Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd40 Aan Van Reede van AmerongenUtrecht, 9 februari 1672 rec.a, 19 februari 1672
Hoogh Edele WelGeboren Heere, Bij de Generaliteijtsreeckencamer sijn provisionelijck geëxamineert de betalingen bij dese provintie op de post van defroyementen gedaen ende, naer het sigh laet aensien, souden wij het volle jaer van 1672, ten minste op een seer cleijne somme naer, hebben voldaen, als alle de provintiale betalingen al worden afgetrocken en geroyeert. Waerom de heer Van Someren, op morgen naer Den Hage gaende, versoght is om die r[eeckeninge] te laeten sluijten ende aen Hollant, als oock hyer, kennisse te geven van het slot tot beyder naerichtinge. In 't laest van de voorleden weeck de wervinge ter Generaliteijt vastgestelt wesende, disponeert Holland desen dagh over de charges van de regimenten ende compagniën op haer repartitie geassigneert. Ende hebben de Staten van Utrecht tegens huijden op dat point mede beschreven eenige heeren gecommitteerden om tegens overmorgen te adviseren op wat wijze de officieren alhier souden connen worden aengestelt. Maer, aengesien wij maer alleen een majoor te peert hebben | |
[pagina 99]
| |
te maecken, sullen niets connen doen tot bevorderinge van de heeren Eppe of IJsselsteijnGa naar voetnoot301, door U H. Ed. G. gerecommandeert. Maer ick wil hoopen dat deselve bij Hollant, tot welcken eijnde ick oock voor desen aen ymand van mijn goede vrienden hebbe geschreven, sullen worden aengenomen. Uijt Den Hage is mij geadviseert dat het werck van Sijn Hoocheijt was ingeschickt, deselve het employ voor dese campagne soude accepteren onder verseeckeringe, bij Hollant te doen, van de volle 22 jaeren geadympleert hebbende ‘ad vitam’ daerinne te sullen worden gecontinueert. Alleen souden twee à drie stedenGa naar voetnoot302, daertoe ongelast, nader ordre van hare principalen afwachten, vooraleer hetselve in Hollant ende vervolghs ter Generaliteijt soude worden geconcludeert, ende dat stonde vandage off morgen te geschieden. Hoewel de ambassadeur DowninghGa naar voetnoot303 het antwoort bij Haer Ho. Mo. op Sijne Majesteijt, raeckende het strijcken van de vlagge, geformeert, geweijgert heeft aen te nemen, onder pretext dat sijn commissie cesseerde ende daerop sijn afscheijt van Haer Ho. Mo. versoght en vercregen, oock sijn bagage alrede ingescheept hebbende, op morgen seijt te sullen vertrecken, soo gelooven evenwel veelen dat hetselve antwoort, al voorleden woensdagh door een expresse aen den heer BoreelGa naar voetnoot304 afgesonden sijnde, soo satisfactoir sal worden bevonden, dat men nogh alles goets van Engeland heeft te verwachten, voornamentlijck aen Sijn Hoocheijt contentement gedaen wordende ende men vermeijnt dat, 't selve gedaen sijnde, d'heer BeverninghGa naar voetnoot305 derwaerts sal gaen. De ambassadeur Boreel schrijft bij sijne laeste dat aldaer een tractaet met Vranckrijck daeghs tevoren was geslooten, sonder dat conde penetreren waerover, maer evenwel nogh te vertrouwen dat, het strijcken van de vlagge en de saecke van Sijn Hoocheijt geadjusteert sijnde, aldaer nogh wat te doen soude sijn. De heere van Sandenborgh heeft de heere van Mijnden dagelijx onderhouden ende soo veel hoop gegeven in faveur van desselfs neef Van Weerdenburgh, datte niet anders scheen te wachten als dat de laeste door alle middelen soude hebben gepersevereert om dat te erlangen. Maer, door de goede directie van de heere van Asbergen ende eenige andere toevallen, is het soo verre gebraght dat deselve sigh oock voor Rossum sal voegen, mits dat aen sijn schoonsoon AlckemadeGa naar voetnoot306 de luitenant colonelsplaetse worde geconfereert en daertoe is volcomen dispositie, soodat aenstaende maendagh de dagh tot de electie op vrijdagh off saterdagh | |
[pagina 100]
| |
daeraenvolgende sal worden gestelt ende de electie in faveur van de vyer bekende uijtvallen. Doch de verclaring van den heere van Mijnden sal op desselfs versoeck nogh worden gesecreteert. De heeren van Zuylesteijn ende van Zuylen blijven geïnclineert om, nevens de heeren van Mijnden en Asbergen ende anderen, de heere van Duckenborgh uijt crachte van de bewuste resolutie van den jaere 1667 in het lith der heeren edelen te admitteren en vermeijnen dat deselve soo duijdelijck ende claer is, dat geen verder explicatie oft verlichtinge daeraen wort gerequireert, maer wel dat dienstigh soude wesen dat deselve bij de Staten wort geapprobeert. En sulx souden de heeren van Zuylestein en van Asbergen voor de securiteijt van hun kinderen (soo veel ick mercken can) geerne sien. Doch tot een augmentatie oft assumtie van nogh eenige edelen can ick bij deselve vooralsnogh geen genegentheijt bespeuren. Ende de heere van Bergesteijn soude niet geerne tot het een oft het ander comen en oordeelt dat de ridderschap nogh sterck genoegh is om hare ampten te connen becleden. In dese perplexe gelegentheijd valt de grootste hoope op U H.E.G. negotiatie, die ick wensche dat een goede uijtslagh magh erlangen door U H.E.G. goede directie ende onder de segen van God, aen wien ik U H.E.G. persoon ende familie bevele, en blijve - - -
Utrecht, desen 30. januarii 1672. |
|