logisch, want waarom doen ze dat niet bij ballon en sterker nog, waarom niet bij robot? Bovendien moet dit dan niet alleen voor zware maar ook voor superzware finale lettergrepen gelden, anders valt stadium 4 voor krokodil nog niet te verklaren. Een tweede verklaring kan zijn dat kinderen hoofdklemtoon toekennen aan de laatste tweelettergrepige voet. Is er geen tweelettergrepige voet, dan gaat de hoofdklemtoon naar de laatste voet. Deze verklaring dekt de feiten voor de tweelettergrepige volwassen woorden en lijkt ook uit de voeten te kunnen met de drielettergrepige woorden. Piano heeft een vertakkende laatste voet, en is dus onproblematisch. En bij olifant en krokodil gaat de hoofdklemtoon naar de vertakkende voet en valt dus op de eerste lettergreep.

Nu moet een kind natuurlijk leren dat dit onjuist is voor een woord als krokodil, en dat er legio woorden zijn die dezelfde lettergreepstructuur hebben als olifant, maar klemtoon hebben op de laatste lettergreep, zoals bijvoorbeeld ledikant. Mijn hypothese is dat kinderen op een bepaald moment een onderscheid gaan maken tussen zware lettergrepen en superzware lettergrepen. Die laatste kunnen als het ware als twee lettergrepen gezien worden en trekken daarom hoofdklemtoon naar zich toe. De oudste kinderen in deze studie begonnen dat inzicht net een beetje te ontwikkelen, maar eigenlijk hadden we ze nog een beetje langer moeten volgen. Helaas, om een proefschrift binnen een vastgestelde tijd te voltooien moet je keuzes maken, en jammer genoeg hebben we dit stadium gemist.

Hier heb ik een klein gedeelte van de systematische taalontwikkeling bij

[pagina 11]
[p. 11]

Nederlandse kinderen laten zien. Natuurlijk heb ik het hier en daar wat eenvoudiger voorgesteld dan het werkelijk is, en heb ik niet alle argumenten naar voren laten kunnen komen, maar die kan de geïnteresseerde lezer terug vinden in mijn dissertatie. Hoewel de studie gebaseerd is op Nederlandse data, heeft de voorgestelde analyse verreikende consequenties voor andere talen. Ik heb ook laten zien dat onderzoek naar taalverwerving niet alleen interessante ontwikkelingspatronen aan het licht doet komen, maar ook de huidige taalkundige theorieën aan de tand voelt, zowel wat betreft specifieke analyses, als wat betreft leerbaarheidscriteria.

Ik wil besluiten met een citaat uit het boek De eerste twaalf maanden van uw baby dat hoort bij de nieuwe Teleac cursus, dat ik als jonge moeder met belangstelling heb gelezen. Daarin staat op bladzijde 40:

‘Hoe je het ook bekijkt, er gaat duidelijk heel wat om achter die ogen. Baby's zuigen informatie op van alles wat er om hen heen gebeurt [...]. Het lijkt erop dat ze afbeeldingen of concepten in hun hoofd creëren, opslaan, vergelijken met nieuwe stukjes informatie en zo steeds de databank bijwerken naarmate ze verder gaan. Om de vergelijking nog even vol te houden: het lijkt er ook op dat ze niet beginnen met een willekeurig stel draden en chips, maar dat sommige systemen al zijn aangesloten.[...]
De jongste onderzoeken duiden erop dat de baby met een bepaalde hoeveelheid preprogrammering arriveert. De circuits hebben mogelijk nog wat input van de omgeving nodig om alles volledig te maken, maar de schakelborden zijn in orde....’

Hoewel dit citaat betrekking heeft op de ontwikkeling van het gezichtsvermogen, lijkt het eveneens van toepassing op de ontwikkeling van het taalvermogen. Ook daar liggen de schakelpanelen klaar en hoeven de knoppen alleen nog een beetje bijgesteld te worden om er op basis van de Nederlandse input het Nederlands uit te krijgen. Door taalkundig onderzoek te verrichten hopen we steeds meer te weten te komen over die schakelpanelen en de bijbehorende knoppen. Dat vertelt ons namelijk iets over wat kennis van taal is, welk gedeelte daarvan is aangeboren en welk gedeelte ervan moet worden geleerd. Ik hoop met mijn proefschrift een bescheiden stukje aan die puzzel te hebben bijgelegd.

Bibliografie

Chomsky, N. (1981). Principles and parameters in syntactic theory. In: N. Hornstein & D. Lightfoot (eds.), Explanation in linguistics: the logical problem of acquisition. London: Longman, 32-75.
Chomsky, N. (1986). Knowledge of language: its nature, origin and use. New York: Praeger.
Chomsky, N. (1987). On the nature, use and acquisition of language. Kyoto Lectures.
Dresher, B.E. & Kaye, J.D. (1990). A computational learning model for metrical theory. Cognition 34, 137-195.
Fikkert, P. (1994). On the acquisition of prosodic structure. Doctoral dissertation, Leiden University, HIL dissertations 6.
Hayes, B. (1987). A revised parametric metrical theory. NELS 17, 274-289.
Hayes, B. (1995). Metrical stress theory: principles and case studies. Chicago: Chicago University Press.
[pagina 12]
[p. 12]
Hulst, H.G. van der (1984). Syllable structure and stress in Dutch. Dordrecht: Foris.
Kager, R. (1989). A metrical theory of stress and destressing in English and Dutch. Dordrecht: Foris.
Levelt, C.C. (1994). On the acquisition of place. Doctoral Dissertation, Leiden University. HIL dissertations 8.
McCarthy, J.J. & A.S. Prince (1986). Prosodic morphology. Ms, University of Massachusetts, Amherst & Brandeis University.
McCarthy, J.J. & A.S. Prince (1990). Foot and word in Prosodic Morphology: the Arabic broken plural. Natural Language and Linguistic Theory 8, 209-283.
Nespor, M. & I. Vogel (1986). Prosodic phonology. Dordrecht: Foris.
Pope, C. (1994). De eerste twaalf maanden van uw baby. Houten: Van Holkema & Warendorf/Unieboek b.v.
Prince, A.S. (1986). Improving tree theory. BSL 11, 471-490.
Selkirk, E.O. (1984). Phonology and syntax: the relation between sound and structure. Cambridge, Mass.: MIT Press.
Trommelen, M. & W. Zonneveld (1989). Klemtoon en metrische fonologie. Muiderberg: Coutinho.
voetnoot*
Het onderzoek waarover hier gerapporteerd wordt is ondersteund door NWO (Stichting Taalwetenschap; project nummer 300-171-015), waaraan ook Claartje Levelt meewerkte. Zij onderzocht de verwerving van plaatskenmerken, waarover verslag gedaan wordt in haar dissertatie, getiteld ‘On the acquisition of place’.
Adres voor correspondentie: Fachgruppe Sprachwissenschaft, Universitat Konstanz, Postfach 5560 <D186>, 78434 Konstanz, Duitsland.
E-mail: Paula.Fikkert@Uni-Konstanz.de.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Paula Fikkert


taalkunde

  • Klanken (fonologie)

  • Zinnen (syntaxis)

  • Taalverwerving / Psycholinguïstiek