Nederlandse historische bronnen 1
(1979)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |
Jahresbericht 1942 des Befehlshabers der Sicherheitspolizei und des SD für die besetzten niederländischen Gebiete
| |
[pagina 278]
| |
Gezien dit uitgangspunt en vooral de ideologie, die de Duitse waarnemer aanhing, zijn vaak de scherpte van waarneming en de kritische zin treffend; minder treffend, maar meer verklaarbaar. is het soms volkomen misslaan van de plank. Het zal echter duidelijk zijn, dat voordat wij hier verder op ingaan, iets meer gezegd moet worden over het doel, dat men met de vervaardiging van dit stuk en soortgelijke stukken op het oog had, over de wijze, waarop die stukken tot stand kwamen, en over de organisatie, die er verantwoordelijk voor was.
Noodzakelijk is dan allereerst een zeer korte schets te geven van de Duitse politie, zoals die in het voor-oorlogse nationaal-socialistische Duitsland georganiseerd was, en zoals die zich gedurende de oorlog in Nederland manifesteerdeGa naar voetnoot1. De gewone geüniformeerde politie, de Ordnungspolizei, laten wij daarbij - hoewel zij een niet te verwaarlozen onderdeel van de Duitse onderdrukkingsmachinerie vormde - buiten beschouwing. Waar het hier op aankomt, zijn drie diensttakken, die men het beste met de begrippen politieke politie, inlichtingendienst en recherche kan omschrijven. Alle drie waren nauw verbonden met de politiek-militaire eliteformatie van de nationaal-socialistische beweging, de SS. Reeds anderhalf jaar voordat de nazi's de staatsmacht hadden veroverd, in 1931, liet de leider van de SS, Reichsführer Heinrich Himmler, binnen zijn toen nog weinig omvangrijke keurkorps een politieke inlichtendienst oprichten, die weldra Sicherheitsdienst, afgekort: ‘SD’, werd genoemd. De leiding droeg hij op aan de jonge, ambitieuze en meedogenloze Reinhard Heydrich. Toen Hitler eenmaal de macht in handen had, werd de SD, anders dan zij had mogen hopen, niet de politieke politie van het nieuwe Duitsland. Himmler gaf er namelijk de voorkeur aan de kleine politieke politie van de Weimar-republiek uit te bouwen tot de Geheime Staatspolizei. Het regime kreeg zo de beschikking over geroutineerde, professionele politie-ambtenaren, en zorgde voor een nieuwe af- | |
[pagina 279]
| |
korting: ‘Gestapo’. De SD, waarvan de kern werd gevormd door jonge, universitair geschoolde, doch op politie-gebied wat amateuristische SS-intellectuelen, dreigde buiten spel te worden gezet. Heydrich loste na een beginfase vol onduidelijkheden het dualisme van beide diensten tenslotte op door alle executieve bevoegdheden aan de Gestapo toe te kennen. De jacht op tegenstanders van het regime, concreet en individueel gericht, was voortaan het prerogatief van dit staatsorgaan. De SD kreeg tot taak in het algemeen inlichtingen in te winnen over alle stromingen in de maatschappij, over kerken, onderwijs, de economie, ook over groeperingen als zodanig, of het nu vrijmetselaars, monarchisten, verenigingen van bankdirecteuren of Jehova-getuigen waren. Zodra leden van een bepaalde groep vervolgd en gearresteerd moesten worden, diende de SD haar informaties aan de Gestapo ter beschikking te stellen. Zelfs het feit, dat het hele op het buitenland gerichte inlichtenwerk buiten het strikt-militaire om aan de SD toeviel, verhulde nauwelijks dat andere feit: de Gestapo was de kern van de Duitse politieke politie. Aangezien zowel Gestapo en Duitse recherche als SD later in de door Duitsland bezette gebieden rondliepen in SS-uniform waarbij op de linkermouw een zwarte ruit met in aluminium of zilver de letters ‘SD’ aangebracht was, werd daar ‘de SD’ even berucht als ‘de Gestapo’ in Duitsland. Het gebruik van beide termen was toen al feitelijk onjuist. Himmler was bezeten van de drang om politie en SS tot één groot complex samen te smelten, en het was allerminst onlogisch, dat hij aanving met de unificatie van de diensttakken van de politie zelf. Tot dit doel werd allereerst de Gestapo met de Kriminalpolizei, de niet-politieke recherche, tot de Sicherheitspolizei verenigd, met behoud evenwel van een vrij grote mate van autonomie der twee samenstellende delen. In 1939 werden Sicherheitspolizei en SD samengevoegd, althans op het centrale niveau te Berlijn, in het Reichssicherheitshauptamt (RSHA), uiteraard onder leiding van Heydrich, die zich evenwel Chef der Sicherheitspolizei und des SD bleef noemen. Het nieuwe super-orgaan bestond uit zeven afdelingen, Ämter, waarin de oude diensttakken herkenbaar bleven: de SD, sector binnenland, werd grotendeels Amt III van het RSHA. De Gestapo werd voortgezet in Amt IV, de Kriminalpolizei in Amt V; de SD-buitenland werd Amt VI. Doelstelling en taakverdeling bleven vrijwel ongewijzigd. Dat betekende, dat Amt III doorging met haar bestudering van de verschillende Lebensgebiete van de samenleving. Al in 1937 was de SD begonnen met maandelijks rapport uit te brengen over de ontwikkeling op de gebieden van Volkstum, cultuur, bestuur, economie. | |
[pagina 280]
| |
De gegevens betrok men van de regionale SD-bureaus, die hun informaties kregen van een vrij groot aantal specialisten op bepaalde gebieden of in het algemeen van onbetaalde V-Leute (‘Vertrauensleute’). De keuze van deze medewerkers diende zo te zijn, dat zij representatief waren voor een bepaalde sector van de maatschappijGa naar voetnoot2. Bij het begin van de oorlog ging de SD (d.w.z. Amt III) er toe over om ook de algemene stemming onder de bevolking weer te geven. De geheime rapporten, weldra onder de titel ‘Meldungen aus dem Reich’, verschenen nu ook veel vaker: drie maal per week, na mei 1940 twee maal. Zij werden in vijf hoofdstukken ingedeeld: ‘I. Allgemeine Stimmung under Lage’, ‘II. Volkstum und Volksgesundheit’ (deze merkwaardige combinatie kwam voort uit een vroegere organisatie van de SD en had geen ideologische achtergrond), ‘III. Kulturelle Gebiete’, waaronder ook onderwijs, pers e.d., ‘IV. Recht und Verwaltung’, ‘V. Wirtschaft’, een onderwerp, dat nogal wat belangstelling van SD-zijde had; de leider van Amt III, SS-Brigadeführer Otto Ohlendorf, was trouwens zelf econoom. Zag Ohlendorf werkelijk, zoals hij later in en na de oorlog beweerde, de SD-rapporten als een vervangingsmiddel voor een ontbrekende vrije meningsuiting, waarmee de leiders van de staat hun voordeel konden doen, en wilde hij zo de machthebbers van het Derde Rijk een spiegel voorhouden? Het is bij deze gecompliceerde figuur, die in 1941 en 1942 in Rusland als leider van een Einsatzgruppe 90.000 mensen liet doodschieten, maar toch wezenlijke kritiek op het regime gehad zou hebben, stellig mogelijkGa naar voetnoot3. Het was in ieder geval de bedoeling om de leidende personen van het Rijk, ministers en hoogste partijfunctionarissen - soms bepaalde ambtenaren, voor zover dat hun ressort raakte - een ongeflatteerd beeld van de gang van zaken te geven. Beperkingen waren er niet, met één uitzondering: er mocht geen kritiek op de partij worden weergegeven. Het lijkt ons, dat de rapporteurs berekend waren voor hun taak. De stemming onder het Duitse volk werd, uiteraard in de latere oorlogsjaren, steeds slechter, en de functionarissen van Amt III registreerden het meedogenloos. Werd het ook gelezen? Door Hitler, | |
[pagina 281]
| |
die met het voortduren van de oorlog steeds minder geneigd was onaangename zaken ter kennis te nemen, in ieder geval niet. Himmler heeft ze stellig wel gelezen, Reichspropagandaminister Josef Goebbels bestudeerde ze nauwkeurig. Voor beiden waren de rapporten, zij het om verschillende redenen, onontbeerlijk. De meeste machthebbers, voorop Goering en Bormann, wilden niets van de Meldungen weten. De berichten waren te ‘défaitistisch’. Aangezien de erin vermelde droeve zaken niet onmiddellijk weggewerkt konden worden, besloot men, zoals oosterse despoten de boodschapper van slecht nieuws plachten te onthalzen, dan maar een eind te maken aan de rapporten. De Meldungen werden inderdaad in de zomer van 1943 stopgezet, om onmiddellijk weer onder een andere naam op te duiken. Denkbaar is het, dat binnen het inlichtingenapparaat - breed genomen, dat wil zeggen: de Reichsführer-SS Himmler, de chef en de afdelingshoofden van het Reichssicherheitshauptamt - toch behoefte aan dergelijke rapporten bleef bestaan, en dat andere geïnteresseerden, bijvoorbeeld Goebbels, na verloop van tijd toch weer van een exemplaar werden voorzien. Waarna de kring zich uitbreidde, het geroep over ‘défaitisme’ weer luider werd, en de tweede generatie rapporten tenslotte ook het veld moest ruimen. Voor zover dat valt na te gaan, is dat in juli 1944 ook gebeurd.
Op 29 mei 1940 werd in de Ridderzaal van het Haagse Binnenhof een toespraak gehouden door de nieuwbenoemde rijkscommissaris van het onlangs bezette Nederland, Dr. Arthur Seyss-Inquart; de plechtigheid werd omlijst door de uitvoering van een ouverture van Wagner. Zo installeerde zich in het overwonnen land een Duits civiel bestuur, behalve uit de rijkscommissaris bestaande uit vier commissarissen voor verschillende zaken - waaronder een Höhere SS- und Polizeiführer voor het handhaven van de orde - en honderden aan hen ondergeschikte Duitse ambtenaren. Tezelfder tijd nestelde zich, zij het heel wat geruislozer, onder het gezag van de Höhere SS- und Polizeiführer Hanns Rauter, het apparaat van Sicherheitspolizei und SD in het land. Den Haag werd de zetel van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (BdS); over het gehele land verspreid kwamen er een aantal Aussendienststellen, kortweg Aussenstellen genoemd, van dit Haagse hoofdbureau. Dat aantal wisselde nogal eens. Ten tijde van het ontstaan van het hier afgedrukte Jahresbericht waren er Aussenstellen gevestigd te Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Arnhem, 's Hertogenbosch, Middelburg en Maastricht. Het hoofdbureau van de BdS was in zekere zin een verkleinde uit- | |
[pagina 282]
| |
gave van het Reichssicherheitshauptamt, en voor de Aussenstellen gold dat nog in sterkere mate. De hele organisatie bestond uit een paar honderd man, en een gemiddelde Aussenstelle telde slechts tientallen Duitse medewerkers, waaronder maar weinigen in officiersrang. Maar naar Berlijns voorbeeld telden Sicherheitspolizei und SD in Nederland evenzeer een Abteilung III, die het SD-werk, het verzamelen van algemene inlichtingen over groepen en organisaties e.d., verrichtte, een Abteilung IV, die tegenstanders opspoorde, arresteerde en verhoorde (en dus eerder ‘Gestapo’ dan ‘SD’ genoemd verdiende te worden), en een Abteilung V, die zich bezighield met niet-politieke delicten, waarbij toch Duitse belangen in het geding waren, zoals bepaalde economische vergrijpen. Bovendien moest deze afdeling toezicht houden op de Nederlandse recherche. Een zelfstandige Abteilung VI (de ‘SD-buitenland’) was er niet; het geringe werk werd door een aan de Abteilung III toegevoegde officier met evident gebrek aan enig resultaat verricht. De andere afdelingen, die evenals de corresponderende Ämter te Berlijn zich bezighielden met interne administratie en personeelszaken, kunnen hier buiten beschouwing blijven. De scheidingslijnen en de animositeit, die te Berlijn tussen SD, Gestapo en Kripo bestonden, waren in Nederland niet afwezig. Toen een Kriminalpolizist van Abteilung V op een bepaald moment merkte, dat hij niet met een ‘criminele’ bende, maar met een illegale groepering te maken had, liet hij, uiteraard tegen alle instructies in, zijn Gestapo-collega's van Abteilung IV in onwetendheid, deels uit menselijke overwegingen - de man had respect voor verzetsmensen - deels uit professionele nijdGa naar voetnoot4. Dat nam niet weg, dat Sicherheitspolizei und SD in de bezette landen een grotere eenheid vormden dan in Duitsland, waar men met allerlei historisch gegroeide situaties te maken had. De tweede Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (de eerste was al snel heengegaan), de bekwame politie-man SS-Brigadeführer (brigade-generaal) Wilhelm Harster, bevorderde die eenheid op bevel van Heydrich ook zoveel mogelijk. Het zwaartepunt lag, het kon haast niet anders, bij Abteilung IV, maar Harsters plaatsvervanger was het hoofd van Abteilung III. Zo was het in de Aussenstellen ook: een Gestapo-man aan het hoofd, een SD-functionaris als zijn | |
[pagina 283]
| |
plaatsvervangerGa naar voetnoot5. Personeel van III werd bij IV geplaatst of voor typische IV-werkzaamheden gebruikt, als dat zo uitkwam. Ook de scheiding tussen het algemene inlichtingenwerk van de SD en de executieve arbeid van de Gestapo-afdeling werd allerminst strikt gehandhaafd. Vooral in de kleinere Aussenstellen was dat met het beperkte personeel nauwelijks te doen. Natuurlijk hoorde het vanzelfsprekend te zijn, dat de afdelingen elkaar ondersteunden, en dat III zijn informatie ogenblikkelijk aan IV ter hand stelde, indien de situatie dat gewenst maakte. Of dat altijd gebeurde, is uiteraard de vraag. De Abteilung III van het hoofdkwartier van de BdS te Den Haag had trouwens zelf een paar onder-afdelingen, die onmiskenbaar executieve arbeid verrichtten: het bureau III D 8, bestaande uit een drie à vier Duitse ambtenaren had in samenwerking met de Nederlandse politie de bestrijding van de zwarte handel tot taak. Tegen de tijd, dat het hier afgedrukte document ontstond, werd dit bureau ondergebracht bij V, de Duitse recherche dus, waar het ook thuishoorde. Er was bovendien een andere onder-afdeling, waarvan de executieve arbeid nog ernstiger gevolgen had, namelijk het bureau, dat zich met het selecteren en de behandeling van gijzelaars bezighield - wij zullen het hieronder nog tegenkomen. Naar Berlijns voorbeeld was Abteilung III onderverdeeld in vier Referate: III A voor Verwaltung und Recht, III B voor Volkstum und politische Parteien, III C voor Kultur und Kunst, III D tenslotte voor Wirtschaft. Dat laatste was een vrij groot Referat, wellicht een overblijfsel van het feit, dat aanvankelijk economen zo'n stempel op de SD hadden gedrukt. Deze Referate nu waren weer onderverdeeld in Sachgebiete (soms ten onrechte door het personeel zelf als Referate aangeduid), die met Arabische cijfers werden aangeduid. III D 1 bijvoorbeeld was de onderafdeling voor Ernährung und Landwirtschaft, III D 2 voor handel en verkeer, enzovoorts. Gedurende het grootste deel van de bezettingsjaren werd de gehele Abteilung III geleid door SS-Obersturmbannführer (majoor) Friedrich Knolle. De man sprak perfect Nederlands. Geen wonder: hij was in 1903 te Amsterdam geboren, had daar zijn jeugd doorgebracht en enige klassen van de hbs doorlopen, voordat hij naar Duitsland ging en daar later boekhandelaar werd. In de dertiger ja- | |
[pagina 284]
| |
ren ging Knolle, overtuigd nationaal-socialist, voor de SD werken. In 1938 werd hij leider van de SD te Düsseldorf en later te Aken. Daar werkte hij samen met Rolf Dupin, die ook lange tijd in Nederland gewoond had, de taal beheerste, een SD-functie te Düsseldorf en Aken bekleedde, en later in Nederland leider van III B, het bij uitstek ‘politieke’ SD-Referat zou worden. In die laatste voor-oorlogse jaren legden beiden zich voornamelijk toe op het verzamelen van politieke inlichtingen omtrent Nederland en België. Reeds toen onderhield Knolle contacten met Nederlanders, die tijdens de bezettingstijd collaborateurs van het ergste soort zouden worden: in ieder geval met F.L. Rambonnet, later de adjunct van Musserts grootste rivaal in de NSB, de zeer pro-Duitse mr. M.M. Rost van Tonningen, en met J.H. Feldmeijer, de latere leider van de Nederlandsche SS. Men mag veronderstellen, dat Knolle toen al nog meer Nederlandse nazi's kende, wellicht ook Rost van Tonningen zelf. Ook Vlaamse ex-activisten en andere Belgische rechts-radikale elementen behoorden tot zijn relaties. Het lag voor de hand om na de Duitse verovering van Nederland deze man een vooraanstaande positie te geven in het apparaat van Sicherheitspolizei und SD in den lande. Knolle werd derhalve in 1940 chef van III en al gauw ook plaatsvervanger van Harster. Onmiddellijk begon hij de kring van relaties, waaruit hij zijn inlichtingen betrok, zijn V-Männer dus, sterk uit te breiden. Met de impulsieve Höhere SS- und Polizeiführer Hanns Rauter kon de gesloten, behoedzame Knolle het moeilijk vinden, maar stellig was hij even meedogenloos. Mocht Harster elders vertoeven - en dat bleek nu juist op cruciale momenten vaak het geval te zijn - Knolle wàs er: hij leidde in februari 1941 de razzia's op Amsterdamse joden, die de aanleiding tot de februari-staking werden, en hij had een belangrijk aandeel in de onderdrukking van de staking; hij koos in augustus 1942 na een mislukte aanslag op een Wehrmacht-trein uit de honderden gijzelaars er twintig uit, die voor executie in aanmerking kwamen, waaruit Rauter er tenslotte vijf selecteerde. Tijdens de april-mei-stakingen van 1943 was het alweer Knolle, die employé's van het bedrijfsleven als gijzelaar vastzette. Gijzelaarszaken in het algemeen vormden één van Knolles specialiteiten; hij liet ze behandelen door een onderafdeling III B 6 van zijn Abteilung. Die Abteilung was evenals de SD in Duitsland ook verantwoordelijk voor het maken van (uiteraard geheime) rapporten over de stemming van de bevolking in het algemeen en de gang van zaken in de verschillende sectoren van het maatschappelijk leven in het bijzonder. Wanneer wij nu even vooruitlopen op de aard van die berichten | |
[pagina 285]
| |
en opmerken, dat de grote mate van objectiviteit treffend is, met name de onverbloemde wijze, waarop de afkeer van de meerderheid van het Nederlandse volk van bezetter en NSB gesignaleerd wordt, dan ligt dat natuurlijk voor een groot deel aan de opdracht aan de SD zelf. Zonder een koele, zakelijke weergave van een en ander zouden zulke berichten waardeloos zijn, en we hebben gezien, dat de Meldungen aus dem Reich er meestal ook niet om logen. Soortgelijke rapporten uit het bezette België evenminGa naar voetnoot6. Bovendien, Knolle was er bepaald de man niet naar om kritiek op het Duitse beleid te verdoezelen. Hij had dan wel wat moeilijkheden met zijn hoogste chef Rauter, maar diens politieke concurrent, de Generalkommissar zur besonderen Verwendung Fritz Schmidt, die onder en vaak met Seyss-Inquart de politieke koers bepaalde en in het algemeen de NSB steunde, had het helemaal niet op Knolle begrepen; bij een bepaalde gelegenheid weigerde Schmidt hem zelfs de toegang tot een vergadering. Welnu, Knolle moest niets van de NSB hebben. Zorgvuldig liet hij noteren, wat er allemaal aan de NSB en haar leider Anton Mussert niet deugde, en dat was niet weinig. Maar wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken, dat Knolle in de rapporten van Abteilung III tevens met een zeker genoegen het falen van de Duitse politiek, voor een belangrijk deel immers door Schmidt bedreven, liet registreren. Het falen van anderen liet hij daarbij ook niet onopgemerkt. Op de NSDAP of de Wehrmacht als zodanig mocht evenwel geen kritiek worden uitgeoefend. Tot Knolles spijt, nemen wij aan; hij vatte die restrictie zo beperkt mogelijk op.
Zo snel mogelijk had de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in Nederland een duur telex-apparaat laten installeren, waardoor hij voortdurend contact met het Reichssicherheitshauptamt kon onderhouden. Immers, Sicherheitspolizei und SD in het bezette gebied ressorteerden weliswaar onder de Höhere SS- und Polizeiführer, en via deze figuur in zekere mate onder de rijkscommissaris, maar zij hadden ook te gehoorzamen aan hun eigen Berlijnse centrale. In de praktijk zelfs in de eerste plaats: de meeste bevelen voor Abteilung IV te Den Haag waren niet van Rauter afkomstig, maar van Amt IV (de Gestapo dus) van het Reichssicherheitshauptamt, bevelen voor | |
[pagina 286]
| |
Op de eerste rij v.l.n.r.: Rauter, Mussert, Seyss-Inquart. Tussen Rauter en Mussert is op de tweede rij Harster, de Befehlshaber van Sicherheitspolizei und SD in Nederland, te zien
Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie | |
[pagina 287]
| |
Abteilung III van Amt III. Natuurlijk moesten deze Berlijnse instanties op de hoogte gehouden worden van de gebeurtenissen in Nederland, van dag tot dag, als het moest van uur tot uur. Het gevolg was, dat Sicherheitspolizei und SD eigenlijk twee soorten rapporten samenstelden: bijzondere berichten, die twee maal per dag per telex naar het Reichssicherheitshauptamt werden verzonden, en algemene rapporten, die éénmaal per week onder de naam ‘Meldungen aus den Niederlanden’ in gestencilde vorm verschenen, en in de eerste plaats voor de hoogste functionarissen van het bezettingsbestuur bestemd waren. De eerste soort bevatte speciale feiten, en waren dus uitsluitend voor intern gebruik binnen het apparaat van Sicherheitspolizei und SD bestemd. Seyss-Inquart kreeg ze niet te zien, en zelfs Rauter kreeg ze slechts een enkele maal ter inzage, en dan nog alleen als hij er om vroeg. Himmler was eigenlijk de man, die over Nederland het snelst èn het grondigst werd ingelicht: hij kreeg, uiteraard, wèl de speciale berichtgeving onder ogen als hem dat zinde, ook de algemene wekelijkse rapporten, en bovendien nog geregeld rapporten van Rauter zelf, en soms van Seyss-Inquart, afgezien van incidentele inlichtingen uit andere bronnen. ‘Als ich beim Himmler oben war, hat er mir genau vorgelesen was in Holland passiert war während der drei Tage, die ich aus Holland weg war,’ zei Rauter na de oorlog. Himmler wist die snelle en tamelijk volledige kennis van de gang van zaken goed te benuttenGa naar voetnoot7. Himmler, niet Hitler. De Führer, zich van de ene grootse onderneming in de andere stortend, en tenslotte geheel opgaand in het militaire verloop van de oorlog, had voor Nederland een minimale belangstelling, die voornamelijk tot uitdrukking kwam in een jaarlijkse ontmoeting met de NSB-leider Mussert, die dan eerbiedig luisterde naar de eindeloze monologen van Hitler. Er zijn weliswaar drie Führerlageberichte bewaard van januari, februari en maart 1941, respectievelijk vijf, acht en zes pagina's tellend, over de toestand in Nederland in de maand daarvoor, maar uit niets blijkt, dat Hitler ze ooit gelezen heeft. Wil men nu weten, voor wie de algemene weekrapporten, de Meldungen aus den Niederlanden dus, bestemd waren, | |
[pagina 288]
| |
dan leze men achter het hier afgedrukte Jahresbericht de zg. ‘Verteiler’: de lijst van instanties, waaraan het stuk toegezonden moest worden. In de eerste plaats natuurlijk de rijkscommissaris, de vier commissarissen-generaal, de Wehrmachtbefehlshaber in Nederland, nog een paar civiele en militaire instanties, niet te vergeten de eigen kring: Reichssicherheitshauptamt, de eigen Aussenstellen, de collega's in Noorwegen, België en Frankrijk. Net als dat in Duitsland met de Meldungen aus dem Reich het geval was, kregen soms Duitse ambtenaren onder de commissarissen-generaal een gedeelte van de rapporten, dat hun ressort betrof, onder ogen. Er is op het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam van de Meldungen aus den Niederlanden nogal wat bewaard gebleven, namelijk van de jaargangen 1940 en 1941 alles op 12 nummers na (waaronder helaas het eerste). Van het jaar 1942 zijn alleen de gedeelten, die over de economie handelen, nog over; 1943 is nog onvollediger, zij het, dat twee nummers compleet zijn, gelukkigerwijze die nummers, waarin de zo belangrijke april-mei-stakingen van dat jaar behandeld worden. Van 1944 is er één, niet geheel compleet, nummer over. Voorts is er maar één rapport over een heel jaar, het hier afgedrukte Jahresbericht; ook zijn er nog gedeelten van jaarrapporten van enige Aussenstellen, alweer de hoofdstukken over de economie, en van de Aussenstelle Amsterdam een volledig jaarverslag, geheel gedrukt zelfs. De omvang van de weekrapporten bedroeg zo'n twintig tot veertig gestencilde bladzijden quarto met geringe interlinie. In 1942 werd voorgeschreven, dat het geheel niet meer dan dertig pagina's mocht tellen, waar men zich uiteraard niet altijd aan hield. De inhoud bestond, niet anders dan bij de Meldungen aus dem Reich, aanvankelijk uit achtereenvolgens de hoofdstukken Allgemeines of Allgemeine Stimmung, Innenpolitische Lage, Kulturelle Gebiete (waaronder ook universiteiten, scholen, pers), Recht und Verwaltung, en, nogal uitgebreid, Wirtschaft. Deze hoofdstukken correspondeerden, zoals men ziet, vrij aardig met de diverse Referate van Abteilung III: zo ook de paragrafen van elk hoofdstuk met de onderafdelingen, de Sachgebiete. Maar de SD behield niet lang het volstrekte monopolie van de Meldungen. In oktober 1940 werd een hoofdstuk Gegner ingevoegd, dat door ambtenaren van Abteilung IV werd samengesteld. Al gauw werd de indeling iets gewijzigd, en die wijziging was tekenend: na hoofdstuk A. Allgemeine Stimmung und Lage kwam nu hoofdstuk B. Gegner, onderverdeeld in ‘nationale’ verzetsbewegingen, ‘marxistische’ groepen, kerken, en ‘sonstige Gegner’. De andere hoofdstukken over politieke situatie, | |
[pagina 289]
| |
cultuur, bestuur en economie werden nu ondergebracht in C. Lebensgebiete; men vergelijke het met de inhoudsopgave van het hierachter afgedrukte stuk. Met andere woorden: de executieve Abteilung IV van de Sicherheitspolizei kreeg ook in de Meldungen een groter gewicht tegenover Abteilung III, de SD; het verzet en de Duitse repressie ervan werden steeds belangrijkerGa naar voetnoot8. Al eerder hebben wij gezegd, dat de reportage van Sicherheitspolizei und SD allerminst een vorm van l'art pour l'art was. Het moest een uitgesproken politiek doel dienen, namelijk het Duitse belang. Nemen wij de opdracht aan III C 4, het sub-referaat voor industrie en energie; die opdracht hield, met enige andere zaken, het volgende in: ‘Laufende Beobachtung der Gefahrenmomente auf dem Gebiet der Industrie und der Energiewirtschaft und Unterrichtung der zuständigen Behörden über getroffene Feststellungen durch Einzelberichte und durch den wöchentlichen Beitrag im Lagebericht.’ In wezen was het gehele rapport politiek van inhoud. De specifiek politieke verhoudingen, namelijk tussen en in NSB, Germaansche SS, en, zolang zij nog niet door de bezetter waren opgeheven: Nederlandsche Unie, Nationaal Front en enige andere fascistische of nationaal-socialistische partijtjes, werden weliswaar behandeld in het hoofdstuk Innenpolitische Lage, maar de andere hoofdstukken hielden zich eveneens op hun gebieden met de ‘Gefahrenmomente’ bezig. Het hoofdstuk Kulturelle Gebiete berichtte bijvoorbeeld over demonstraties tegen de bezetter aan Nederlandse universiteiten, Wirtschaft over de stemming onder het volk ten opzichte van nieuwe distributiemaatregelen, of de gedwongen uitzending van Nederlandse arbeiders naar Duitsland. Hoe kwam de Duitse politie aan de nodige informatie? Men dient hierbij een onderscheid te maken tussen de V-Männer van Abteilung IV en de vertrouwenslieden van III. Voor de bevolking was de eerste categorie de meest gevaarlijke. Zij moesten in verzetskringen penetreren en speelden vaak een doorslaggevende rol bij het oprollen van verzetsgroepen. Het in koelen bloede verraden van tientallen - soms honderden - landgenoten als beroepsbezigheid verlangde bovendien geld, of privileges, of beide. Meestal kregen zij die ook. Het was ris- | |
[pagina 290]
| |
kant werk. Vele van dit soort agenten werden als zodanig door verzetslieden ontmaskerd en ter dood gebracht. De V-Leute van Abteilung III waren geen professionele verraders. De SD kreeg haar inlichtingen in de eerste plaats van zowel Duitse als Nederlandse functionarissen, werkzaam in bepaalde sectoren van binnenlands bestuur, politieke partijen of bedrijfsleven. Om de gehele stemming in het land te peilen was dat evenwel niet voldoende. Abteilung III maakte derhalve ook op grote schaal gebruik van lieden, die sociaal in lagere doch bredere bevolkingsgroepen verkeerden, en in café's, stationswachtkamers, bioscopen e.d. gesprekken afluisterden - en af en toe uitlokten, nemen wij aan. Gesalarieerd werden de informanten in tegenstelling tot vele handlangers van Abteilung IV niet, wel konden zij een onkostenvergoeding indienen, waarvan veelvuldig gebruik werd gemaakt. Kwamen deze lieden grotendeels uit het milieu van NSB, Germaansche SS en collaboratieorganen als het Nederlandsch Arbeidsfront, zoals een SD-officier na de oorlog verklaarde? Op het eerste gezicht lijkt dat wel plausibel. Men zou dan echter een vrij wat gunstiger beeld van de collaborerende groeperingen verwachten. Hoe dat ook zij, per definitie waren de informanten niet anti-Duits of principieel anti-nationaal-socialistisch. Dat bracht het gevaar van een vertekening met zich mee, dat door de SD met redelijk succes is bezworen (een voorbeeld hiervan hieronder op p. 292). Een deel van dat succes menen wij te kunnen verklaren uit het feit, dat de SD - in breder verband gezien eigenlijk een onderdeel van de SS - in een zeker antagonisme stond tot andere machtsstructuren in nazi-Duitsland. Ook uit persoonlijk antagonismen valt het wel te verklaren, maar allereerst toch uit de taak zelf: fouten en verkeerde tendenzen opsporen om de hoogste bestuurder des lands documentatie te verschaffen teneinde correcties uit te voeren. De Befehlshaber zelf, Harster, meende in september 1940 zijn rapporteurs de instructie te moeten geven om ook positieve punten in de verslagen te noemen. Harster gaf bij die gelegenheid meteen aan, hoe de gang van zaken diende te zijn: de Meldungen dienden de gebeurtenissen te beschrijven, die van vrijdag in de ene week tot en met donderdag in de volgende hadden plaatsgevonden. Het personeel in de Aussenstellen moest op vrijdag een rapport naar de referaat- of sub-referaatleiders in het BdS-hoofdkwartier in Den Haag zenden, die de ontvangen gegevens dan met eigen informaties in een hoofdstuk, resp. een paragraaf van het samen te stellen rapport verwerkten. Gebeurden er op vrijdag of in het week-end nog belangrijke dingen, dan moesten de Aussenstellen dat vanwege de actualiteit in een apart bericht alsnog | |
[pagina 291]
| |
naar Den Haag zenden. Dat moest heel snel geschieden, want op maandag werd het gehele rapport definitief samengesteld. De eindredactie lag bij Knolle die er zelf ingewonnen informaties (van hoge functionarissen van voornamelijk NSB en Nationaal Front) in kon verwerken en in ieder geval gelegenheid had om desgewenst toon en teneur van het rapport ingrijpend te wijzigen. Of, hoe vaak, in hoeverre Knolle dat deed - het is onbekend. Ook na de oorlog gaf hij er de voorkeur aan zo weinig mogelijk los te laten. Voorts moest de Befehlshaber zelf, zoals Harster na de oorlog verklaarde, met de tekst naar de rijkscommissaris gaan, omdat deze de inhoud eerst met Harster wenste te bespreken, voordat het rapport naar de andere functionarissen, voor wie het bestemd was, verzonden werd. Dat laatste gebeurde, wanneer men op de datering mag afgaan, vrijwel steeds op dinsdag. Wijzigingen, althans van enig belang, kan Seyss-Inquart naar onze mening niet hebben aangebracht. Daar was de tijd veel te kort voor; de vrijdag, de dag, waarop de Aussenstellen hun berichten moesten hebben ingezonden, werd al spoedig zaterdag. Dat laatste had althans het voordeel, dat er uit het oogpunt van actualiteit een dag mee werd gewonnen. Meestal bevatten de Meldungen gebeurtenissen van drie à zes dagen eerder, vaak wat langer, een enkele maal wat korter: het record is een bericht over een gebeurtenis op zondag-avond. Actualiteit verhield zich helaas omgekeerd evenredig tot punctualiteit. Dat bij het schrijven van de rapporten de auteurs voortdurend op elkaars gebied bezig waren - hoe kon men bijvoorbeeld de ‘Allgemeine Stimmung’ losmaken van ingrijpende maatregelen op economisch gebied, of het executeren van een groot aantal verzetslieden? - was nog niet zo erg, hoewel: ‘eine augenfällige Uneinheitlichkeit’ vond de SD niet fraai, zij het niet altijd te vermijdenGa naar voetnoot9. Vervelend was het ook, als er van een bepaalde gebeurtenis melding werd gemaakt, die typisch voor een bepaalde ontwikkeling heette te zijn en het niet was, of, nog vervelender: wanneer het bericht naderhand niet bleek te kloppen. Dan sloeg de SD een beroerd figuur in de ogen van een of andere Duitse instantie, en vooral dat moest tot elke prijs worden vermeden. Voortdurende controle dus, werd er bij de rapporteurs ingehamerd, en als dat vanwege de actualiteit onmogelijk was, dan diende men het bericht in de irrealis te stellen: Mussert zou een heftige woordenwisseling met Rost van Tonningen gehad hebben. Of een waarschuwing erbij: bericht ongecontroleerd! | |
[pagina 292]
| |
Van de manier, waarop de verschillende referaat- en sub-referaat-leiders hun medewerkers in de Aussenstellen op de vingers tikten en instrueerden, kunnen wij alleen een indruk krijgen via enige toevallig bewaard gebleven vitterijen van de chef van III D 1 (voedsel en landbouw): ‘Rotterdam verfällt immer wieder in den alten Fehler, dass der Sachbearbeiter in unsachlicher Form eigene Stellungnahmen abgibt, die für den Inhalt der Berichterstattung belanglos sind.’ De rapporteur in de Aussenstelle 's Hertogenbosch krijgt ook een standje: hij praat alleen maar over de Landstand, veel te positief overigens, hij heeft zich duidelijk door die kerels van de Landstand laten beïnvloeden; bovendien geeft hij helemaal geen gegevens over de ‘allgemeine agrar- und versorgungswirtschaftliche Verhältnisse’. Rotterdam doet dat precies omgekeerd: allebei fout. Maastricht geeft alleen maar wat statistisch materiaal, gebaseerd op officiële cijfers; daar heeft men tenminste helemaal niets aan. Wat is nu het resultaat geweest van dit alles? Sicherheitspolizei und SD wisten heel veel, maar beslist niet alles. De directeur-generaal van de voedselvoorziening Louwes beschouwden zij als een centrum van verzet in het Nederlandse overheidsapparaat, maar dat hij contacten met spionagegroepen onderhield, bleef voor hen verborgenGa naar voetnoot10. In de rijen van het verzet sloeg de Sicherheitspolizei grote slagen, maar ‘de SD’ was verre van de almachtige, al-wetende organisatie, die vele Nederlanders in haar zagen. Daar komt nog bij, dat niet alles, wat Sicherheitspolizei und SD wisten, ook in de Meldungen of in dit Jahresbericht terechtkwamen. Sommige zaken, die van politiek belang waren of het privéleven van bepaalde personen onthulden, zijn stellig achtergehoudenGa naar voetnoot11. Voorts was het een beginsel, dat acties, die nog niet tot een einde waren gebracht, wèl in de speciale berichten aan het Reichssicherheitshauptamt werden gemeld, maar niet in de Meldungen mochten worden vermeld. Van het beruchte Englandspiel, dat misschien wel de grootste slag is geweest voor het Nederlandse verzet en in 1942 juist vaart begon te krijgen, vindt men derhalve in dit jaarrapport niets terug. Bovendien, hoe kritisch Sicherheitspolizei und SD in het algemeen ook waren tegenover andere, Duitse of Nederlandse, instanties, zij bleven toegewijde, vaak fanatieke dienaren van het nationaal-socialistische Rijk. Geen wonder, dat keer op keer de feiten in het nationaal-socialistische denkraam werden geperst; de vertekening kon niet uitblijvenGa naar voetnoot12. | |
[pagina 293]
| |
Desondanks, als weergave van het algemene beeld van de situatie in Nederland lijken de rapporten voldoende betrouwbaar. Hebben de rijkscommissaris of andere Duitse hoogwaardigheidsbekleders er ook voldoende van geprofiteerd? Na de oorlog beantwoordden voormalige SD-officieren die vraag ontkennend: ook in Nederland vertoonde de Duitse heersende top een duidelijke weerzin om geconfronteerd te worden met de ‘negatieve’ berichtgeving van haar geheime politie. De Duitse bezettingspolitiek in Nederland is overigens niet mislukt, omdat de Duitse instanties de kritische begeleiding van de SD bij hun doen en laten onaangenaam vonden, maar omdat zij het inzicht en de moed niet opbrachten om terug te gaan op de dwaalwegen, die zij waren ingeslagen. Het zou ook te veel gevraagd zijn. De Duitse politiek in Nederland was een resultante van velerlei factoren, was bovendien onverbrekelijk verbonden met de uitgangspunten van het nationaal-socialisme. Die loslaten konden Seyss-Inquart en de zijnen niet, al moeten hij en sommige anderen zich af en toe gerealiseerd hebben, hoe verderfelijk, politiek en menselijk gesproken, de eenmaal ingeslagen koers was.
‘Als gegen Ende des dritten Kriegsjahres die Jahresberichterstattung in zunehmende Nähe trat ...’ begint een voorwoord bij het Jahresbericht van de Aussenstelle Amsterdam, om dan te vervolgen, hoe het werk onvoorzien uitdijde, maar toch nog op 15 januari 1943 gereed was. Men zou uit deze woorden, meer dan uit het ontbreken van andere jaarrapporten, mogen afleiden, dat het blijkbaar een einmalige onderneming was. Een werk, waarop de Aussenstelle Amsterdam, de grootste Aussenstelle van de BdS, niet weinig trots was; men had het zelfs gedrukt. Andere Aussenstellen zonden in overeenstemming met hun bescheidener status hun jaarrapporten gestencild of getypt naar Den Haag. De prententieuze presentatie van het Jahresbericht van Amsterdam, dat bovendien voortdurend een toon aansloeg, alsof de Aussenstelle heel Nederland bestreek, en dat bijvoorbeeld bij bepaalde onderwerpen cijfers met betrekking tot het hele land etaleerde, was er misschien de oorzaak van, dat het hier afgedrukte stuk op sommige plaatsen klakkeloos uit het Amsterdamse rapport is overgeschreven. Dat plagiaat ontaardde wel eens tot verregaande slordigheid, met name waar de schrijver van ons dokument het aantal studenten uit het Amsterdamse Jahresbericht | |
[pagina 294]
| |
overneemt zonder zich te realiseren, dat het hier alleen om studenten aan de gemeentelijke universiteit van Amsterdam gaat (zie p. 345 en noot 19 daarbij). Die slordigheid, die wel meer in het werk te vinden is, is ook wel verklaarbaar. Het moest zo snel mogelijk af. Gezien bepaalde erin vermelde feiten is dat op zijn vroegst begin februari 1943 gebeurd. Men kan zich overigens niet aan de indruk onttrekken, dat, eveneens plausibel genoeg, aan dit Jahresbericht meer aandacht is besteed dan aan de wekelijkse Meldungen. De slordigheid is over het algemeen iets geringer, de weergave van de anti-Duitse, en anti-NSB-stemming iets gedempter. Andere verschillen met de Meldungen zijn het voorkomen van aparte hoofdstukken over de jodenvervolging - geschreven door de beruchte Gertrud Slottke, de machtige adjunct van de chef van het Judenreferat van de Sicherheitspolizei - en (zoals in noot 8 reeds gezegd) over ‘Verbrechensbekämpfung’. Wij hebben hier evidente typefouten verbeterd; waar echter twijfel was of het een type- of taalfout betrof, of waar een bepaalde fout typerend was voor de haast, waarmee het werk is vervaardigd, is de oorspronkelijke schrijfwijze gehandhaafd; hier en daar leek het ons raadzaam de aandacht door middel van een letternoot op de fout te vestigen. Kleine typografische verschillen tussen de hoofdstukken of de paragrafen (geringe verschillen in interlinie e.d.) zijn genegeerd. De voetnoten zijn tot het o.i. hoognodige beperkt. Het leek allerminst raadzaam op iedere vergissing, iedere onvolledigheid, laat staan iedere onjuiste conclusie of gekleurde weergave in te gaan. Correcties op de inhoud kunnen gemaakt worden door raadpleging van de werken, die in de noten bij deze inleiding genoemd zijn. Ware het hier afgedrukte Jahresbericht 1942 de enige historische bron om iets te weten te komen over de Nederlandse samenleving anno 1942, dan zou men uit deze SD-bron ook zonder enige mogelijkheid tot correctie een weliswaar vertekend en onvolledig, maar in zijn algemeenheid toch niet onjuist beeld krijgen. Doch zoals een beschrijving vaak meer over de beschrijver dan over het beschrevene zegt, geeft dit dokument tevens een beeld van hen, die land en volk niet alleen trachtten te analyseren, maar bovenal onherkenbaar wensten om te smeden naar het barbaarse model, dat hun voor ogen stond. |
|