Nederlandse historische bronnen 1
(1979)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Prins Maurits
Miniatuur van Balthasar Gerbier d'Ouvilly, 1619 Stichting Historische Verzamelingen van het Huis van Oranje-Nassau | |
[pagina 43]
| |
Prins Maurits en de goede zaak. Brieven van Maurits uit de jaren 1617-1619
| |
[pagina 44]
| |
In het Koninklijk Huisarchief bevindt zich echter, nu al meer dan een eeuw, een verzameling minuten van brieven van Maurits uit de jaren 1617-1619, die tot nu toe (uitgezonderd de brieven aan Pauw) niet bekend waren, althans nooit gebruikt zijn door historische onderzoekers. Deze 118 brieven, die de binnenlandse troebelen uit die tijd betreffen en alle gericht zijn aan binnenlandse geadresseerden, zowel particulieren als stadsbesturen, worden hier in chronologische volgorde gepubliceerd. De antwoorden van de geadresseerden zijn niet bewaard gebleven. De herhaalde verzekering van Maurits aan hen dat hij hun brieven vernietigd heeft zal inderdaad met de waarheid overeenstemmen. | |
De brieven uit 1617 en 1618Zowel chronologisch als wat de inhoud betreft vallen de brieven in twee gedeelten uiteen. Het eerste deel, nos. 1-90, bevat brieven uit de periode 8 augustus 1617-23 juni 1618. Het beginpunt wordt gemarkeerd door het aannemen op 4 augustus 1617 door de onvolledige Staten van Holland, op instigatie van Oldenbarnevelt, van de ‘Scherpe Resolutie’. Directe aanleiding tot het nemen van de resolutie waren het innemen van de Haagse Kloosterkerk door de Contraremonstranten en Maurits' kerkgang aldaar. Deze befaamde resolutie, waarvan de bijnaam ‘scherpe’ contemporain is (hij komt voor in Maurits' brief aan Pauw van 11 augustus, no. 2), hield het volgende in: a) de steden werden gemachtigd waardgelders in dienst te nemen; b) aan de Hoge Raad en het Hof van Holland werd verboden zich te bemoeien met de maatregelen van de stedelijke magistraten (dus burgers mochten bij de gerechtshoven niet in beroep gaan tegen vonnissen van hun stedelijke overheid; in de brieven wordt dit aangeduid met de term ‘handtsluytinge van de justitie’)Ga naar voetnoot7; c) ieder die in dienst van de Staten of de steden stond moest de helpende hand bieden bij de handhaving van de openbare orde; d) de troepen in Holland moesten de bevelen van de Staten en van de magistraten van de steden waar zij in garnizoenen lagen gehoorzamen. Dit laatste ging regelrecht tegen het gezag van Maurits als opperbevel- | |
[pagina 45]
| |
hebber in. Oldenbarnevelt schijnt ook nog voorgesteld te hebben de waardgelders uit de Statenkas te betalen, wat een regelrechte uitnodiging tot burgeroorlog geweest zou zijnGa naar voetnoot8. De resolutie werd door overstemming aangenomen en vervolgens door een deputatie uit de meerderheid aan Maurits, Frederik Hendrik en Louise de Coligny aangezegd. Maurits deelde zijn bezwaren mee en verscheen de volgende dag in de Staten om ze nog eens uitgebreid te herhalen en toe te lichten. Dat zijn autoriteit aangetast werd kon hij niet op zich laten zitten en in de geschiedenis van het conflict Maurits-Oldenbarnevelt is het duidelijk dat de Scherpe Resolutie de zaak ‘op scherp’ heeft gezet. In de hier volgende brieven uit 1617 en 1618 is Maurits' behoedzame offensief tegen deze resolutie volledig te volgen. Van de steden, die op de vierde augustus tegengestemd hebben, Dordrecht, Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmerend, is hij het minst zeker van Dordrecht. De eerste brieven zijn dan ook aan deze stad gewijd en houden zich bezig met de contraverklaring, die zij naar zijn mening tegen de Scherpe Resolutie in zou moeten dienen, en met de verkiezingen van de mannen van acht in oktober en van de nieuwe burgemeester in november 1617. Uit de brieven blijkt dat Maurits niet al te gerust is op de houding die de stad zal aannemen en met name zijn bemoeienis met de verkiezingen is nogal vérgaand. Zijn Dordtse vertrouwensmannen zijn de schout Hugo Muys van Holy, een der bekende tegenstanders van Oldenbarnevelt, de raadsheer in het Hof van Holland Adriaan Junius, van Dordtse komaf, die blijkbaar in augustus 1617 in zijn vaderstad verbleef, en de schepen François van der Burgh, neef van burgemeester Cornelis Frans Wittensz. Deze Wittensz. (of de Witt) zelf speelt in de brieven een ondergeschikte rol, daar hij als gecommitteerde raad (lid van het dagelijks bestuur van Holland) bijna permanent in Den Haag verbleef, zodat Maurits' contact met hem grotendeels mondeling zal hebben plaatsgevonden. Van de andere vier steden is Maurits veel zekerder. De contacten lopen over slechts twee personen die blijkbaar de steden voldoende beheersen: de reeds genoemde Reynier Pauw, burgemeester van Amsterdam, en Albrecht Bruyninck, de secretaris van Enkhuizen. Pas later in 1618 zijn enkele brieven aan een andere Amsterdamse burgemeester, Hoyng, gericht. Maurits schrijft op 18 augustus 1617 aan Pauw (no. 12) dat hij behalve Dordrecht ook Delft, Gorinchem en Schiedam bewerkt om een tegen de Scherpe Resolutie gerichte verklaring af te leggen. | |
[pagina 46]
| |
Hierover zijn echter uit de maand augustus geen brieven aanwezig. Delft en Gorinchem behoorden op de vierde augustus tot de voorstemmende steden. Maurits had er medestanders, aan wie hij brieven richtte (de tresorier van Delft Van Santen, de drost Van Paffenrode en de secretaris Van der Does van Gorinchem), maar zij vormden slechts een minderheid in het bestuur van hun stad. Voor Maurits lag er een betere kans in het overhalen van de steden, die op de vierde augustus afwezig waren geweest, Schiedam, Medemblik en MonnikendamGa naar voetnoot9, en zijn brieven van September en oktober 1617 zijn dan ook hierop gericht. Behalve aan de stadsbesturen zijn er ook brieven gericht aan particulieren en functionarissen in deze plaatsen, zoals de baljuw van Schiedam Van der Houve, van wie Maurits blijkbaar bericht was dat zij potentiële medestanders waren. Met name de contactpersonen Bruyninck en Pauw zullen in deze informanten geweest zijn. Aan de personen uit Schiedam en Monnikendam wordt niet rechtstreeks geschreven, maar via de plaatselijke predikanten (nos. 25 en 28). Behalve via brieven bewerkt Maurits de afwezig geweest zijnde en weifelachtige steden ook door middel van bezendingen van de op zijn hand zijnde steden of doet althans voorstellen hiertoe. Pauws idee dat Maurits zelf op bezending zou gaan wordt pas later uitgevoerd, eind november 1617 (nos. 10 en 54). In zijn reisroute zijn dan Delft, Schiedam, Rotterdam, Dordrecht en Gorinchem opgenomen, aan welke steden (uitgezonderd Rotterdam) ook nog in 1618 enige brieven zijn gewijd. Ondanks al deze inspanning is Schiedam uiteindelijk de enige stad die de zijde van Maurits kiestGa naar voetnoot10. Maar deze | |
[pagina 47]
| |
wist ondertussen wel wie in de steden met een Remonstrantse meerderheid de hem toegedane personen waren, en na de wetsverzettingen van eind 1618 zien wij hen allen dan ook op de voorgrond treden. Ik wijs hier op Van Santen uit Delft, Van Brouckhoven uit Leiden en Van der Burgh uit Dordrecht, met wie eind 1617 gecorrespondeerd werd en die eind 1618 alle drie gecommitteerde raad van Holland zouden worden, de Schiedammer Van der Houve, die bij de wetsverzetting in zijn stad als eerste voor de nieuwe vroedschap genomineerd werd, en De Hoogh, die nog een grote carrière in zijn vaderstad Gorinchem tegemoet zou gaan (zie voor zijn rol in 1617 no. 49). Van de brieven uit 1618 zijn er vijf aan de commandant van Den Briel, Otto van Gent, gericht. Den Briel was de stad waar Maurits op 29 September 1617 onverwachts verscheen om de magistraat te gelasten af te zien van het aannemen van waardgelders. Hij versterkte het garnizoen met twee nieuwe compagnieën. Het was voor Maurits vooral ook een prestigekwestie dat dit garnizoen (in een stad met een Remonstrantse meerderheid) aan zijn kant zou blijven. Van de geadresseerden van 1617-1618 behoren er zes tot de latere rechters van Oldenbarnevelt: Pauw, Muys van Holy, Bruyninck, Junius, Brouckhoven en Van Santen. De houding van de twee eerstgenoemden en van Brouckhoven mag genoeg bekend worden verondersteld. De brieven aan Junius betreffen de houding van Dordrecht in augustus 1617 en laten blijken dat Maurits op hem vertrouwde. Dit werpt een ander licht op het gegeven dat hij met tegenzin voor het doodvonnis over Oldenbarnevelt gestemd zou hebben. Bruyninck en Van Santen blijken wel tot de felleren gerekend te moeten worden, wat een belangrijke aanvulling geeft op Den Tex' beoordeling van deze gedelegeerde rechtersGa naar voetnoot11. Uit het eerste deel van de brieven kan opgemaakt worden hoe Maurits sinds de laatste maanden van 1617 een partij rond zich mo- | |
[pagina 48]
| |
biliseerde en zijn tegenactie aanpakte. Dit geschiedde op een te verwachten wijze: via vertrouwde boodschappers, waarvan o.a. de namen van de Amsterdamse ziekentrooster Roelof Roelofsz., vertrouweling van Pauw (zie nos. 12 en 28), raadsheer Jacob Sweerts (no. 15), Maurits' dienaar en vertrouweling Anthony van Hilten (nos. 44 en 46), de kapitein van zijn garde Pieter van der Meulen (no. 62) en de schoonzoon van Wittensz. Anthony de Hoogh (no. 49) aan ons worden overgeleverd; met het oog op de geheimhouding worden boodschappen ook mondeling overgebracht (zie nos. 32, 44, 49 en 62); leden van de tegenpartij worden geschaduwd (no. 37); er zijn plaatselijke spionnen (no. 30); opdracht wordt gegeven over verdachte gedragingen van niet vertrouwde personen informaties in te winnen (nos. 31, 43, 57 en 63), evenals over verdachte troepenbewegingen in juni 1618; brieven worden overgebracht door vertrouwde tussenpersonen als de al vermelde predikanten, en door Pauw en Bruyninck; de geadresseerden wordt verzocht in hun steden contact op te nemen met de ‘goede’ vroedschappen, welke laatste dus niet rechtstreeks worden benaderd; de brieven van de geadresseerden worden op hun verzoek vernietigd, op hun beurt zullen de geadresseerden wel de originele brieven van Maurits vernietigd hebben. Dit alles om de grootste geheimhouding te betrachten. Dat het begin van Maurits' optreden als partijhoofd in augustus 1617 ligt en een gevolg is van het aannemen van de Scherpe Resolutie wordt door de brieven overduidelijk aangetoond. Als er in de eerste brief, aan Pauw, geïnformeerd wordt wie de briefwisseling zal verzorgen, houdt dat in dat er eerder geen (regelmatige) correspondentie tussen Maurits en Pauw heeft plaatsgevonden. Behalve die aan Pauw hebben ook de brieven aan Muys van Holy en Bruyninck een persoonlijk karakter. De ene brief aan burgemeester Wittensz. is neutraal gesteld (no. 7) en de eerste brieven aan Van der Houve en Van der Does (nos. 22, 26 en 49) zijn kennelijk de eerste brieven die ooit aan hen geschreven zijn. Ook de bewoording van de brief aan Brouckhoven (no. 30) duidt erop dat er met hem geen regelmatige correspondentie bestondGa naar voetnoot12. De taal van de brieven is opmerkelijk. Het adjectief ‘goede’ is gereserveerd voor Maurits' partij en haar zaak: de ‘goede’ steden, de ‘goede’ vroedschappen, de ‘goede’ patriotten en de ‘goede’ zaak, welke laatste uitdrukking vanaf no. 30 frequent voorkomt. De tegenstanders zijn de ‘hevige’ steden (no. 88) en zij worden een- | |
[pagina 49]
| |
maal uitdrukkelijk de ‘contrarie-parthie’ genoemd (no. 60). Eind augustus 1617 houdt Maurits er nog rekening mee ‘patientie’ te zullen moeten hebben inzake de Synode (no. 18), maar in juni 1618 vindt hij dat de ‘goeden’ niet meer over zich heen moeten laten lopen (no. 88). | |
De brieven uit 1619De tweede groep brieven, 28 uit de periode 2 maart - 29 augustus 1619 (de nos. 91-116 en 119-120), is geheel anders van aard. Aan het begin van deze periode zijn het proces tegen Oldenbarnevelt, De Groot en Hogerbeets en de Nationale Synode van Dordrecht in volle gang. De wetsverzetting in Holland heeft plaatsgevonden en Maurits kan zijn oude medestanders nu bijna dagelijks in Den Haag ontmoeten, als gecommitteerde raad (Van Santen, Brouckhoven en Van der Burgh), lid van de ridderschap (Van Aerssen), gedeputeerde ter Staten-Generaal (Muys van Holy, Pauw en Bruyninck) of op de dagvaarten van de Staten van Holland. Aan het eind van de periode is Oldenbarnevelt onthoofd, zitten De Groot en Hogerbeets op Loevestein gevangen, heeft de Synode de Remonstrantse standpunten veroordeeld en is een groot aantal Remonstrantse predikanten het land uitgezet. De dreiging van een burgeroorlog is dan wel geweken, maar de Remonstranten roeren zich nog en het land blijft onrustig: Maurits moet met dreiging van wapengeweld de orde handhaven. De meerderheid van de brieven van 1619 houdt zich met dit laatste aspect bezig en is gericht aan de commandanten en stadsbesturen van Hoorn, Alkmaar, Zaltbommel, Kampen en Rotterdam, waar veel onrust is. Zij tonen nog weer eens aan hoever Maurits ging met het verdrukken van de Remonstranten. De soldaten moeten de katholieken echter ontzien (no. 115). Het geval van broodroof (in no. 112 genoemd) is kenmerkend voor de toenmalige verhoudingen. Van de brieven aan de stadsbesturen zijn er een aantal in originali of afschrift bewaard gebleven in de gemeentearchieven; aldaar zijn nog wel meer brieven van Maurits uit deze periode te vinden. Brieven aan troepencommandanten zijn echter voorzover mij bekend in originali niet bewaard gebleven. Ik heb gemeend bij de uitgave van de brieven van 1619 de nadruk te moeten leggen op hetgeen in het Koninklijk Huisarchief aanwezig is; dat geeft voldoende inzicht in de aard van de brieven die Maurits in 1619 schreef inzake de onderdrukking van de Remonstranten. Slechts twee brieven, afkomstig uit het archief van de Nederlandse Hervormde Kerk, zijn aan de hiernavolgende uitgave toegevoegd (nos. 117 en 118). | |
[pagina 50]
| |
Antonie van Hilten
Schilderij van Paulus Moreelse, 1625 Museum of Art, Rhode Island School of Design | |
[pagina 51]
| |
Herkomst der brieven uit 1617-1618; Anthony van HiltenDe bewaard gebleven brieven van 1617-1618 zijn, op een enkele uitzondering na (no. 35), alle van één hand. De brieven van 1619 zijn van verschillende handen, waartussen de eerste hand niet is aangetroffen. Die hand van 1617-1618 is een zeer regelmatig en duidelijk schrijvende klerkenhand, te vergelijken met de handen die de resoluties van de Staten-Generaal in het net schreven. De brieven in de vorm waarin zij bewaard zijn gebleven houd ik voor minuten, concepten in definitieve vorm van de aan geadresseerden verzonden net-exemplaren, en wel wegens de vele doorhalingen en veranderingen die erin worden aangetroffen. Deze laatste zijn vaak van een hand die veel overeenkomst vertoont met de oorspronkelijke hand, maar duidelijk gebruik heeft gemaakt van een dunnere pen. In de letternoten bij deze veranderingen heb ik in het midden willen laten of al of niet een andere hand deze dunnere pen heeft vastgehouden en de uitdrukking ‘met andere pen’ gebruiktGa naar voetnoot13. Dat de eerste hand een klerkenhand is, impliceert dat noch Maurits noch zijn toenmalige secretaris MilanderGa naar voetnoot14 de schrijvers van de minuten zijn geweest. Hun handschriften, voornamelijk bekend uit ondertekeningen, zijn veel te afwijkend. Ik houd het erop dat Maurits aan één van zijn klerken gedeeltelijk gedicteerd heeft, gedeeltelijk hem zelf brieven naar het voorbeeld van andere heeft laten opstellen, en de doorhalingen en veranderingen na voorlezing of doorlezing van de concepten ook heeft gedicteerd. Deze klerk moet dan wel een van de meest vertrouwde van Maurits zijn geweest, en de meest voor de hand liggende naam is dan die van Anthony van Hilten. Van Hilten, geboren in 1586, was de zoon van een monstercommissaris en controleur van de werken in VlaanderenGa naar voetnoot15, en een zus- | |
[pagina 52]
| |
terszoon van de tweede vrouw van Maurits' raad en tresorier Van Kinschot, die hem in zijn testament uit 1603 warm aanbeval aan MauritsGa naar voetnoot16. Van zijn verrichtingen in dienst van deze, waarin hij blijkbaar was overgegaan, is ons weinig bekendGa naar voetnoot17. De vertrouwenspositie die hij bekleedde blijkt uit brief no. 44, uit de inhoud van een brief van bovengenoemde Brouckhoven aan hemGa naar voetnoot18 en bovenal uit het feit dat hij het is die Ledenberg, secretaris van de Staten van Utrecht en Oldenbarneveltiaan, na diens gedwongen ontslag ten gevolge van de affaire der waardgelders per 1 augustus 1618 opvolgde. Van Van Hilten is mij geen band met Utrecht van vóór 1618 bekend. Pas in 1620 zou hij trouwen met een Utrechtse regentendochter (Martens). Zijn zuster huwde in 1625 Mr. Jacob Sas, wiens carrière in 1620 begonnen wasGa naar voetnoot19. Tot 1670 bleef Van Hilten secretaris van de Utrechtse Staten. Een vergelijking van het handschrift van de minuten met het van elders bekende handschrift van Van HiltenGa naar voetnoot20 wijst duidelijk in de richting van deze als schrijver (of eventueel kopiïst) van de brieven. De naam Van Hilten heeft voor de historicus die zich bezighoudt met het eind van de zestiende en begin van de zeventiende eeuw een vertrouwde klank. Hij zal vaak met vrucht de publicaties geraadpleegd hebben van bronnenmateriaal uit de zogenaamde ‘collectie Anthony van Hilten’. Het voormalige Historisch Genootschap te Utrecht ontving deze collectie van de erfgenamen van jhr. mr. J.C. Martens van SevenhovenGa naar voetnoot21 in 1866 op voorwaarde dat het Genootschap de belangrijkste stukken zou publiceren en de collectie na | |
[pagina 53]
| |
tien jaar zou verdelen over provinciaal en gemeentelijk (Utrechts) archief. Deze regeling werd getroffen nadat de provincie niet had willen ingaan op een aanbod van de erfgenamen om de gehele collectie voor f. 4.000, - te kopen en nadat vervolgens de Staat (namens de provincie) een proces over de juridische eigendom van de stukken, die afkomstig waren uit het archief van de Utrechtse Staten, verloren had. Sinds 1866 verschenen publicaties van stukken ‘uit het archief van Anthony van Hilten’ in de ‘Kronijk’ en later ook in de ‘Bijdragen en Mededeelingen’ van het Historisch GenootschapGa naar voetnoot22. De archivalia zelf kwamen terecht op het provinciaal archief (aldaar opgenomen in het archief van de Staten van Utrecht)Ga naar voetnoot23, het gemeentearchief van Utrecht (het eigenlijke familiearchief Martens) en het Algemeen Rijksarchief (waar stukken terug te vinden zijn in het archief van de Staten-Generaal). De hier te publiceren brieven blijken uit deze collectie afkomstig te zijn. Toen de provinciaal archivaris van Utrecht, P.J. Vermeulen, in 1862 de archivalia doornam, ontdekte hij de minuten van de brieven van Maurits en maakte hij de commissaris des konings, Van Doorn, erop attent. Deze berichtte de vondst op 22 maart aan de directeur van het kabinet des konings, met het verzoek dit aan koning Willem III door te geven. De commissaris gaf daarbij als zijn mening te kennen dat de brieven niet in een particuliere collectie maar in het Huisarchief thuishoorden en dat, als Z.M. het daarmee eens was en zulks wenste, hij stappen wilde doen om dat te bereiken. De koning wilde blijkbaar graag deze brieven verwerven en al op 12 april 1862 komen de brieven in het Huisarchief terecht, nadat zij door jhr. J.L.A. Martens, lid van de gemeenteraad van Utrecht, persoonlijk aan Z.M. aangeboden zijnGa naar voetnoot24. De herkomst van de minuten uit de collectie-Van Hilten houdt in dat Van Hilten ze in 1618, bij zijn benoeming in Utrecht, meegenomen zal hebben en dat ze dankzij dit feit bewaard zijn gebleven. Immers, afgezien van deze brieven bezit het KHA geen minuten uit de jaren vóór 1619. Dat de brieven sinds 1862 in het vergeetboek zijn geraakt is, gezien hun belangwekkende inhoud, te betreuren. Zelfs de publicatie van de brieven aan Pauw heeft niemand (ook Breen zelf niet) ertoe aan- | |
[pagina 54]
| |
gezet een nader onderzoek naar de aanwezigheid van brieven uit de jaren 1617-1618 op het KHA in te stellen. | |
De wijze van uitgeven van de brievenDe brieven zijn uitgegeven naar de in het Koninklijk Huisarchief aanwezige minutenGa naar voetnoot25. Slechts een brief is duidelijk een gelijktijdig afschrift (no. 91). In letternoten is verantwoording afgelegd van de vele in de minuten aangebrachte veranderingen en van de verschillen die er zijn tussen een concept en een minuut van een brief, die in een enkel geval beide bewaard zijn gebleven (no. 7, misschien ook no. 50). Zoals hierboven al gezegd is, vaak is niet uit te maken of de veranderingen door een andere hand zijn aangebracht; daarom heb ik in de noten de formulering ‘met andere pen’ gekozen. De veranderingen zijn zo talrijk en soms van zo geringe betekenis (‘der’ in plaats van ‘van de’ of een andere volgorde van de woorden bijvoorbeeld), dat ik gemeend heb in de letternoten alleen díe veranderingen te verantwoorden die de inhoud van de brieven gewijzigd hebben. De toevoegingen ‘bij billet’, ‘bij een calfken’, ‘post datae’ (sic) of zonder nadere aanduiding (door mij met P.S. aangeduid), zijn op hetzelfde blad als de hoofdtekst geschreven. Onder billet en calfken zullen briefjes verstaan moeten worden, die bij de eigenlijke brief werden ingesloten. De post datae's en andere toevoegingen na de datumregel zullen aangebracht zijn na het opstellen van het concept en vóór het afzenden van de brief, waartussen uiteraard enige tijd kon liggen. Zoals ik reeds meegedeeld heb zijn de brieven aan Pauw al door Breen uitgegeven en wel naar afschriften die hem ter beschikking werden gesteld door mr. M.J. ridder Pauw van Wieldrecht. Deze afschriften, vervaardigd naar de brieven in het KHA, geven slechts de eindtekst van de minuten en verwaarlozen de andere geadresseerden, als een brief niet alleen aan Pauw gericht is. Het leek mij echter niet nodig om deze redenen de brieven in hun geheel opnieuw uit te geven. Ik heb volstaan met regesten, waarin met letternoten verwezen wordt naar de belangrijkste wijzigingen in de minuut, en mededeling van de andere geadresseerden (zie nos. 59, 84, 85 en 90). Voor een goed begrip van de letternoten was het noodzakelijk in enkele regesten een aantal alinea's letterlijk over te nemen (nos. 1 | |
[pagina 55]
| |
en 2); één brief diende opnieuw uitgegeven te worden (no. 74). Indien niet anders vermeld zijn de brieven in Den Haag geschreven. Slechts van één andere brief (no. 69) heb ik een eerdere uitgave gevonden. In de brieven uit 1617-1618 zijn de geadresseerden doorgaans met initialen aangeduid. Doordat in een aantal gevallen het adres voluit geschreven was, door verwijzingen in andere brieven en door analogie (de eerste letter als aanduiding van de functie en niet van de voornaam) bleek de oplossing hiervan niet moeilijk. Het leek mij niet nodig in het adres de oorspronkelijke spelling over te nemen; wel is in die gevallen waarin de initialen opgelost zijn, de oplossing tussen vierkante haken geplaatst. De annotatie heb ik beperkt door, behalve naar archivalia zoals vroedschapsresolutiesGa naar voetnoot26, de resoluties van Holland en de resoluties van de Staten-Generaal van 1619, slechts naar de meest recente literatuur te verwijzen, en wel Den Tex' biografie van Oldenbarnevelt en de gedrukte regesten van resoluties van de Staten-Generaal van 1617-1618Ga naar voetnoot27. Via deze werken wordt de lezer doorverwezen naar de oudere literatuur van TriglandGa naar voetnoot28, BaudartiusGa naar voetnoot29, Uytenbo- | |
[pagina 56]
| |
gaertGa naar voetnoot30 en BrandtGa naar voetnoot31, die zeker raadpleging verdienen, evenals de al vermelde biografie van Maurits door Van der Kemp en Groens ‘Archives’. Bij de regesten van de brieven aan Pauw zal de annotatie van Breen nog goede diensten kunnen bewijzen.
De directeur van het Koninklijk Huisarchief, de heer L. van Dorp, verleende gaarne toestemming tot publicatie. De archivarissen van Alkmaar, Gorinchem, Zwolle en de Westfriese gemeenten Enkhuizen, Hoorn en Medemblik verstrekten bereidwillig de door mij gevraagde inlichtingen. Voor deze medewerking dank ik hen allen zeer. |
|