Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
45 Aan Van Weede van DijkveldBerlijn, 21 februari 1672
Mijn Heer, U Wel Ed. missive van den 10e deesesGa naar voetnoot320 is mij den 19e daeraan volgende wèl geworden, waaruijt ick met aengenaemheijt sie de goede apparentie van dat het werck van Sijn Hoocheijt sal ingeschickt werden, oock dat men geresolveert heeft, de nieuwe wervinge haer voortganck te laeten nemen. De lijste van de officieren bij Hollant gemaeckt is hier overgekoomen, die ick gisteren met den heer Churfurst hebbe gelesen. Daer sijn der onder, ende die niet van de minste, die hier van kleene reputatie sijn. Ick hadde altoos gemeijnt dat men geformeerde regimenten soude in het landt hebben laeten koomen, waertoe sich soo veel beroemde officieren hadden aengeboden, dan dat heeft niet willen wesen. Ick sien der onder anderen een baron van Renes, heer van GentGa naar voetnoot321, hetwelck ick meijn den soon van den heer van Blijenburgh te sijn. Ick weet niet dat die oyt gedient heeft en kan niet begrijpen hoe hij aan de Hollantse resolutie heeft konnen voldoen. Hoe het de Heeren Staten van Utrecht sullen gemaeckt hebben, sal ick verlangen te verstaen. Ick wenschde, soo het moglijck was, dat men aan monsieur JoncheereGa naar voetnoot322, die hier bij mij is, een compagnie te voet wilde geven. Hij heeft voor desen langh gedient en is een eerlijck man, hij heeft een swaeger genaemt PusterleGa naar voetnoot323, die voor desen page is geweest van de princesse royalGa naar voetnoot324, een brave jong sterck kerl omtrent de daertig jaer, die langh gedient heeft ende bij gebreck van vrunden niet heeft konnen voortkoomen, sijnde een soon van den onderlieutenant PusterleGa naar voetnoot325. Ick wensche dat hij mogte een cornet of een lieutenantsplaats te voet in een van de nieuwe compagnieën bekoomen, waermede men dien ouden man seer soude contenteren. Soo het niet kan wesen in de eerste nieuwe wervinghe ende dat van die charges mogt wesen gedisponeert, dat doch Joncheere en hij in de tweede | |
[pagina 108]
| |
mogten voor gerecomandeert gehouden werden, waermede men mij soude verobligeeren. Ick hoop dat volgens U Wel Ed. schrijven het different over de post van deffroijementen voor de Generaliteijtsreekenkamer sal afgedaen sijn. Het is langer als vijff weecken geleden dat ick gelt tot verval van mijn reijse bij de Generaliteijt hebbe gevoordert ende hetselve is bij Hollant overgenomen. Indes heb ick een wissel getrocken die tot noch toe onbetaelt blijft en sal in korten een tweede trecken. Ick versoecke dan dat U Wel Ed. neffens andere heeren van de regeeringhe wilt sorghe draegen dat ick magh weeten waer mijn betaalinghe sal volgen, opdat ick niet met disrespect ende schande van hier en gae. De depenses vallen hier grooter, alsoo ick open taeffel houde en daegelijcx veele heeren ende cavalliers van het hoff daeraen heb, ende om de goede geneegentheijd die ick bij deselve allenthalve bespeure tot den Staet, moet men haar al mehr carresseren ende tracteeren als men anders niet doen en soude. In de kraemkamer van de ChurfurstinneGa naar voetnoot326 ende op het hoff sal nae mijn gissingh omtrent vijfthienhondert guldens moeten gegeven werden. Ick hadde noch omtrent duijsent rijcxd. aan ducaten onder mij en soude niet gerne een zoo groote somme daervan uijtgeven, alsoo mij niet teenemael van gelt mach ontbloeten, niet wetende wat mij mogte overkoomen. Indes blijven de 1.500 guldens ongegeven, daer men albereijts op smaet. Het spreekwoort gelt hier: ‘bis dat qui cito dat’Ga naar voetnoot327. Het is mij aangenaam dat de heere van Mijn[d]en sich tot de heer van Zulensteijn ende andere mede wil voegen, waerdoor ik hoope dat die saecken eens ten eijnde sullen koomen ende dat men met de admissie van ymandts tot het lit der heeren edelen mijne kompste sal afwachten. Waermede verblijve - - - |
|