Nederlandse historische bronnen 8
(1989)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd[1930]Wassenaar, 12 januari 1930Vocke was zeer gedeprimeerd. Doordat ik nog niets wist van Schacht's briefGa naar voetnoot307, was de reden mij niet geheel duidelijk. Hij verweet Dreyse te groote meegaandheid met Schacht en vreesde voor den volgenden dag groote moeilijkheden. | |
[pagina 144]
| |
Wassenaar, 13 januari 1930- - -Ga naar voetnoot308 Iedereen is vol van de verklaringen van Schacht en men vreest groote moeilijkhedenGa naar voetnoot309. Zeer geprezen wordt Tardieu, die dadelijk gezegd heeft, dat dit incident het werk van de conferentie niet raakte, zoodat het werk gewoon moest doorgaan, wat ook gebeurd is. | |
Wassenaar, 14 januari 1930's Morgens naar Gilbert gegaan, die een paar dagen in het kasteel Oud-Wassenaar heeft gewoond. Hij laat zich scherp uit over de houding van Schacht. De bewuste briefGa naar voetnoot310 was immers nog voorzichtig geweest, maar in de vergadering van den vorigen dag van de organisatiecommissie voor de BIS was Schacht weer teruggevallen in de terminologie van zijn memorandum en had gesproken van falsificaties van het Youngplan, enz. Volgens Gilbert was er maar één verklaring en dat was, dat Schacht crazy was. Hij had n.b. voor de vergadering aan Reynolds gezegd: ‘This is the hour of my life’! De crisis op de conferentie is al spoedig beëindigd geworden, al is de oplossing, om andere banken voor de Rijksbank te laten inspringenGa naar voetnoot311, weinig gelukkig. Het is een compromisgedachte van Addis, die beter onuitgesproken had kunnen blijven. Er was trouwens reeds daags tevoren een telegram van J.P. Morgan gekomen, dat de medewerking van de Reichsbank onmisbaar is. Wie het Youngplan leest, moet ook tot die conclusie komen. Het is Gilbert's indruk, dat Schacht nog immer speelt met zijn naam in het buitenland. Deze is in den laatsten tijd zeer veel geringer geworden en heeft nu een nieuwe deuk gekregen. Het was wel goed, indien Moldenhauer eens probeerde met Reynolds te spreken, een gedachte, die ik beloofde, indien ik er gelegenheid toe had, eens over te brengen, 's Middags kreeg ik Vocke aan de telephoon, die mij zegt, dat hij alle hoop heeft, dat er een oplossing gevonden zal worden, die de medewerking van de Reichsbank aan de BIS toch mogelijk maakt. Het idee van een bespreking met Moldenhauer en Reynolds breng ik hem over. 's Avonds gegeten bij Van Karnebeek, alwaar vele gedelegeerden. | |
[pagina 145]
| |
Wassenaar, 16 januari 1930's Morgens een bezoek gebracht bij Gilbert op de Robaver. Hij blijft even scherp over Schacht en acht niet alleen de kans groot, maar het ook wenschelijk, dat Schacht aftreedt. Veel zal afhangen van de houding, die Schacht aanneemt na zijn terugkomst in Berlijn. Ik ben het geheel met hem eens, dat een campagne tegen het aannemen van het Youngplan hem vrijwel onmogelijk zou maken. Ik zie Morgan nog een oogenblik, waarna ik terugwandel naar de tram op het Korte Voorhout en daar, aan de halte wachtend, door Schacht op mijn schouder word geklopt. Wij wandelen de Boschlaan af. Hij is nog verre van rustig, maar toch bij verre na niet meer zoo aufgeregt, als hij geweest moet zijn. Wat hij mij zeide, was grootendeels een herhaling van wat reeds uit de couranten, enz. was bekend geworden. In Baden-BadenGa naar voetnoot312 had hij reeds gezegd, dat hij aarzelde of hij nog mee kon werken; daarna is gevolgd het niet teruggeven van het in Engeland geliquideerde Duitsche bezitGa naar voetnoot313, de overeenkomst met PolenGa naar voetnoot314, enz. De maat is hierdoor volgemeten en Schacht kan niet verder aan het Youngplan medewerken. Dwingt men de Reichsbank en hem, dan zal hij in de BIS treeden, maar de verantwoordelijkheid laten voor de regeering. Overigens is zijn functie voortdurend ter beschikking van de regeering. Zooals hij meermalen heeft medegedeeld, treedt hij op een gemeenschappelijke vraag van den rijkspresidentGa naar voetnoot315 en den kanselierGa naar voetnoot316 oogenblikkelijk af. Ik probeer hem voorzichtiglijk twee dingen uit te leggen. In de eerste plaats, dat na de aanneming van het tweede Haagsche protocol de zaak voor hem een geheel andere wordt. Nu kan hij wellicht een eigen mening hebben, maar daarna behoort hij zich als goed Duitscher bij de gevallen beslissing neer te leggen en moet hij zijn medewerking verleenen. Hierom hoop ik, dat hij na terugkomst in Berlijn geen campagne tegen aanneming van het Youngplan zal beginnen en in ieder geval zich niet zoo zal vastleggen, dat bij aanneming van het plan hij onmogelijk wordt. Verder hebben wij nog betrekkelijk lang gefilosofeerd over de vraag, hoever het recht van den enkeling gaat tegenover de staat. Ik had den indruk, dat hij zich toch wel bewust is, dat hij tenslotte een nederlaag geleden heeft en in hoofdzaak zoekt naar een eervolle retraite. Dit voor hem nieuwe sentiment is wel eens heel goed. - - -Ga naar voetnoot317 | |
[pagina 146]
| |
Wassenaar, 17 januari 1930's Avonds belt Vocke op. Hij zegt, dat zij tot 8 uur vergaderd hebben, nu gaan eten en dat Schacht en hij daarna graag nog eens een oogenblik ergens in de stad met mij wilden gaan praten. Ik ga ze tegen 9 uur afhalen, waarna wij nog tot bijna 12 uur hier op mijn kamer gezeten hebben. Schacht is geheel tot rust gekomen en naar verhouding hebben wij slechts weinig over de conferentie gepraat. | |
Wassenaar, 18 januari 1930- - -Ga naar voetnoot318 Om 1 uur komt plotseling Addis aanzetten, met wien ik den dag tevoren getelephoneerd had, hem vragend, hem nog eens te kunnen opzoeken. Wij spreken een oogenblik over de tegenover Schacht aan te nemen houding. Ik vertel hem van mijn gesprek met Schacht en hoe mijn persoonlijke meening is, dat, als dit alles voorbij is, hij wel zou bedaren en men zeker niet moest probeeren hem door een ander te vervangen. Addis was het hiermede volkomen eens. Hij wist, dat Gilbert eigenlijk in andere richting dacht, doch zeide, dat zoowel zijGa naar voetnoot319, als de Morgans en andere Amerikanen in het belang van de Reichsbank volstrekt het aanblijven van Schacht eischen en ook zijn deelneming aan de bank. Bereikt moet echter worden, dat hij zich nu niet actief gaat inlaten met de campagne over het Youngplan. Wij spreken nog een oogenblik verder over de houding van Schacht, waarbij Addis mij vertelt, dat na de laatste vergaderingGa naar voetnoot320 Reynolds Schacht apart genomen had en hem gezegd had, dat, aangezien hij de oudere was en zich beschouwde als zijn vriend, hij hem ronduit moest zeggen, dat Schacht had behaved like a damned fool en dat hij voor het vervolg iets dergelijks niet meer moest doen, dat hij een deel van zijn reputatie in het buitenland verloren had, doch deze, door zich van spreken op het gebied van de politiek te onthouden, zonder twijfel zou terugwinnen. Addis zeide, dat hij Reynolds zeer dankbaar was voor deze woorden, die hem uit het hart gesproken waren. Addis voegt er nog bij, dat de bank er thans financieel voldoende voor staat. De geallieerden zullen 1% commissie betalen voor de te verrichten betalingsdiensten en zullen steeds 6,5% van het jaarbedrag laten staan. Dit garandeert de bank een inkomen van 4 à 5 millioen RM naast het inkomen uit de belegging van het kapitaal. 's Avonds Bruno Walter met het Concertgebouw-orkest gehoord: 3e Symphonie van Mahler. | |
[pagina 147]
| |
Berlijn, 21 januari 1930- - -Ga naar voetnoot321 's Middags een langdurig gesprek gehad met Dreyse, dien ik mijn indrukken uit Den Haag weergeef, hem precies vertel, hoe de algemeene indruk geweest is van Schacht's optreden en er sterk bij hem op aandring, dat hij er ook voor zal helpen zorgen, dat Schacht zich niet verder in discussie begeeft over het Youngplan. Wij spreken nog een tijd over de BIS en Dreyse vertelt mij, dat McGarrah het presidentschap definitief heeft aangenomen en de kansen van Quesnay voor Generaldirektor uitermate groot zijn. 's Avonds werelkampioenschap ping-pong. | |
Berlijn, 22 januari 1930's Morgens naar Schacht, dien ik met zijn verjaardag gelukwensch. Hij vertelt mij nog, dat naast McGarrah, Fraser definitief naar Bazel zal komen, wat hem, zooals Schacht het uitdrukt, ongetwijfeld geheel aan den drank zal brengen. Toen ik Quesnay noemde, zei Schacht, dat, voorzover hij wist, zijn benoeming nog allerminst vast stond. Schacht was gloomy, ook wegens het artikel in de VorwärtsGa naar voetnoot322 van dien morgen, waarin sterk op meerdere uitgaven wordt aangedrongen en hij weer wordt aangevallen. Hij critizeerde weer sterk het werk van Den Haag, met name de sanctiekwestieGa naar voetnoot323, waarop ik hem, evenals Dreyse den vorigen dag, antwoord, dat het natuurlijk aan den eenen kant voor Duitschland onaangenaam is, dat de mogelijkheid van opzettelijke verzuiming genoemd is, watechter, gezien de Hugenberg-campagneGa naar voetnoot324, niet onbegrijpelijk is, doch dat aan den anderen kant het feit, dat ieder van de crediteurlanden individueel in dergelijk geval zijn vrijheid zou herkrijgen, een normale regel van volkenrecht is, terwijl de winst is, dat nu vaststaat, dat in ieder geval het Haagsche Hof zijn oordeel zal hebben te gevenGa naar voetnoot325. Schacht kon hierop niet veel zeggen, maar kwam terug op artikel 430 van het vredesverdragGa naar voetnoot326, dat z.i. had afgeschaft moeten worden. | |
[pagina 148]
| |
Berlijn, 24 januari 1930- - -Ga naar voetnoot327 's Ochtends nog langdurig met Vocke gesproken, dien ik na Den Haag nog niet gezien had. Hij is zeer mismoedig over Schacht's houding, die zich vrijwel uit alle werk voor de bank retireert. Ik zeide hem, dat mij dit een heel groote fout leek. Schacht heeft nu voor het eerst een nederlaag geleden, wat heel goed is en hem nu gelegenheid geeft, zijn menschelijke qualiteiten te toonen. Zich als Achilles in zijn tent terug te trekken is gemakkelijk, maar geen grootsche houding. Er is een bijbeltekst, die zegt, dat, wie zichzelf overwint, sterker is, dan wie een stad overwint. Een dergelijke houding zou in ieder geval bij een man als Addis groote waardeering vinden en Schacht's positie ook bij de anderen zeer verbeteren. Eenige humiliatie steekt hierin nooit. Vocke was het met al deze dingen roerend eens. Hij vroeg mij, of ik ook niet nog eens bij Schacht alles wilde doen, wat ik kon. Hij geeft mij verder nog eenige aanvullingen van wat Hülse mij zei. De moeilijkheid schijnt te zijn, dat Siepmann een positie wil hebben gelijk aan die van Quesnay, waardoor men thans spreekt van twee general managers. Quesnay komt over een paar dagen hier. Ik zeide hem, dat Duitschland toch in elk geval een afdelingschefpost moet hebben, waarop hij zeide, dat dit op den onwil van Schacht zou afstuiten. Daarna kwam het tweede deel van het gesprek, dat ik zooëven al weergaf. Ik zeide hem nog, dat de beste oplossing zou zijn, indien de plicht tot medewerking van de Reichsbank uit het wetsontwerp geschrapt werdGa naar voetnoot328. In de toekomst toch zal deze bepaling uitsluitend in het nadeel van de Reichsbank werken en alles, wat men doet, om het gebeurde te vergeten en dood te doen blijven, is aan te bevelen. Zooals hij zeide, was het al definitief besloten en was niet alleen de verplichte medewerking van de Reichsbank maar ook die van den Reichsbankpräsident met zoveel woorden voorgeschreven. | |
Berlijn, 27 januari 1930Gilbert blijft Schacht weinig goed gezind. - - -Ga naar voetnoot329 Na het eten nog een tijd met Mance gepraat in de hall, waar ook Max Warburg en Cuno waren. Ik drukte de laatste de hand en sprak ook eenigen tijd met Warburg, die zich zeer afkeurend over Schacht uitliet. Hij vond het een schandaal, dat er geen Duitscher zit in de organisatiecommissie voor de BIS, waar nu Quesnay, Siepmann en Van Zeeland het voor het zeggen hebben en allerlei faits accomplis kunnen bereiken, en meende, dat Schacht, indien hij niet spoedig bijdraait en weer redelijk wordt, beter deed weg te gaan. Ik zeide hem, dat ik Schacht in de laatste dagen wegens zijn verblijf in het buitenland niet gezien had, doch dat mijn laatste indruk nog weinig | |
[pagina 149]
| |
gunstig was. Overigens had Schacht, naar zijn meening, de Generalrat er veel meer in moeten kennen. Zoo b.v. de terugbrenging van den Generalrat tot 10 ledenGa naar voetnoot330 was ook geheel buiten de Duitsche leden om gegaan. Verder moest Schacht wel degelijk in onze komende vergadering rekenschap afleggen. Tenslotte is de Generalrat het benoemend lichaam voor den Reichsbankpräsident en mitsdien veel meer dan de ZentralausschussGa naar voetnoot331 de plaats, waar hij zich heeft te uiten. | |
Berlijn, 28 januari 1930's Morgens de Ruysdael en enkele andere schilderijen, die nog op mijn kamer stonden, aan Vocke getoond, die mij in vertrouwen meedeelt, dat hij en Schacht een heelen dag in Oostende met Norman en Sprague waren samen geweest. Vocke meende, dat dit op Schacht een heel goede invloed had gehad en ik zeide, dat ik dat met buitengewoon veel genoegen hoorde. Norman was natuurlijk weer incognito geweest, zelfs nog meer dan in Amerika, waar hij zich tenminste nog gehouden had aan zijn tweede naam Collet. Ik belde daarna nog Warburg op om hem te zeggen, dat ik alle reden had om te gelooven, dat de zaak in de goede richting ging. - - -Ga naar voetnoot332 | |
Berlijn, 30 januari 1930's Morgens naar Schacht - - -Ga naar voetnoot333. Ik sprak niet over zijn samenkomen met Norman. Hij was heel rustig. Merkwaardig was echter, dat hij blijkbaar nog steeds de kans groot acht, dat het Youngplan niet wordt aangenomen. In ieder geval zeide hij, dat wij er niet te vast op moesten rekenen, met april weg te komen. De Poolse quaestie zou de druppel zijn, die de emmer deed overlopenGa naar voetnoot334. Het zou veel geharrewar geven, maar Schacht was ervan overtuigd, dat het slot zou zijn een betere regeling dan de thans in den Haag aangenomene, waar ik mijn groote scepsis tegenover stelde. Een groot gedeelte van ons gesprek was min of meer lachend, wat Schacht ineens onderbrak met te zeggen, dat hij mij in alle ernst de vraag moest stellen, nl. of ik eventueel bereid zou zijn het general managerschap van de bank te nemen, nu McGarrah president wordt. Ik antwoordde hem, dat het mij zeer moeilijk was hierop à bout portant te antwoorden en dat veel hierbij zou afhangen van de vraag, of inderdaad Vissering mij naar den board van de BIS zou willen zenden. Ik kreeg den indruk, dat deze vraag samenhangt met de bespreking met Norman. Over | |
[pagina 150]
| |
enkele personen was Schacht weer bitter, zoo o.a. over Francqui, die gezegd had, dat men de gelegenheid had moeten benuttenGa naar voetnoot335 to kill Schacht. Ik zeide hem, dat dit vermoedelijk zou slaan op een verhaal, dat ik ook gehoord had, nl. dat op de bewuste dag Francqui met Moreau of Parmentier, wie wist ik niet zeker, en met Pirelli door Den Haag gewandeld had en dat toen Francqui gezegd had, sprekend over Schacht, ‘Il n'y qu'un solution, un coup de fusil’, dat vlak daarna een harde slag geklonken had, waarop Moreau of Parmentier gezegd had: ‘Voila le coup de fusil’, doch Pirelli erop had laten volgen: ‘Non, ce n'est qu'un pneu Pirelli qui crève’! Schacht zeide, dat de zaak ernstiger was, want dat Francqui de uitdrukking ‘to kill him’ gebruikt had in een gesprek met Curtius. Ik zeide, hiervan niet te weten. Na thee bij von Schubert om 7 uur naar Addis gegaan, met wien ik een lang gesprek had. Addis heeft mij veel over de BIS verteld, ook over de wijze, waarop Quesnay in de kleine commissie gekomen was. Addis had voorgesteld alleen Siepmann en Van Zeeland te nemen, waardoor Quesnay door een schop onder de tafel Moret had wakker gemaakt, die toen hem genoemd had. Addis had Schacht nog aangekeken, maar deze boudeerde als een klein meisje, dat haar pop niet gekregen heeft, en had zijn mond dicht gehouden. Toen Schacht het niet wou, lag het niet op Addis' weg om te maken, dat er ook nog een Duitscher in zou komen. De commissie was flink aan het werk gegaan en hij hoopte, binnenkort de governors eens bij elkaar te brengen. Wij spreken over personenquaesties en het blijkt, dat Addis zeer geïndigneerd is over de houding van de Amerikanen. Hij erkent volkomen het hooge karakter van McGarrah, maar daar houdt het ook mee op. Fraser is goed voor buitenlandsche leeningen, maar toch allerminst een man om vice-president van den board te worden op een salaris van 8000 [pond sterling]. McGarrah had voor zich zelf 10.000 [pond sterling] geëischt. McGarrah is bovendien veel te oud en te dik. Over Quesnay oordeelde hij precies als de vorige keer, toen wij eveneens hieromtrent precies gelijk bleken te denken. Hij vroeg mij, of Schacht zijn oppositie handhaafde, waarop ik zeide, dat Schacht aarzelt tussen zich niets van de bank aantrekken en volop mee te doen. In het laatste geval heeft hij zeker tegen Quesnay, die hij aanziet als de voornaamste aanstoker van verschillende verzwaringen voor Duitschland, volstrekte bezwaren. Addis ontveinsde zich niet, dat het wellicht al te laat zou zijn en meende, dat een boel bereikt zou kunnen worden door de afdeelingschefs een zoo hoog mogelijke positie te geven en daar dan een zekere balanceering in te vinden. Addis was ook verder helemaal niet te spreken. Zij hadden nog gepoogd door te zetten, dat De Bordes in een secretarispositie zou komen. Dit werd echter ook afgewimpeld door de Franschen op grond van zijn connectie met den VolkenbondGa naar voetnoot336. Dat Siepmann naar de bank zou gaan, achtte hij uitgesloten. Wat Engeland moest hebben, was | |
[pagina 151]
| |
het loans and discount department, waarbij ik hem zei, dat men er dan vooral op moest letten een man te vinden, die persoonlijke affiniteiten had op het type McGarrah, dan zou Quesnay er licht uitliggen, iets wat Addis uitdrukkelijk beaamde. Addis vroeg, of er nog bezwaar zou zijn een resolutie voor te stellen inzake de medewerking van de Reichsbank. Ik zeide, dat dit mij toescheen geheel af te hangen van de stemming van Schacht, maar dat, voor zover zoo'n resolutie ten goede zou kunnen bijdragen, er zeker geen bezwaar tegen zou kunnen zijn. De ontmoeting met Norman had, geloofde ik, in veel opzichten goed gewerkt. Ik zeide Addis, dat de voornaamste reden, dat ik bij hem gekomen was, eigenlijk deze was, hem in overweging te geven, morgenvroeg voor de vergadering nog eens met Schacht te praten. Dit zou niet anders dan ten goede werken. - - -Ga naar voetnoot337 | |
Berlijn, 31 januari 1930Om 10.30 uur komt Addis bij mij zeggend, dat hij getracht had Schacht te spreken, doch dat verschillende Duitsche leden bij hem waren die, naar hij hoorde, al van te voren een conclave hadden. Daarna komen achtereenvolgens Bachmann, Callens en Feltrinelli binnen en komt Schacht Addis nog even halen. Toen ik met Addis alleen was, kwam het gesprek weer op de bank, en op de vraag, of ik general manager zou willen worden. De vraag kwam zeer hypothetisch aan de orde. Ik zeide zelf, dat ik meende, dat het te laat was deze vraag te stellen en dat ik bovendien om vele redenen liever naar Holland ging. De benoeming van Quesnay was thans ook al te veel gepraejudicieerd. Was ik 10 jaar jonger, dan zou ik echter buitengewoon graag aan dit internationale lichaam medegewerkt hebben, juist wegens het internationale karakter. Van de vergadering zelf gaf ik McGarrah schriftelijk bericht. Ik teeken nog aan, dat zowel Warburg, waaromtrent ik een woord in het bericht zeg, alsook Hagen meer dan eens terugkwamen op de benoeming van den general manager, daarvoor een neutraal persoon wenschend. Warburg gaf mij een papiertje, waarop stond, dat mijn benoeming hem volstrekt noodzakelijk leek en vroeg, hoe het daarmede stond. Ik antwoordde: ‘Zu späat’! Had Schacht niet geboudeerd, dan had alles anders kunnen loopen. Na de vergadering ging Addis met mij mee en stelt een ontwerp-resolutie op. Juist als ik weg wil gaan, belt Schacht op, bij wien ik Dreyse en Vocke aantref. Dreyse en Vocke zijn zeer geladen over het plan, toch nog een resolutie te maken en verwijten Warburg, dat hij de zaak bedorven heeft. Overigens was ook Schacht aan het eind der zitting uiterst zwak. Waarom gaf hij plotseling toe, met Addis een resolutie in elkander te gaan zetten? Ik geef hem een exemplaar van het ontwerp, waartegen, wat de tekst betreft, geen bezwaar bestaat. Tegen het feit eener resolutie zijn Dreyse en Vocke echter zeer scherp, op dezelfde gronden als door Schacht den volgenden dag in de vergadering uiteengezet. Ik zeg nog eens, dat de | |
[pagina 152]
| |
resolutie het omgekeerde van tegen de Reichsbank gericht is. Integendeel Addis haalde de houding van de Reichsbank bij de benoeming van de kleine commissie aanGa naar voetnoot338 en had de resolutie o.a. voorgesteld om in het internationaal en in het Duitsche belang in de toekomst goede medewerking te verkrijgen. Het resultaat is, als te begrijpen was, dat zij bij hun meening bleven. Eerste tekst resolutie: ‘The general council expressed their satisfaction with a statement by the president that the Reichsbank would become a partner with the central banks of Great Britain, France, Belgium, Italy, Japan and the United States in the Bank for International Settlements and joined in his hope that all would cooperate to make the new institution a success’. Daarna naar het hotel, alwaar met de Feltrinelli's zeer aangenaam geluncht. 's Middags aan den brief aan McGarrah gewerkt. 's Avonds diner bij Mendelssohn, alwaar zittend tussen Wirth en Moldenhauer. Van den laatste weer een zeer goede en flinke indruk gekregen. Addis en Schacht zaten naast elkaar. Addis vertelde mij later, dat hij Schacht flink de waarheid had gezegd, waarbij Schacht weer telkens van categorische uitspraken in allerlei concessies verviel. ‘What a curious fellow he is’. Na het diner was het aan alle zijden conclave. Addis gaf mij een exemplaar van een nieuwe resolutie, die veel scherper was en waarin Gilbert's hand en schrijfmachine duidelijk te herkennen waren. Tweede tekst resolutie: ‘The general council expressed their satisfaction with the statement by the president that the Reichsbank would become a partner in the Bank for International Settlements and he would in association with the other central banks cooperate to the utmost extent of his power to make the new institution a success’. Warburg en Hagen spreken opnieuw met mij over Bazel, waarop ik herhaal, dat dit alles voorbij is. Zij zeggen, dat integendeel Addis zich zeer categorisch voor mij heeft uitgelaten. Ik beperkte mij ertoe te zeggen, dat dit voor mij nieuw was. Had inderdaad dit standpunt bij hem en de Bank of England voorgezeten, dan zou het hun al heel eenvoudig zijn geweest, zich al vroeger met Schacht in verbinding te stellen. Warburg heeft ook een exemplaar van de nieuwe, scherpere redactie gekregen en zegt mij, dat hij van plan is een amendement voor te stellen, waarin hij op benoeming van een neutraal aandringt. - - -Ga naar voetnoot339 | |
Berlijn, 1 februari 1930Om 10 uur belt Schacht en ga ik naar hem, waar ik opnieuw Dreyse en Vocke vind. Schacht vraagt, of ik de nieuwe redactie gelezen heb. ‘De schrijfmachine ken ik’, voegt hij er aan toe. Over dezen tekst zijn zij uiteraard nog veel scherper dan den dag tevoren en spreken van een humilieering enz. Tegen 10.30 uur komt Addis, dien ik vertel, zooeven bij Schacht geweest te zijn, die tegen de nieuwe tekst als | |
[pagina 153]
| |
veel te persoonlijk ernstige grieven had. Addis poogt daarop, enkele veranderingen aan te brengen, waarbij de oorspronkelijke gedachte weder vrijwel hersteld wordt. Derde tekst resolutie: ‘The general council expressed their satisfaction with a statement by the president that the Reichsbank would become a partner in the BIS and that the representatives of the Reichsbank with the support of their colleagues representing the other central banks would do their best to make the new institution a success’. Schacht belt op voor de vergadering van de budgetcommissie, die snel verloopt. Addis geeft hem daarna een afschrift van de nieuwe redactie. Schacht erkent de verbetering ten opzichte van de tweede tekst, doch blijft categorisch ertegen. Bij het gaan naar de vergaderzaal vraagt Vocke mij, hoe het gaan moet. Ik zeg hem, dat, als Warburg zijn amendement indient, het voorstel vanzelf ter ziele zal gaan. Vocke gaat in de zaal dadelijk op Warburg af en het verloop, uitvoerig in den brief aan McGarrah gekenschetstGa naar voetnoot340, is inderdaad zoals verwacht. De redactie, die Sergent tenslotte voorstelt, is hierbij gevoegd: ‘Le President expose que le Reichsbank, conformément à la loi prendra sa part dans la capital de la BPI et que, naturellement, sa collaboration pleine et entière est assurée en nouvel institut, comme celle de tous les autres actionnaires’. Na afloop der vergadering neemt Sergent mij terzijde en zegt, dat hij eraan hecht mij te zeggen, dat hij meermalen Moreau heeft aangeraden mij te nemenGa naar voetnoot341. Ook Warburg komt op de zaak terug, doch ik houd mij op de vlakte. Sergent gaat daarna nog even mee de Van der Neer zien, die hij zeer prijst. Daarna den brief aan McGarrah voltooid en nog om 6 uur naar Gilbert. Gilbert was zeer benieuwd naar den uitslag van de vergadering, temeer waar Addis al met den middagtrein was weggegaan en hij hem dus niet meer gezien had. Ik doe hem verslag, waarover hij zeer teleurgesteld was. Bij het verder spreken blijkt, dat hij uiterst gebeten is op Schacht. ‘Not only a damned fool but also a damned liar’. | |
Amsterdam, 4 februari 1930- - -Ga naar voetnoot342 Dan zeg ik Heldring, dat ik hem gaarne eens een persoonlijke vraag wilde stellen: ‘de kans bestaat, al acht ik haar niet overmatig groot, dat na de vergadering van de presidenten der centrale banken, mij plotseling de vraag gesteld wordt, of ik de functie van general manager op mij wil nemen. Aan allen, die mij er over spraken, heb ik gezegd, dat ik het alleen zou doen bij unanimiteit en aandrang van alle kanten. Deed ik het, dan zou ik met Nederland geheel moeten breken. Het koninklijk commissariaat van de bank zou ik moeten laten vallen en licht zou dit b.v. aan Trip toevallen. Geen groot land achter mij hebbend, zou ik zeer zwak | |
[pagina 154]
| |
staan en na 3 jaar of wellicht eerder eruit kunnen zijn. Dubbel noodig is het dan te weten, of men in Nederland een rentrantGa naar voetnoot343 heeft’. Hierom vroeg ik hem, of er al wel eens gesproken was over eventueele opvolging van Vissering en of hij misschien uit anderen hoofde aanwijzingen had. Hij antwoordde, zeer verrast te zijn, dat het general managerschap voor mij nog niet vast stond. Hij meende, dat dit het geval was. De eventueele opvolging was nog nooit in de vergadering van commissarissen besproken. De zaak was trouwens, zooals ik hem zelf al gezegd had, nog allerminst acuut. Persoonlijk zou hij intusschen tegen een rooms-katholieke president veel bezwaar hebbenGa naar voetnoot344. Volkomen begreep hij, dat ik evenwel deze overwegingen veel beteekenis bijmat. | |
Berlijn, 11 februari 1930- - -Ga naar voetnoot345 Daarna met Schacht gepraat. Schacht is zeer vol van het general managerschap van de BIS en zeer gedrukt vanwege de berichten, die hij in de laatsten tijd ontvangen heeft. Hij vraagt mij, of hij nog op mij rekenen kan als candidaat en schijnt te meenen, dat ik in Londen ben geweest. Ik zeg hem, dat dit laatste niet het geval is en dat ik, wat een candidatuur voor het general managerschap betreft, mij principieel niet kan binden en zeer zeker niet voor een candidatuur van Duitsche kant. Wij praten hier nog langer over door. Schacht moet met een positief voorstel komen, wil hij bezwaren tegen den candidatuur van Quesnay kunnen opperen en ziet geen andere mogelijkheid dan mij. Ik zeg hem, dat ik, vooral nu Fraser ook al vice-president van de bank wordt, de functie van general manager nog minder aantrekkelijk vind. De functie zou een geheel breken met Holland medebrengen en hiertoe zou ik niet dan zeer moeilijk kunnen besluiten. Mocht McGarrah mij vragen uit naam van alle betrokken landen en in het bijzonder Moreau er ook op aandringen, dan zou in de zaak een element van plicht komen, dat ik naar behooren zou laten gelden. Mij binden kan ik echter in geen enkel opzicht. Schacht acht het zeer wenselijk, dat ik zoo spoedig mogelijk eens in Londen ga praten. Ik zeg hem, dat ik dit zeer zeker op eigen initiatief niet doe. Mocht echter de heer Norman er prijs op stellen, dan ga ik natuurlijk gaarne naar Londen. In den loop van den dag zie ik ook nog Dreyse en Vocke, die over de quaestie beginnen en mij o.a. vertellen van een brief van Quesnay en telegrammen tussen Moreau en Amerika. Schacht heeft mij deze niet laten zien en ik neem mij voor, den volgenden dag naar hem toe te gaan en deze te vragen. Dan bezoek van oud-minister Saemisch, die als president van het Rechnungshof voor het technische werkGa naar voetnoot346 mijn opvolger wordt. Ik vertel hem het een en ander en beloof hem, tijdig een nota te zullen geven over de wijze, waarop de controle in de praktijk plaats vindt. | |
[pagina 155]
| |
's Avonds diner bij Kritzler in kleinen kring, alwaar Wassermann zich zeer scherp over Schacht uitliet. Ook hierbij bleek mij, dat het feit, dat Schacht boudeerend afgezien had van een Duitsch lid in de kleine commissie, hem buitengewoon kwalijk genomen wordtGa naar voetnoot347. Gaat hij zoo door, dan zal hij zich moeten terugtrekken. Vocke vertelt mij nog, dat hun eigenlijk doel, vooral gedurende de laatste maanden, was geweest, mij als president te krijgenGa naar voetnoot348 en dat hij wist, dat die gedachte ook bij anderen sympathie had gevonden. De quaestie zou echter eerst aan de orde zijn gekomen, indien geen geschikte Amerikaan te vinden zou zijn geweest. Dit verklaarde ook Schacht's geslaagde pogingen om de positie van den general manager naar beneden te drukken, waarvoor hij altijd Quesnay als de gevaarlijke candidaat had gezien. - - -Ga naar voetnoot349 Dreyse komt later ook nog een oogenblik bij mij. Hijzelf begint echter niet over de door Vocke gemoveerde quaestie en ik doe het ook niet, aangezien ik haar niet belangrijk genoeg acht. Wel komt het gesprek nog even op de persoonlijkheid van Schacht, waarbij ik hem zeg, dat Schacht op mij altijd den indruk heeft gemaakt van een schaakspelerGa naar voetnoot350, die na een paar openende zetten plotseling zijn koningin midden tusschen de andere partij zet. Hier in Duitschland is men daar altijd zoo van geschrokken, dat deze methode succes gehad heeft. In Den Haag is echter de reactie geweest, dat Reynolds en de anderen gezegd hebben: ‘Wel, die koningin kunnen wij nemen’, en dit dan ook rustig gedaan hebben. De heele politiek van Frankrijk, uitsluitend gericht op het inbrengen van Quesnay in de bank, was daarentegen een voorbeeld van schitterend combinatiespel, waarbij de telegramwisseling tussen Moreau en J.P. Morgan, die Schacht mij net meegegeven had, de inderdaad schitterende slotzetten vormt. De lijn, die Moreau in deze telegrammen, die zeer uitvoerig waren, had gevolgd, was deze. In het eerste telegram slaat Morgan voor, McGarrah te benoemen tot president, mits hij als plaatsvervangend president Fraser kan medenemen, beide op de bekende salarisbasisGa naar voetnoot351. Moreau antwoordt, dat hij tegen McGarrah geen enkel bezwaar heeft, doch de noodzaak van Fraser niet inziet. Hij stelt voor, dat Fraser tweede Amerikaansch lid wordt van den board, de functie krijgt van juridisch adviseur, terwijl hij dan zoo nodig bij afwezigheid van McGarrah deze persoonlijk vervangen kan. In dit telegram, dat schitterend gesteld was, stond verscholen ook een alinea, waarin hij het general managerschap voor Quesnay opeischt. Het antwoord van Morgan is, dat zij handhaven, dat Fraser niet juridisch adviseur moet worden, maar een algemene positie moet hebben, erkennen en betreuren, dat het beter is, dat zijn salaris niet uit Amerikaansche fondsen kan worden betaald, en er op aandringen, dat Moreau in de positie van Fraser zal toestemmen. Hunnerzijds hebben zij geen bezwaar tegen Quesnay, dien | |
[pagina 156]
| |
Owen Young en Morgan van het begin van de besprekingen in Parijs af als de hiervoor geschikte man hebben aangezien. Moreau antwoordt, dat hij toegeeft, maar bezwaar blijft hebben tegen een officieele positie van Fraser als vice-chairman, omdat dit in Europa niet begrepen zou worden. Morgan stuurt een verheugd persoonlijk telegram terug, gevolgd door een meer officieel telegram van adhaesie. Verder had Schacht mij een persoonlijke brief van Quesnay gegeven, uit Bazel geschreven, waarbij deze een beroep doet op Schacht's medewerking voor zijn benoemingGa naar voetnoot352. Hij zegt erin, dat Moreau hem reeds thans beschouwt als niet meer te behooren tot de staf van de Banque de France, dat hij zijn werk van tusschenpersoon tusschen de centrale banken hoopt te kunnen voortzetten. Hij zegt verder: ‘Rien ne peut se faire contre vous et rien ne sera fait contre vous’. Hij appelleert aan Schacht's medewerking en belooft in zeer sterke bewoordingen complete onpartijdigheid, erbij voegend, dat het zijn plan is aan Duitschland een belangrijke vertegenwoordiging in de staf te geven en vraagt Schacht, welke garanties hij nog meer zou wenschen. Het derde stuk was een brief, eveneens van een paar dagen geleden, van Norman, waarin deze zijn satisfactie uitspreekt over de besprekingen van Oostende en, wat de bank aangaat, meent, dat Fraser niet vice-chairman van den board moet zijn, maar wel vice-president van de bank. Moreau's opzet is natuurlijk, dat McGarrah ‘shall be steered only by Quesnay.’ Van eenige adhaesie, die hij wel geeft ten opzichte van McGarrah en Fraser, bleek ten opzichte van Quesnay niets. Ik heb mij een groot deel van den dag onledig gehouden met het opstellen van een paar ontwerpjes, zoowel voor den brief aan Quesnay als voor den brief aan Norman. In de laatste moest ik helaas over mijzelf spreken, doch haalde aan, wat Schacht in veel sterkere bewoordingen gezegd had. Hoofdzaak bij het opstellen van den brief aan Quesnay was, dat er geen enkel woord tegen hem in vallen zou, doch integendeel zijn medewerking gevraagd zou worden en alleen op principieele gronden bezwaar zou worden gemaakt, terwijl het slot zou behooren te zijn, dat Schacht een beroep doet op Quesnay zijn candidatuur terug te trekken. Ik breng de brieven naar Schacht en vertel hem, wat in het bijzonder Sergent gezegd heeft over zijn inzichten over de bekleeding van het general managerschap. Schacht leest ze door en zegt, dat het precies is, wat hijzelf ook gedacht had. Bij Quesnay moest er alleen nog in staan, dat hij dan maar afdelingschef moest worden of anders plaatsvervanger van Moreau. Ik zeide hem, dat dat nu juist iets was, wat men aan de Franschen moest overlaten. | |
Berlijn, 13 februari 1930- - -Ga naar voetnoot353 In het ochtendblad van het Berliner TageblattGa naar voetnoot354 staat een artikel, waarover | |
[pagina 157]
| |
ik zeer geïndigneerd ben: een scherpe en zeker niet verdiende aanval op Quesnay, verbonden aan een aanbeveling van mij voor het general managerschap, die al even mis was. Ik verdenk er Schacht van, hierin de hand te hebben gehad, vooral omdat de bezwaren tegen Quesnay voor een deel die zijn, die hij altijd noemt. Alvorens echter naar Schacht toe te gaan, wil ik eens met Gilbert spreken, hetgeen 's middags om 5 uur plaatsvindt. Ik ben bijna anderhalf uur bij Gilbert en heb nog weinig zoo prettig met hem zitten praten. In zijn verhouding tot Schacht is geen verandering gekomen, al is de scherpte van zijn uitlatingen, voordat ik naar Holland ging, iets gesleten. - - -Ga naar voetnoot355 Gilbert en ik komen dan op het bewuste artikel in het Tageblatt te spreken, waarover Gilbert eveneens, wat Quesnay betreft, zeer geïndigneerd was. Ik zeide hem, dat ik de meeste telegrammen, die in deze zaak tussen Moreau en Amerika gewisseld zijn, gezien had, ook dat Owen Young en Morgan zich geheel met de candidatuur van Quesnay hebben vereenigd. Schacht wil natuurlijk bij zijn oppositie tegen Quesnay een alternatief kunnen aanbieden en vandaar zijn aandrang bij mij. Ik leg Gilbert uit, waarom ik nooit candidaat geweest ben noch ben. Als mijn landgenooten zie ik de fout met de BIS begaan als al meer dan 6 maanden terugliggen. Het had een wezenlijk internationale bank moeten worden, wat het thans niet is en ook Schacht is hieraan schuld. Alleen Addis heeft altijd in de goede richting gewerkt, doch, naar ik den indruk had, ook bij Gilbert's landgenooten niet voldoende steun gevonden, wat ik zeer betreurde. Aan den anderen kant kon ik mij Schacht's oppositie tegen Quesnay wel eenigszins begrijpen. De vrees is, dat McGarrah door Quesnay op sleeptouw zal worden genomen, terwijl het oordeel over Quesnay niet bij iedereen hetzelfde is, zijn activiteit en intellectueele capaciteiten natuurlijk uitgezonderd. Gilbert zegt, dat ook hij een groot verschil ziet tusschen Moreau en Quesnay, welken laatsten hij veel minder reliable acht. Ik zeg hem, dat ik dit woord niet had willen gebruiken, doch dat het overeenkomt met het oordeel van vele anderen, waarbij ik evenwel ook tegen hem zeggen moet, dat de Angelsaks licht dit intellectueel beweeglijke type niet geheel juist beoordeelt. Juist lijkt mij ook Schacht's argument, dat Quesnay, voor wie de BIS natuurlijk slechts een overgangGa naar voetnoot356 is, bovendien door zijn toekomst gebonden zal zijn. Het is begrijpelijk, dat men van Duitsche zijde bezwaar maakt tegen het feit, dat de reparatie, die tot nu toe in handen was van een onafhankelijk Amerikaan, als hij was, zou overgaan in de handen van de combinatie Quesnay-Frère, d.w.z. dus geheel in de Fransche taal zal worden gevoerd, waarbij voor McGarrah zooveel vertaald zal worden, als noodig is, en dat, terwijl Duitschland thans zoogenaamd op voet van gelijkheid in de bank zou worden behandeld. Gilbert was hiervoor niet ontoegankelijk en vond overigens Frère ridiculous. Niettemin had ik Schacht categorisch gezegd, dat ik ervoor bedankte, door hem candidaat te worden gesteld en ik zet Gilbert uiteen, welke | |
[pagina 158]
| |
persoonlijke motieven hierbij nog een rol spelen. Gilbert's reactie was, dat er desalniettemin toch een good chance zou zijn, dat ik het zou moeten aannemen. Het was met hem net zoo gegaan. Hij had eerst bedankt en een week later waren zij er met dusdanige urgentie op teruggekomen, dat hij het aanvaard had. Veel liever zou hij hebben gezien, dat McGarrah het presidentschap niet aanvaard had. Het zou beter geweest zijn, dat deze functie niet door een Amerikaan, maar door een neutraal Europeaan werd vervuld. Ik reageerde hierop door hem te zeggen, dat, alleen wanneer er een volkomen dead-lock was en McGarrah dringend aan mij appelleerde, gesteund in de eerste plaats door de Franschen, de zaak voor mij moeilijk zou worden, vooral wanneer men geen ander neutraal kon aanwijzen. Gilbert zei, dat door Schacht's nalatigheid de positie wel moeilijk was geworden. Moreau had zich in Parijs door de Duitschers laten overhalen, de leening van 200 millioen $ op 300 millioenGa naar voetnoot357 te verhoogen voor interne Duitsche belangen. Mocht Quesnay niet genomen worden, dan zou hij op dit punt wel eens kunnen terugkomen. | |
Berlijn, 17 februari 1930De laatste dagen over de quaestie van de BIS nadenkend, heb ik mij afgevraagd, of er tenslotte niet een compromis oplossching mogelijk was. Quesnay heeft zooveel steun, dat het misschien voor Duitschland verstandiger is, de zaak meer te drijven in de richting van een evenwicht van macht dan wel van een uitschakeling van Quesnay. In dat geval zou een oplossing gevonden kunnen worden door, nu Fraser vermoedelijk vice-president wordt, nog een tweede vice-president te benoemen. Ik heb een gesprek met Vocke, waarbij ik hem de gedachte voorleg. Hij acht haar zeer verstandig. Ik ga daarna naar mijn kamer terug en vraag Schacht te spreken en stel middelerwijl, om mijn gedachten precies te formuleren, het een en ander op papier. Aan het eind van den middag ga ik naar Schacht. Hij zegt mij, dat hij het gevoel heeft, dat de heele quaestie bezig is in een nieuwe phase te komen. Gilbert is zaterdag uit eigen beweging naar buitenlandsche zaken toegestapt en heeft daar de vraag gesteld, of de campagne tegen Quesnay uitsluitend een zaak van Schacht was of niet. Curtius, ofschoon Schacht nog weinig goed gezind, heeft Gilbert op de meest categorische wijze geantwoord, dat in dezen Schacht nog eerder tot toegeven geneigd was dan anderen. Zoowel in bankierskringen alsook bij de regeering zou men de benoeming van Quesnay funest achten en men kon zich niet anders voorstellen, dan dat een dergelijke benoeming mogelijk zou zijn met overstemming van de Duitsche stemmen. Gilbert gaf den indruk, deze vragen niet uit eigen beweging te stellen. Dit alles versterkt Schacht zeer in zijn standpunt, dat deze quaestie uitgevochten moet worden en toen ik hem zei, dat ik mij de | |
[pagina 159]
| |
mogelijkheid van een compromis gedacht had, was zijn eerste reactie: ‘Ausgeschlossen’. Ik zeide hem daarop, dat ik dit compromis niet als een alternatief voorstelde, maar meende, dat men toch ook Duitscherzijds verplicht was, om, wanneer Quesnay bij meerderheid van stemmen gekozen wordt, daarna zijn medewerking en verbetering niet te onthouden. Schacht zeide daarop: ‘Ongetwijfeld, maar dan moeten de voorstellen van den anderen kant komen en dat zullen zij dan ook wel doen’. Ik zeide, dat dit zeer wel mogelijk was en dat ik met het oog daarop hier toch wel wilde vertellen, wat ik mij voorstelde. Voornamelijk drukte ik erop, dat, hoe meer ik over de zaak nadacht, hoe meer het mij toch onmogeljk scheen, eventueel een functie te aanvaarden, waarbij ik bij afwezigheid van McGarrah persoonlijk ondergeschikt zou zijn aan Fraser. Schacht kon zich dit volkomen begrijpen en vond de gedachte, die ik hem uiteenzette, nog zoo gek niet. - - -Ga naar voetnoot358 | |
Berlijn, 18 februari 1930Aan het eind van de vergadering vroeg Gilbert mij, hoe het nu precies stond met de quaestie van het general managerschap. Ik ga nog een oogenblik met hem mee en vertel hem, dat ik van Schacht den indruk heb, dat deze reden heeft om te gelooven, dat zijn oppositie tegen Quesnay meer ondersteuning vindt, dan hij aanvankelijk dacht. Ik zeg hem, dat ik er zelf ook nog eens over nagedacht had, doch Schacht gezegd had, dat ik mij geen verloop van zaken denken kon, waarbij Quesnay's candidatuur ongedaan kon worden gemaakt, zoodat het voor den opvolger, en vooral voor mij, vrijwel onmogelijk zou zijn. Ik heb dit Schacht zeer categorisch gezegd en voeg er ook tegenover Gilbert aan toe, dat het mij moeilijk zou zijn, persoonlijk aansprakelijk te zijn aan Fraser. Ik vertelde hem van het denkbeeld om langs anderen weg betere balanceering te krijgen, welk denkbeeld hij allerminst verwierp. Ik zeide nog, dat een dergelijke positie mij zeker welgevallig zou zijn, doch dat ik mij zeer goed begrijpen kon, indien Schacht aan een Duitscher de voorkeur gaf, indien dit van den anderen kant geaccepteerd werd. | |
Berlijn, 19 februari 1930Ik had reeds overlegd, of het niet goed zou zijn, zooals de zaken nu staan, Addis mijn standpunt eens te gaan uiteenzetten. Ik ga naar Schacht, vertel hem, dat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat Vissering mij een dergelijke vraag zou stellen, wat de beslissing voor mij nog moeilijker zou maken. Bovendien zie ik in de subordinatie ten opzichte van Fraser hoe langer hoe grooter moeilijkheid. - - | |
[pagina 160]
| |
-Ga naar voetnoot359 Schacht juicht het gaan naar Londen zeer toe en vraagt mij, of ik hem in ieder geval vrijdagmiddag mijn general impression telegrafeeren wil. Hij gaat zaterdag naar RomeGa naar voetnoot360. - - -Ga naar voetnoot361 | |
Londen, 21 februari 1930Om 1.30 uur bij Addis en met hem naar de Bank of England. Onder de lunch lang met Norman gepraat. Ik zeg hem hetzelfde. Met Addis bespreken wij een zekeren tijd de functie, die Fraser hebben moet. Norman vindt het niet zoo noodig, diens positie scherp te definieeren en zegt, dat het misschien ook voldoende is hem alternate van McGarrah te laten, een standpunt, dat bij zijn algemene neiging tot ongedefinieerde posities als die van Niemeyer, Siepmann etc. bij de Bank of England zelf, niet verwonderlijk is. Addis dringt er echter zeer op aan, dat vooral bij een internationaal instituut de bevoegdheden en plichten scherp gedefinieerd moeten zijn, waarvoor Norman niet ontoegankelijk is. Ik zet hem de gedachte uiteen van meer vice-presidenten. Norman kon zich natuurlijk niet binden, zegt, dat ook hij meent, dat het in het voordeel van de BIS zou zijn, indien er nog wat meer overleg ware, doch herhaalt eenige malen, dat alles zal afhangen van McGarrah. Deze moet het voorstel doen en hij, Norman, is bereid, welk voorstel hij doet, te ondersteunen. Over de persoon van Quesnay is hij overigens wel gereserveerd. Ik vertel hem, dat Schacht mij gevraagd had hem een telegram te sturen met mijn general impression, waarop Norman zegt, dat het beste is hem te berichten, dat in Rome alleen gesproken zal worden over McGarrah en Fraser, doch de benoeming van den general manager geheel open zal worden gelaten. Het gesprek was buitengewoon plezierig, al voelde ik opnieuw in Norman een zeker gebrek aan energie en doortastendheid; een man, die de zaak eenigszins laat gaan en zich daarbij heeft neergelegd. Van eenige neiging tot leadership bleek weinig, eerder van een zeekere distancieering. - - -Ga naar voetnoot362 | |
Berlijn, 1 maart 1930Schacht is terug en ik zie hem aan het eind van den morgen. Hij is in hooge mate gedeprimeerd, naar mij blijkt niet zoo zeer wegens de resultaten van Rome, al zegt hij, dat de anderen nog minder ruggegraat toonden tegenover Frankrijk, dan hij dacht, dat zij hebben zouden, als wel op grond van de reactie in Amerika op zijn telegram aan Owen Young. Het eerste telegram, dat door Owen Young gestuurd | |
[pagina 161]
| |
is een paar dagen, voordat ik naar Londen gingGa naar voetnoot363 en dat Schacht mij toen liet lezen - ik vergat het op te teekenen - behelsde in het wezen der zaak een excuus voor het feit, dat Morgan en Young in hun telegrammen een voorkeur voor Quesnay hadden uitgesproken. Hun voorkeur voor Quesnay werd niet herroepen, maar zij wezen erop, dat zij tenslotte in de zaak niets te maken hadden, maar er geen bezwaar in hadden gezien het te zeggen, omdat zij in Parijs steeds den indruk hadden gehad, dat ook Schacht tegen Quesnay geen bezwaar hadGa naar voetnoot364. Schacht zei toenmaals naar aanleiding van dit telegram een paar woorden, die mij dadelijk den indruk gaven, dat hij er veel meer in las, dan er in stond, nl. dat Owen Young en Morgan zich ook verder eenigszins van de regeeling los maakten. Het antwoord, dat Schacht op dit telegram gestuurd heeft, hetwelk vlak voor de vergadering van Rome uitgingGa naar voetnoot365, heeft hij mij niet laten lezen. Gilbert echter las mij een telegram van Owen Young aan hem voor, waaruit bleek dat het telegram van Schacht 9 punten behelsde, waarin hij onderscheid maakte tusschen het Youngplan en de Haagsche protocollen; 8 hiervan waren, zooals Owen Young telegrafeerde, bekend, het 9e was een categorische afwijzing van de sanctiebepalingen. Schacht eindigde met de woorden: ‘Om al deze redenen ben ik en zal ik steeds blijven volstrekt tegenstander van de definitieve regeling, zooals zij in de Haagsche protocollen is neergelegd, en ik machtig u hiervan het gebruik te maken, dat gij wilt’Ga naar voetnoot366. Wat Schacht hierop van Owen Young in antwoord gekregen heeft - ook Gilbert wist het bij later informeeren niet - weet ik niet. Het ligt echter voor de hand, dat Owen Young hem duidelijk gemaakt heeft, dat dit alles niet meer ter zake deed en dat vermoedelijk gedaan heeft op een manier, die Schacht duidelijk maakte, dat Owen Young hiermede niets meer te maken wilde hebben. Dit alles doet Schacht met nadruk de mogelijkheid van zijn aftreden noemen. Ik zeide hierop, dat mij dit alles toch ondenkbaar leek. Welke meening Schacht als Reparationspolitiker hebben mag, in de phase, waarin het vraagstuk nu getreden was, had hij als Reichsbankpräsident mede te werken. Ik moest toegeven, dat ook in het buitenland velen het met zijn Reparationspolitik niet eens waren; wat hij als Reichsbankpräsident had gedaan, ondervond echter overal ondersteuning en waardeering en het zou dwaasheid zijn en niet in het belang van Duitschland, indien hij om deze buiten het gebied van de Reichsbank liggende quaesties zijn functie aan de Reichsbank opgaf. Zijn antwoord was: ‘Wat gij zegt, is precies hetzelfde, wat Norman tegen mij gezegd heeft’, die er trouwens bijgevoegd had, dat de grootste fout van Schacht geweest was, dat hij überhaupt naar Parijs was gegaan. Schacht had Norman echter nadrukkelijk gezegd, dat dit alles geen ingeving van het oogenblik was, doch een standpunt, waarover hij reeds zeer | |
[pagina 162]
| |
rijpelijk had nagedacht, wat Norman zoo somber had gemaakt, dat hij zelfs aan de laatste maaltijdGa naar voetnoot367 niet aanwezig was geweest. - - -Ga naar voetnoot368 Van hetgeen Schacht mij gezegd had over eventueele plannen van afdanking, was ik zoo geschrokken, dat ik tenslotte 's middags om 5 uur Dreyse heb opgebeld en nog eens rustig met hem ben gaan praten. Het blijkt, dat Dreyse er ook zeer van ontdaan is en er met Schacht op dezelfde wijze over gesproken heeft als ik. Aan den anderen kant zegt hij, dat hij begrijpen kan, dat, indien Schacht inderdaad uit zijn reparationspolitische Tätigkeit deze gevoelens en reserves overhoudt, het heel moeilijk voor hem moet zijn, zich te voegen in de functie, waartoe zijn bankpresidentschap hem nu wettelijk dwingtGa naar voetnoot369, zoodat in dat geval hij begrijpt, dat Schacht over weggaan denkt. Waar het op aan komt is, hem het nachgrübeln over wat gebeurd is, te ontnemen en hem terug te brengen tot zijn Bank-Tätigkeit. Tenslotte is het de regeering zelf geweest, die door hem naar Parijs te sturen, hem in de politiek heeft gebrachtGa naar voetnoot370. Dreyse bevestigt mij ook nog, dat de stemming voor Quesnay wel heel sterk is. Zooals hij mij zeide, was Schacht er geheel van overtuigd, dat het beste compromis zou zijn, naast een flink deel van Duitschers bij de lagere functies van de bank, mij als vice-president van de bank te hebben. Schacht kon mij echter niet noemen en zijn politiek moest zijn, zich tegen Quesnay te verzetten. Het compromis zou dan van een ander, verreweg het liefst van McGarrah, moeten uitgaan. Hij zeide ook nog, wat later ergens in een courantenbericht ook werd medegedeeld, dat van Fransche zijde Duitschland aangeboden was, de Duitsche afdeelingschef plaatsvervangend directeur-generaal te maken. Schacht had dit echter volstrekt verworpen. | |
Berlijn, 3 maart 1930's Middags ga ik nog eens een oogenblik met Gilbert praten, voornamelijk om te zien, of ik het antwoordtelegram van Owen Young eens zou kunnen lezen. Gilbert heeft het echter niet. Wij praten lang en zeer aangenaam over allerlei dingen, waarbij ik van Schacht's uitingen van zaterdag jl. niet te veel vertel; tenslotte zal dit wel weer overgaan. Wel vertel ik hem, dat ik van Schacht den indruk gekregen heb, dat vermoedelijk de nieuwe bank niet voor 1 mei beginnen zal. Zijn antwoord was: ‘Waarom moet men aan het begin van de maand beginnen? Zou 15 april niet evengoed mogelijk zijn’? Van McGarrah heeft hij niets meer gehoord. MorganGa naar voetnoot371 was bij Gilbert en ik ga, voordat ik bij Gilbert binnen ga, nog een oogenblik met hem mee, omdat hij daarna naar Schacht ging en iets wilde weten over Schacht's | |
[pagina 163]
| |
attitude. Ik vertel hem, dat Schacht nogal gedeprimeerd is. We spreken echter slechts 1 minuut en ik beloof hem, later nog eens te komen praten over het general managerschap en alles, wat er mede samenhangt. Morgan overhandigt mij een prachtige kist om sigaren voldoende vochtig te houden, waarvoor ik hem zeer dankbaar ben. 's Avonds Ruth von GrimmGa naar voetnoot372 en miss KellyGa naar voetnoot373 Haus VaterlandGa naar voetnoot374 vertoond. | |
Berlijn, 4 maart 1930's Middags lang gesprek met Schacht in het genre van het laatste gesprek met Gilbert. Hij had niets te doen en wij praatten over allerlei en nog wat. Hij geeft mij te lezen een boekje over sociale verzekeringen, dat hem naar aanleiding van zijn Bremer redeGa naar voetnoot375 is toegestuurd en inderdaad belangrijk is. Verder spraken wij over de komende vergaderingenGa naar voetnoot376 en zijn gedachte is nu, de volgende vergadering gecombineerd te houden voor maart en april. Hij vertelt mij verder, welke de vragen zijn, die zich nog zullen voordoen en wat hij mij vertelt, geeft mij wel een duidelijker inzicht in zijn eigen scherpe houding tegen het Haagsche protocol. Volgens hem zal de zaak zoo gaan. Gesteld, dat er geen ministercrisis komt, en de VolkspartijGa naar voetnoot377 niet uit de regeering treedt, dan zal het Youngplan met geringe meerderheid worden aangenomen. Daarna zal overeenkomstig de grondwet een voorstel worden gedaan, de inwerkingtreding 2 maanden te verschuiven, waartoe de nationalenGa naar voetnoot378 en de kommunisten voldoende stemmen hebben. De meerderheid van den Rijksdag kan dan de Dringlichkeit verklaren, waarna de rijkspresident vrij is, de wet dadelijk in werking te doen treden. De rijkspresident kan echter ook een referendum uitschrijvenGa naar voetnoot379, wat in geval van opschorting ook door een aantal kiezers gevraagd kan worden. Schacht meent, dat de beslissing voor den rijkspresident uitermate moeilijk isGa naar voetnoot380. Zijn persoonlijke overtuiging is, dat bij de levensbelangen van het Duitsche volk, die erbij betrokken zijn, een referendum juist zou zijn. Wordt het Youngplan bij dit referendum verworpen, dan is er natuurlijk een | |
[pagina 164]
| |
zekere vertraging bij de opheffing van de bezetting van het Rijnland, zijn financieel natuurlijk enkele moeilijkheden te overwinnen, zal er natuurlijk aanvankelijk veel geschreeuw in de buitenlandsche kranten zijn, maar verwacht hij toch alles samen genomen betere resultaten voor Duitschland. Het idee, dat er een nieuwe regeling moet komen, heeft zoo diep wortel geschoten, dat nieuwe onderhandelingen natuurlijk volgen zullen, waarvan het resultaat vermoedelijk beter zal zijn. In hoeverre zich dit alles zoo zal afspelen, weet ik niet. Ik zeg hem, of het niet beter is, de zaak thans aan te nemen. De moeilijkheden, waaronder het tot stand gekomen is, hebben toch het vertrouwen in het Youngplan als definitieve oplossing verminderd en deze winst voor Duitschland was een feit. Schacht daarentegen voelt zeer veel voor een referendum en ik geloof, dat dit alles m.i. niet alleen de verklaring is van zijn telegram aan Owen Young, doch ook zijn nog niet benoemen van de Duitsche leden in den board van de nieuwe bank. - - -Ga naar voetnoot381 | |
Berlijn, 5 maart 1930Vocke komt bij mij om over de aankoop van zijn schilderij te vertellen, waarna wij nog een oogenblik spreken over Schacht's sombere plannen. Ik zeide hem, dat ik er zaterdag erg van geschrokken was en er ook met Dreyse over gesproken had, doch gisteren een beteren indruk gekregen had. Ook hij meende, dat deze stemming wel over zou waaien. Wij praatten nog een oogenblik door over wat er gebeuren moet, waarbij mij bleek, dat Vocke een volledig voorstander is van verwerping bij referendum. Ik maakte ook uit zijn woorden op, dat Schacht heel wat meer overleggingen heeft met politieke menschen, in het bijzonder met leden van de VolkspartijGa naar voetnoot382, dan wel naar buiten blijkt. Schacht vertelde mij gisteren nog, dat Morgan hem gezegd had, dat hij, welke bezwaren overigens ook tegenover hem bestonden, in Amerika werd aangezien als de central banker van Europa, die in de afgeloopen jaren de beste politiek gevoerd hadGa naar voetnoot383. Een discontoverlaging ligt in de lucht. Verder hebben wij heden de enkele papieren, die nog in de kamer in de Luisenstrasse lagen, weggehaald, waarvan de meubelen naar Bazel gaan. - - -Ga naar voetnoot384 | |
[pagina 165]
| |
praten. Hij begon weder over Schacht's gezegdes inzake zijn aftredenGa naar voetnoot385 en gaf mij den indruk, de zaak toch nog zeer ernstig te nemen. Hij vroeg mij, of ik zelf nog eens met Schacht wou spraken, waarop ik zei, dat ik dit graag zou doen, maar dat morgen de Zentralausschusssitzung kwam, ikzelf over een paar uur naar Holland ging en het liever daarom tot maandag a.s. wilde uitstellen, ook om Schacht niet onnoodig lastig te vallen. Dreyse zeide, dat hij dit volkomen begrijpen kon. Zooals hij mij een paar dagen later vertelde, wist hij op dat oogenblik nog in het geheel niet, dat Schacht van plan was den volgenden dag aan de Zentralausschuss mede te delen, dat hij zou aftreden. Dreyse heeft het eerst vernomen 's avonds, toen hij om een uur of 7.30 nog een oogenblik bij Schacht kwam om over het communiqué inzake de discontoverlaging te spreken. Schacht had hem gezegd: ‘En nu het communiqué’. Dreyse: ‘Dat ligt voor u’. Schacht: ‘Ja, dat bedoel ik niet, maar het communiqué over mijn aftreden’, waarop Dreyse de handen in de lucht geslagen had, hem nog eens bezworen had, de zaak niet te überstürzen, daarna vlug had moeten gaan om zich te kleeden voor een diner, doch afgesproken had, den volgenden morgen met het heele Direktorium nog eens met Schacht te spreken. Dit gesprek had den volgenden morgen inderdaad plaatsgevonden. Van alle kanten was geprobeerd, Schacht van zijn denkbeeld af te brengen, doch hij was onverzettelijk gebleven en had inderdaad in de vergadering van de Zentralausschuss zijn demissie bekend gemaakt. Wat hij daar gezegd had, was geheel overeenkomstig het schrijven, dat hij aan de leden van den Generalrat geschreven heeft en zijn eerste plan was geweest, dit ook te publicerenGa naar voetnoot386. Hiervan is hij met moeite afgebracht geworden. 's Avonds naar Holland gereisd. | |
Amsterdam, 7 maart 1930's Morgens in Amsterdam aangekomen en naar de Nederlandsche Bank gegaan. Ik vertel Vissering van mijn bezoek aan Londen en wij praten over allerhande dingen. Hij maakt een moeden indruk en komt opnieuw terug op de quaestie van het lidmaatschap van den board van de BIS. Hij ziet er zeer tegen op en vraagt mij, of Nederland al gauw uitgenoodigd zal worden. Ik zeg hem, dat ik dat niet geloof, omdat ik mij kan voorstellen, dat men alle uitnoodigingen aan de verdere landen tegelijkertijd zal willen doen, waarvoor een uitvoerig onderzoek naar de quaestie | |
[pagina 166]
| |
van den gouden of gold exchange standard van die landen noodzakelijk zal zijn. Ook met de directie over deze dingen gepraat en verder opnieuw verteld over mijn bezoek aan Londen. De quaestie van een vice-presidentschap houd ik geheel op den achtergrond. Daarna naar Wassenaar, waar ik 's middags om 4 uur telefonisch bericht krijg van Binnerts over Schacht's aftreden. Ik ga dadelijk met den nachttrein naar Berlijn terug. | |
Berlijn, 8 maart 1930's Morgens vroeg in Berlijn aangekomen. Ik vond in het hotel een telegram, waarbij de Duitsche leden van den Generalrat de buitenlandsche leden verzoeken, zich telegrafisch met de benoeming van Luther te willen vereenigen en daarna nog een formeele zitting te houden. Dit schijnt mij niet juist en op de bank aangekomen ga ik dadelijk naar Schacht toe. Schacht is zeer monter. Ik spreek mijn grote Bestürzung uit over zijn besluit. Wij spreken er niet veel over. Hij zet nog eens in het kort uiteen, waarom hij de verantwoordelijkheid voor de regeling van het Haagsche protocol niet dragen kan en dus ook als bankpresident niet kan medewerken op de wijze, waarop dit van den bankpresident verwacht mag worden. Er was onder deze omstandigheden maar één uitweg. Rome had hem opnieuw doen zien, hoe Duitschland weder definitief in de houding van de minderwaardige schuldenaar is teruggebracht en dit was de laatste druppel geweest. Ik zeg hem, dat zijn besluit alle respect verdient, die een dergelijk diep in het eigen leven ingrijpende daad toekomt, doch dat ik het in het belang van Duitschland en in het belang van de Reichsbank uitermate betreur. Van een terugkomen erop is geen sprake. Mocht Schacht, wat enkelen meenen, gehoopt hebben, dat het hiertoe komen zou, dan is de reactie in de dagbladen wel een geheel andere, dan hij wellicht verwacht had. Ook hij verklaarde zich met Luther geheel einverstanden. Nog vertelt hij mij, dat zijn vrouw hem dienzelfden morgen gevraagd had: ‘bist du jetzt restlos glücklich’? waarop hij geantwoord had: ‘restlos glücklich ist der Mensch nie, aber ich fühle mich ausserordentlich erleichtert, jetzt wo ich diese moralische Bürde los bin’. Ik zette hem uiteen, waarom ik geloof, dat het regelmatiger zou zijn, een vergadering van den Generalrat te houden, waarmee hij het geheel eens is. Wij spreken af dinsdag a.s. 4 uur. Ik laat hem het telegram lezen van de Duitsche leden aan de buitenlandsche leden. Zijn reactie was: ‘typisch Deutsch; het voornaamste is gekwetste ijdelheid, dat de Generalrat het niet het eerst gehoord heeft’. Ik lees dit telegram heel anders, doch zeg het nietGa naar voetnoot387. Ik zeg hem, dat ik de zaak verder met | |
[pagina 167]
| |
Mendelssohn bespreken zal. Hij dicteert een telegram, waarbij de leden worden opgeroepen voor a.s. dinsdag 4 uur en geeft tegelijkertijd een bericht voor de pers. Ik verlaat dan Schacht, zeer onder den indruk van het gebeurde. Aan het eind van het gesprek kwam Dreyse binnen, waarna wij nog een oogenblik principieel op de quaestie terugkomen. Schacht staat op en gaat weer door de kamer loopen en zegt tegen ons: ‘Let op, heeren, de tijd zal nog komen, dat u de dag van gisteren als een historische dag gaat zien’. Ik ga daarna naar Mendelssohn en zet hem uiteen, wat ik met Schacht besproken heb. Mendelssohn is er dadelijk voor en laat het argument van courtoisie zeer gelden, zoodat ik met hem een telegram opstel aan de buitenlandsche leden, hetwelk ik daarna op de bank weder aan Dreyse laat zien. Ik praat nog een oogenblik door met Dreyse over het gebeurde. Dreyse ziet de noodzakelijkheid ervan in. De psychische achtergrond is, dat Schacht zich nu eenmaal niet heeft kunnen losmaken van het idee, dat hij ook na Parijs tegenover het Duitsche volk voor de gevolgde reparatiepolitiek verantwoordelijk is. Ook na het memorandum, waarmee hij zich feitelijk en publiekelijk van de regeering had losgemaaktGa naar voetnoot388, is hij deze verantwoordelijkheid blijven voelen en deze heeft tenslotte de deur dicht gedaan. Ik vroeg Dreyse, of niet politieke redenenGa naar voetnoot389 hem dezen dag hebben doen kiezen. Dreyse ontkent dit niet, doch maakt de algemeene opmerking, dat Schacht zich dikwijls vergist in de mate, waarin hij bij anderen steun geniet. Dreyse heeft het hem zoo dikwijls gezegd: ‘Wanneer zij tegenover u verzwijgen een vierde deel of de helft, waarin zij het niet met u eens zijn, dan wil dit nog niet zeggen, dat zij het ten volle met u eens zijn’. Dat Schacht eenigszins een misrekening gemaakt heeft, is ook het gevoelen van vele anderen. - - -Ga naar voetnoot390 Schacht komt nog even bij mij, omdat hij door Wassermann is opgebeld, die blijkbaar van Mendelssohn bericht had gekregen, dat tot eenig misverstand had geleid. Merkwaardigerwijze is Schacht vooral geïnteresseerd in de Van der Neer, die wij van den wand halen en zeer nauwkeurig eenige minuten bij het raam bekijken. Daarna naar Gilbert. Deze is evenals ik zeer onder den indruk van het geval. Dat hij het met Schacht niet eens is, neemt niet weg, dat hij de zaak persoonlijk en menschelijk zeer betreurt en met mij vreest, dat Schacht nog voor grote desillusies zal komen te staan. Ik laat hem het ontwerp-telegram lezen en wij wijzigen nog enkele woorden daarin. Gilbert is ook hoogelijk ingenomen met de benoeming van Luther en vertelt, dat hij 's morgens hieromtrent door Quesnay en anderen uit | |
[pagina 168]
| |
het buitenland is opgebeld. Daarna nog een oogenblik met Morgan en Jay over de geschiedenis gesproken, terug naar de bank en de dringende telegrammen verzonden tesamen voor een bedrag van RM 435,05. Na de emoties van de dag blijf ik nog een oogenblik op de bank kranten lezen, etc. Het geval wil mij niet uit den zin. Inderdaad zal Schacht, vrees ik, nog groote moeilijkheden hebben. Het groote gevaar is, dat, actief als hij is, een ontwikkeling als bij Ludendorff voor hem is weggelegdGa naar voetnoot391. Te hopen is, dat een goede actieve bezigheid voor hem gevonden kan worden, doch in welke richting? Ik ben dikwijls over de stemmingen, waarin ik Schacht aangetroffen heb, verbaasd geweest. Meestal was hij omgekeerd, als men verwachten zou, ditmaal wel in zeer bijzondere mate, wat, vrees ik, de komende depressies nog wel zoo sterk zullen maken. Eenige suspicie, dat Schacht den datum gekozen heeft in verband met den oogenblikkelijken politieken toestandGa naar voetnoot392, kan ik niet van mij afzetten. Dat hij zich evenwel in de publieke reactie misrekend heeft, lijkt mij vrij zeker. Het is merkwaardig, hoe de kranten dadelijk zijn afscheid als Tatsache genomen hebben en zich eigenlijk alleen interesseren voor de vraag, wie zijn opvolger wordt. | |
Berlijn, 11 maart 1930De groote dag! Bachmann, die met de trein is aangekomen, is al vroeg op mijn kamer, zelfs al vroeger dan ik. Ik zet hem uitvoerig uiteen, hoe de zaak gelopen is. Hij is even bestürzt als ik en vraagt mij nog eens, of er geen mogelijkheid is, er bij Schacht op terug te komen. Ik leg hem uit, waarom dit, zelfs al zou Schacht het willen, volslagen onmogelijk is. In de openbaare mening is het onmiddellijk tot een volslagen fait accompli geworden. - - -Ga naar voetnoot393 Bachmann gaat weg en ik ga nog even naar Dreyse, die mij vertelt, dat de zaak tusschen Schacht en het Direktorium nog besproken zal worden, maar praktisch in orde is. Ik zeg hem nog eens, dat ik niet weet, of de oplossing van 2 april, de datum, die nu definitief gekozen is, wel juist is. Dreyse zegt mij evenwel, dat het Direktorium hier zeer op staat en geeft mij vertrouwelijk als reden op, dat men het billijk acht, Schacht nog een kwartaal meer uit te betalen. Op mijn kamer teruggekeerd, komt al spoedig McGarrah, die maar betrekkelijk kort met Schacht gesproken heeft. De quaestie van de datum had hij aangeroerd, doch Schacht had hem verwezen naar het Direktorium. Ik licht hem in, wanneer Warburg en Mendelssohn hem kunnen spreken. Tenslotte zeg ik hem, dat ik ook hem wilde zeggen, dat men van Duitsche zijde alle recht mist, mij als | |
[pagina 169]
| |
tegenkandidaat van Quesnay naar voren te brengen. Ik had dit Schacht meer dan eens nadrukkelijk gezegd. McGarrah's reactie was, of Schacht niet vroeger eenig recht gehad had om mij te noemen, waarop ik zeide, dat dit niet het geval was. Ik beperkte mij hiertoe, maar had het gevoel, dat ik zoo mogelijk in de loop van deze paar dagen hem nog eenigszins nader behoorde in te lichten. Daarna op de bank koffie gedronken en om 2.30 uur bij Warburg. Ik zeg tegen hem, dat ik, voordat hij McGarrah ziet, eens een oogenblik met hem wilde spreken, niet om hem te verzoeken deze quaesties bij McGarrah aan de orde te stellen, integendeel, maar om hem, die vermoedelijk de Duitsche bankier in den Bazeler board zal worden, persoonlijk op de hoogte te stellen. Ik begin hem de gedachtegang uiteen te zetten, die tot het vice-presidents-denkbeeld heeft geleid, doch al spoedig interrumpeert hij mij en zegt, dat hij dit alles al van Gilbert gehoord had en het er geheel mee eens was, een ervaring, die mij plezierig aandeed en mij bevestigde, dat Gilbert deze zaak con amore ter hand genomen heeft. Wij spreken nog een oogenblik door, waarbij Warburg met zekere trots vertelt, dat hij de oorzaak is van de vlugge decisie van de Duitsche leden. De zaak was zoo geweest: 's morgens had hij Moldenhauer gesproken, die van niets wist en hij zat rustig na de lunch in de Tiergartenstrasse 2bGa naar voetnoot394, toen uit Hamburg opgebeld werd, dat even tevoren Schacht de verklaring in de Zentralausschuss had afgelegd. Daarop had hij zich dadelijk in verbinding gesteld met Mendelssohn en Wassermann. Mendelssohn was tegenstribbelend, Wassermann en Urbig hadden zich dadelijk bij hem aangesloten. Zij waren tesamen gekomen, hadden telefonisch Remshard in München en Hagen in Monte Carlo bereikt. Hij had daarna het telegram aan de buitenlandsche leden gedicteerd, waarna Mendelssohn en hij met het telegram in de hand naar den rijkskanselierGa naar voetnoot395 waren gegaan, van wien zij om 5 uur de toezegging van de medewerking der regeering voor Luther verkregen hadden. Daarna waren zij beide naar Dreyse gegaan, die ontzaggelijk geschrokken was, zich op het standpunt had gesteld, dat dit zoo niet ging en dat in ieder geval, indien van de Duitsche leden een telegram naar de vreemde leden ging, dit telegram eveneens door Schacht had ondertekend moeten zijn. Zij hadden Dreyse echter verteld, dat dit niet in hun voornemen lag, Schacht hierin te kennen, zoodat Dreyse onder protest zich erbij moest neerleggenGa naar voetnoot396. De tekst van het telegram heeft Schacht eerst den volgenden dag van mij gelezen. Warburg zei, dat het hem persoonlijk buitengemeen gespeten had, maar dat, nu Schacht eenmaal zijn voornemen openbaar gemaakt had, ten snelste in de opvolging behoorde te worden voorzien, terwijl, hoezeer hij Schacht ook hoogachtte, deze bij de toenemende explosies, waaraan hij zich te buiten ging, niet aan het hoofd der Reichsbank gehandhaafd kon worden. Ik ga daarna met hem naar de Reichsbank, waar McGarrah reeds in mijn kamer | |
[pagina 170]
| |
is. Het blijkt mij, dat beide liever buiten mijn aanwezigheid spreken, waarop ik mij uit mijn kamer terugtrek. 3.45 uur vraagt Warburg mij, of Mendelssohn er al is, dien ik uit de vergaderzaal ga halen. Wij spreken dan gezamenlijk nog een tiental minuten over de quaestie van de termijnGa naar voetnoot397. Het is echter te kort om tot een resultaat te komen, zoodat besloten wordt, dat gedurende de vergadering schorsing zal worden gevraagd, opdat de leden deze quaestie buiten tegenwoordigheid van Schacht vrij uit onder elkander kunnen bespreken. Van de vergadering heb ik in een brief aan Addis bericht gegeven. Het was inderdaad te betreuren, dat de leden niet tevoren hadden kunnen samenkomen, zoodat Schacht verzocht moest worden de vergadering te verlaten. Hij moest hiervoor door een rij van journalisten en fotografen heengaan, die hem pas 40 minuten later de vergaderzaal weder zagen binnentreden. Schacht was ook bij zijn terugkomst ontzaggelijk geladen en zijn eerste woorden waren: ‘Mijne heeren, ik stel voor, in de notulen op te nemen, dat de president 40 minuten lang de vergadering heeft moeten verlaten’. Ook verder was hij uitermate scherp. Over de quaestie van een Duitsch lid in de kleine commissie deed zich nog een incident voor. Een der leden liet zich ontvallen, dat men de indruk gekregen had, dat Schacht een dergelijke benoeming had kunnen doen plaatsvinden doch het niet gewenscht hadGa naar voetnoot398. Schacht sommeerde daarna de leden een voor een te zeggen, wie dit verhaal verteld had. Nog voor hij tot McGarrah genaderd was, zeide deze, dat hij zich niet bewust was, het gedurende de afwezigheid van Schacht gezegd te hebben, doch inderdaad uit verschillende gesprekken dezen indruk gekregen had. Daarop zeide Bachmann, dat hij het gezegd had en hierbij slechts gereproduceerd had, wat hij van Quesnay gehoord had. Toen hij de heeren de eerste keer in Bazel ontmoet had, had hij dadelijk de vraag gesteld, waarom er geen Duitscher bij was. Quesnay had toen gezegd, dat het Schacht aangeboden was, doch dat deze geweigerd had, op dit denkbeeld in te gaan. Schacht verzocht Bachmann, dit in het Engelsch te willen herhalen, wat Bachmann op zijn wijze deed, waarop Schacht zeide, dat hij de heeren precies wilde uiteenzetten, hoe het gegaan was, dat Addis twee leden had voorgesteld, waarbij Duitschland zich had neergelegd en deze met algemeene stemmen benoemd waren, dat daarna Moreau Quesnay had voorgesteld, dat Schacht zich hiertegen verzet had, waarna de benoeming van Quesnay met stemonthouding van Duitsche zijde geschied was en dat de heeren begrijpen zouden, dat, wanneer bij een dergelijke atmospheer van de vergadering niet door den voorzitter of een ander het voorstel gedaan werd, ook nog een Duitsch lid te benoemen, dit niet meer op de weg van de Duitsche leden lag, die zich op een échec hadden moeten voorbereiden. Hij vroeg Vocke, of deze voorstelling van zaken juist was, wat Vocke ten volle bevestigde. Van een aanbod was geen quaestie geweest en Schacht stelde vast, dat hier dus een leugen van den | |
[pagina 171]
| |
heer Quesnay geconstateerd moest worden, waarnaast er nog velen zouden zijn te voegen en hij gaf den heer McGarrah in overweging, bij komende benoemingen hiermede rekening te houden. Evenzeer sprong Schacht uit de band aan het eind van de vergadering, toen na een paar vriendelijke woorden van McGarrah hij aan zijn antwoord toevoegde, dat het hem volstrekt onbegrijpelijk was, hoe er in Duitschland verantwoordelijke staatslieden en een nieuwe Reichsbankpräsident konden worden gevonden, die bereid waren, het nieuwe plan te aanvaarden en er con amore aan mede te werken. Hij voorspelde er niets dan ellende van. Alles zeer te betreuren Entgleisungen van Schacht, die wellicht niet zouden voorgekomen zijn, indien hij niet de bewuste 40 minuten buiten de vergadering had moeten blijven. Een merkwaardig staal van Schacht's optreden was ook weer, dat hij zich eerst categorisch verzette tegen een vierde lid in de kleine commissie, zeide, dat hij stellig niet uit de organisatiecommissie zoude treden en dat noch hij noch Vocke een voorstel in die richting zouden doen en bij eventueel voorstel van anderen zich ertegen zouden verklaren, en geen 5 minuten later zich erbij neerlegde, dat de zaak aan McGarrah zou worden overgelaten. 's Avonds gegeten bij von Stauss, alwaar natuurlijk de naam Schacht vele malen gevallen is. Ik heb hem, zooals steeds, verdedigd, wat mij een warme handdruk van baron von Richthofen bezorgde. Ook von Kardorff viel mij bij. Von Stauss zeide, dat hij behoord had tot degenen, die uit alle macht gepoogd hadden, Schacht in de vergadering van de Zentralausschuss van zijn denkbeeld terug te brengen. | |
Berlijn, 12 maart 1930Dadelijk nadat ik op de bank ben gekomen, ga ik naar Schacht, die nog uitermate ontdaan is over de pijnlijke behandeling, die hij den vorigen dag ondervonden had. Ik achtte mij gerechtigd, hem precies te vertellen, wat er in zijn afwezigheid behandeld was. Hij reageerde hierop primo, dat er geen enkele reden was, waarom hij er niet bij geweest zou zijn, en secundo, dat, indien hij dadelijk de gewenschte inlichtingen had kunnen geven, de vergadering veel korter had geduurd. Voor een deel is dit zeker waar. Schacht is nog steeds goed gemutst. Over toekomstplannen spreken wij niet. Ik roer het onderwerp niet aan. Daarna ga ik naar Dreyse. Wij bespreken de gebeurtenissen van den vorigen dag. Hij lucht in het bijzonder zijn ergernis over de handelwijze van de Duitsche bankiers in den Generalrat en is overtuigd, dat alles moet worden gedaan om den Generalrat een ander karakter te geven. Uitsluitend bankiers is van het begin af verkeerd geweest. De buitenlanders hebben hen binnen de perken gehouden, in de toekomst zal het niet zoo kunnen blijven. Wij bespreken nog uitvoerig het geval en den mensch Schacht, waarbij hij opnieuw aan zijn groot gevoel van onbevredigdheid over het gebeurde uiting geeft. Een heel merkwaardige uitlating noteer ik, nl. dat Schacht bij zijn gesprek | |
[pagina 172]
| |
met Hindenburg de eisch zou hebben gesteld, zijn standpunt in den vollen Rijksdag te mogen uiteenzettenGa naar voetnoot399. Hindenburg had hem de volstrekte onmogelijkheid hiervan uiteengezet en bovendien bereikt, dat hij niet reeds dadelijk een geharnaste verklaring had openbaar gemaakt. Dan komt ook nog Vocke een oogenblik, waarbij wij opnieuw over de quaestie van gedachten wisselen. Ook uit enkele gesprekken met anderen in de bank zie ik, dat, al ziet men Schacht's fouten, men zijn heengaan zeer betreurt. Inderdaad had hij tegenover het personeel een zekere breedheid en loyaliteit van behandeling, was zeer vlug van perceptie en toegankelijk voor andermans argumenten. Mijn ervaringen van de vergaderingen van het Direktorium doen mij dit geheel beamen. Zijn ontoegankelijkheid en zijn explosies zijn bijna steeds aan den dag getreden op gebieden, die niet direct de Reichsbank raken. | |
Berlijn, 13 maart 1930Even later belt Dreyse op, dat Luther graag eens met mij wilde spreken, waarna ik naar Dreyse's kamer ga. Wij praten bijna anderhalf uur op heel aangename wijze. Ik begin met hem te zeggen, dat ik hem gelukwensch, waarop Luther zegt, dat hij niet weet, waarmee ik hem moet geluk wenschen. Hij zal nog moeilijkheden genoeg hebben, waarop ik zeg, ‘Herr Präsident, ik heb altijd den indruk gehad, dat u behoort tot degenen, die geluk gewenscht moeten worden, indien een zware taak op hun schouders wordt gelegd’. - - -Ga naar voetnoot400 Dan komen wij te spreken op den general manager. - - -Ga naar voetnoot401 Hij bleef echter zeer hardnekkig, wat mij op een oogenblik deed zeggen, dat ik mij volkomen begrijpen kon, dat hij zijn positie niet opgaf voor het laatste compromis, dat bovendien een voldoende vertegenwoordiging van Duitschland in de verdere staff tot voorwaarde zou moeten hebben, doch dat ik meende, dat hij in het belang van de toekomstige internationale samenwerking zou moeten toegeven. Zijn antwoord was, men zal dit in Duitschland niet begrijpen: ‘De oppositie tegen een Franschman en in het bijzonder tegen Quesnay is veel sterker, dan gij denkt’. Ik drukte er nog eens op, dat het m.i. uitgesloten zou zijn, een competent neutraal te vinden, die bereid zou zijn, onder overstemming van Frankrijk een dergelijke positie te aanvaarden. Overstemming van Frankrijk zou de bank dood maken. ‘Een overstemming van Duitschland’?, vroeg hij, waarop ik antwoordde: ‘Precies even dood’. Ik verliet hem met het gevoel, dat heel veel belangen bij hem in de toekomst veilig zullen zijn, dat zijn kennis geringer is, dan ik mij haar voorstelde, en dat hij wat breedsprakig is. Het gesprek had belangrijk korter kunnen zijn zonder dat essentialia verloren zouden zijn gegaan. Ik schat dien tijd, die hij sprak tegenover die, dat ik sprak, als 3 of 4 tegen 1. Dreyse zweeg vrijwel voortdurend. | |
[pagina 173]
| |
Berlijn, 2 april 1930Afscheid van Schacht. Om 4 uur verzamelde zich het Direktorium, een groot aantal leden van den Zentralausschuss en de Duitsche leden van den Generalrat en ik in den Kaisersaal. Schacht zit tussen Luther en mij, tegenover hem zit Dreyse met von Schwabach en Mendelssohn naast zich. Dreyse begint met een paar woorden, leest daarbij den brief van Hindenburg voor, die Schacht juist voor de vergadering in de avondbladen gelezen hadGa naar voetnoot402, en geeft dan het woord aan von Schwabach, die namens den Zentralausschuss spreekt; na hem komt Mendelssohn namens den Generalrat. Beide danken hem voor zijn leiding. Von Schwabach voegt er eenige lichte kritiek aan toe. Daarna komt Dreyse met een uitvoerige beschouwing over Schacht's werkzaamheden aan den Reichsbank sinds 1923. Hij is zeer onder den indruk en zegt herhaaldelijk zeer goede dingen. Schacht antwoordt voor de vuist. Hij had gedurende de vorige spreekers eenige woorden op den achterkant van de enveloppe van Hindenburg geschreven en bouwde hierop zijn rede op. Wat hij zeide, heb ik uitvoeriger aan Addis bericht. Ook Schacht was aangedaan, en de heele bijeenkomst, die bijna 2 uur duurde, droeg een droevig karakter. Zooals ik Addis schreef, was Schacht geheel vrij van bitterheid en hij imponeerde alle aanwezigen door het hooge standpunt, dat hij innam. Over het algemeen heb ik hem de laatste dagen zeer ‘human’ gevonden. Daarna nog een oogenblik naar het hotel Eden gegaan, alwaar afscheid genomen van lady McFadyean. | |
Berlijn, 29 april 1930Nog gingen wij 's ochtends een oogenblik naar de rijksdrukkerij om met mijn opvolger, de oud-minister Saemisch, de controle op de bankbiljettendruk in werking te zien en de overgave voor te bereiden. Hij is zeer minutieus en wel een weinig langdradig. 's Avonds allen, de controleurs uit de drukkerij incluis, ten eten gehad in Esplanade. | |
Berlijn, 1 mei 1930Om 10.30 uur opnieuw vergadering van den Generalrat, waartoe den vorigen dag op initiatief van Addis besloten was. Luther had slechts tijd tot 11 uur, waarom alles reeds den vorigen dag was afgedaan. Alleen mijn rapport wordt nog aan de orde gesteld, waaraan ik enkele woorden verbind. Ik begin met te zeggen, dat ik aanvankelijk dadelijk gisteren aan het diner had willen antwoorden, doch dat ik na de breede speech van Addis en zijn visie op de toekomst meende, mijn woorden | |
[pagina 174]
| |
van persoonlijken dank en terugblik beter te kunnen verbinden aan het laatste besluit van den Generalrat nopens mijn arbeid. Dr. Luther had den vorigen dag gezegd, dat het Dawesplan ook ten opzichte van de Reichsbank geweest was een mengsel van vertrouwen en wantrouwen. Ik zeide, dat dit inderdaad het geval was, maar dat altijd mijn indruk geweest was, dat de buitenlandsche leden van den Generalrat de uitdrukking van het vertrouwen waren geweest en mijn controlewerkzaamheden die van het wantrouwen. Ik zeide, dat ik hierom des te dankbaarder was voor de goede samenwerking, die steeds in alle opzichten geheerst had. Ik kon niet ontkennen, dat mijn functie gemakkelijker was geweest dan die van vele anderen, doordat ik behoorde tot een land, dat geen enkel belang bij het reparatievraagstuk vertegenwoordigde, zoodat de basis, waarop wij elkander van het begin af tegemoet traden, steeds vanzelf een volkomen zuivere was geweest, maar dat ik niettemin toch het Direktorium en allen in de Reichsbank zeer dankbaar was. Luther had den vorigen dag ook nog over de kwantiteitstheorieGa naar voetnoot403 gesproken. Ik wilde niet met hem hierover in discussie treden, te minder waar mijn functie zelve in bedenkelijke mate op de kwantiteitstheorie was opgebouwd geweest, maar ik zou er tegenover willen stellen, de theorie, dat de kwaliteit van de leiding van een Notenbank zeker niet van minder beteekenis is voor het ruilmiddel. Addis vroeg mij, het in het Engelsch te willen vertalen, waaraan ik gaarne voldeed, voorzover het mij, waar alles geïmproviseerd was, mogelijk was. Daarna nog allerlei op de bank te doen gehad en om 1.30 uur als gast van Sergent en Callens met Bachmann etc. in Bristol geluncht. Tegen 3 uur kwamen Addis met lady Addis en Frau von Grimm ook aan het hotel, waarna wij in twee auto's naar het park van Sanssouci gingen om daarna bij de Urbigs in Neubabelsberg thee te drinken. 's Avonds Addis en C.Ga naar voetnoot404 naar Fidelio en ik naar Parijs. In den trein nog een glas bier met Callens en Sergent gedronken, die ik den volgenden morgen op het station Luik terug vond. Ook McGarrah die, evenals de beide anderen, naar Brussel ging, was daar. Ik neem afscheid en daarna door naar Parijs. | |
Amsterdam, 5 mei 1930's Morgens vergadering van commissarissen der Nederlandsche Bank, waarover ik den minister bericht gaf. Ditmaal vond de vergadering plaats zonder aanwezigheid van de directie. Na afloop met Vissering en Suermondt gaan lunchen, waarbij Vissering weer geheel vervuld was van de bezwaren, waarvoor hij stond in verband met het lidmaatschap van de board der BIS. Tot nu toe had ik mij ertoe bepaald, hem precies de positie uiteen te zetten, erop aandringend, dat hij, althans voorshands, deze positie zelve behoorde te nemen. Na de lunch wandelde ik alleen met hem naar de bank terug en zeide hem toen, dat, mocht hij mij in dit verband | |
[pagina 175]
| |
noodig hebben, hij uiteraard op mij kon rekenen. Uit zijn reactie bleek, dat deze gedachte hem niet nieuw was, doch dat hij voor alles eens poolshoogte nemen wil. 's Avonds bracht ik Suermondt nog telefonisch hiervan op de hoogte. Suermondt zeide mij bij dezelfde gelegenheid, dat hij hoopte, mij toch op de een of andere manier voor de Nederlandsch-Indische Handelsbank te kunnen krijgenGa naar voetnoot405. | |
Berlijn, 17 mei 1930- - -Ga naar voetnoot406 Afscheidslunch in Esplanade van Gilbert aan het heele bureau en het transfercommittee. Ik was het eenige verdere lid van den co-ordinating board. Gilbert sprak enkele woorden, waarna Janssen een lange redevoering hield over Gilbert en de staff. Daarna hield ColenuttGa naar voetnoot407 een korte en zeer juiste redevoering, waarbij hij Gilbert vertelde, dat de staff hem wilde geven een zilveren inktstand, zooals aan aftredende lord chancellorsGa naar voetnoot408 in Engeland pleegt gegeven te worden. Jay had op de een of andere manier een exemplaar, dat op tafel stond als voorbeeld. Het was een heel mooi stuk: eenvoudige lijnen, met aan weerskanten een opslaande deksel, voor pennen, inkt en zand. Daarna bedankte Gilbert met enkele hartelijke woorden. Ik moest vroegtijdig weg om om 3.30 uur in de drukkerij te zijn, waar Saemisch reeds was met alle anderen en waar overeenkomstig de voorbereidingen de overgave van sleutels etc. plaatsvond, en het protocol in duplo werd ondertekend. Saemisch sprak een paar woorden, waarna ik vrij langdurig hem in de eerste plaats bedankte en dan Helmberger en Pirr bedankte voor de samenwerkingGa naar voetnoot409. Ik noemde ook nog Schott en zeide, dat zij behoorden tot de weinigen, die, maar dan ook terdege, de aanwezigheid van de controleurs hadden gevoeld, het publiek daarentegen zoo weinig, dat de stempel eenvoudig kon worden voortgezetGa naar voetnoot410. Ik dankte voor de bereidwillige samenwerking, waarna Helmberger nog heel aardig sprak en ik tenslotte op een punt met hem van meening verschilde, nl. dat het niet noodzakelijk onze houding was geweest, die de samenwerking zoo aangenaam had gemaakt, doch de keurige organisatie en controle van de rijksdrukkerij en dat wij allen Berlijn verlieten onder den zeer sterken indruk van het buitengewoon goede apparaat, dat hij leidt. - - -Ga naar voetnoot411 | |
[pagina 176]
| |
Berlijn, 19 mei 1930Vocke komt bij mij en vraagt, of ik met hem nog eens schilderijen wil gaan kijken. Ik heb al een beetje suspicie en den volgenden dag blijkt mij, dat zij mij een schilderij willen cadeau doen. Ik zie er dien dag en den volgenden dag verschillende bij hem op zijn kamer, maar er is eigenlijk niets bij. | |
Berlijn, 20 mei 1930Rapport klaar en verdere zaken afgedaan. De verhuizers zijn gekomen. Bode's werk over de Hollandsche schilders van Binnerts en Repelius en een aardig plaatwerk over Berlijn van de beide damesGa naar voetnoot412 cadeau gekregen, waarvoor zeer dankbaar. | |
Berlijn, 21 mei 1930Aangezien wij met de schilderijen niet opschoten, ben ik eens bij Worch gaan kijken, die inderdaad een paar mooie zilveren stukken had. Ik suggereer dit aan Vocke en het gevolg is, dat het Direktorium mij een prachtig pièce de milieu, terrien met schotel van Amsterdamsch zilver, midden 18e eeuw, zal aanbieden. Verder een massa op de bank nog te doen, boodschappen gedaan en met het Direktorium geluncht, alwaar Luther een paar aardige woorden sprak, waarop ik even kort antwoordde. Het was zeer gezellig. Bezoek van Goedemans, die afscheid kwam nemen. Dreyse overhandigt mij een alleraardigst en mooi gebonden album met foto's van de Reichsbank. Om 5 uur bezoek van Rowe-Dutton, die afscheid kwam nemen en gaarne een introductie had bij Luther. Daarna naar Luther gegaan, die morgen naar Parijs vertrekt en van wien ik nu ook afscheid genomen heb; ook hem fotografie overhandigd. | |
Berlijn, 22 mei 1930De laatste dag! 's Morgens nog verschillende inkoopen gedaan. Daarna op de kamer van Dreyse, waar hij in het bijzijn van de andere directeuren mij het zilverstuk aanbood. Daarna naar het gezantschap, alwaar nog zekeren tijd met Thorbecke en Wolff gepraat. Beide zijn uiteraard vol van de handelspolitieke moelijkhedenGa naar voetnoot413 en Wolff toont mij met trots zijn nota. Kaartje gebracht bij Jakob Goldschmidt, die op reis was, | |
[pagina 177]
| |
en bij Wassermann. Afscheid genomen van Urbig, dien ik een foto beloofde: heel aardig. Daarna officieel bezoek eerst bij Reichsaussenminister Curtius en dan bij Reichsfinanzminister Moldenhauer. Met beide zeer plezierig gesproken. Zij dankten mij beide voor mijn onpartijdigheid en voor het vele, dat ik buiten mijn directe functie gedaan had. Door dit alles - vooral Moldenhauer had mij door een lang gesprek over de Reichsfinanzen en de moeilijkheden van de werkloosheidsverzekeringenGa naar voetnoot414 lang opgehouden - kwam ik eerst om 1.45 uur in het hotel, waar ik om 1.30 uur met Van Stirum zou hebben geluncht. Deze was juist van plan weg te gaan. Het onweer dreef echter gauw over en wij hebben zeer plezierig voor de laatste maal zitten praten. Afscheid genomen in de Reichsbank en het rondbrengen van de kaartjes geregeld. 's Avonds definitief naar Holland. |
|