Nederlandse historische bronnen 1
(1979)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Inwoners van het platteland van Holland; het register ‘Vrijkopingen van doodslagen’, 1371-1396
| |
[pagina 2]
| |
iemand zich namelijk vrij, dan kreeg hij als bewijs een voorin het register afgeschreven akte mee, die op zijn naam was gesteld. Het register, zijnde nr. 412 in de voorlopige lijst van de Leen- en Registerkamer van de grafelijkheid van Holland, aanwezig op het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, werd reeds door Th van Riemsdijk beschreven in zijn werk over de registers van de graven van HollandGa naar voetnoot4. Het telt veertien folio's, is 39 cm. hoog en 23,5 cm. breed. De band is van de vorige eeuw. Dit deel werd geschreven door de handen AF, zijnde Willem Gerbrandsz., AJ, waar de persoon van Pieter Jacobsz. achter schuil gaat, alsook AG en enige andere handen. In het archief van de graven van Holland wordt het register reeds in een ongedateerde lijst van ca. 1375 genoemd onder de delen, die in het schrijn blijvenGa naar voetnoot5. Het heet dan: ‘'T register van der lude coep van leemten’. Voorts wordt het omstreeks 1424 vermeldGa naar voetnoot6. Het draagt dan al het cijfer XVII en is het voorlaatste in een reeks registers met romeinse nummeringGa naar voetnoot7, een reeks, die chronologisch opent in 1358 en sluit in 1440. Zij zijn genummerd, toen in ieder geval sommige nog in gebruik waren. Het register wordt hierna nog slechts vermeld in 1580 door Cornelis OomGa naar voetnoot8. Er blijkt dan op de band te staan: ‘In dit bouck staen gescreven dieghene, die him vrijgecoft hebben geen borgen te worden van dootslaegen jof van leemten’. Bevindt het register als zodanig zich als een uniek stuk in het archief van de graven van Holland, het heeft wel degelijk verband met een serie daarin. Ik doel in dit verband op de rekeningen van de tresorier, die vanaf 1372 steeds inkomsten vermelden, afkomstig van degenen, die zich inderdaad vrijkochten. De rekeningen vermelden zelfs nog in 1401 inkomsten uit die bron. In een andere serie - die van de ‘Memorialen’ - komen de vrijkopingen slechts één maal voor en dat pas in 1391Ga naar voetnoot9. Waarschijnlijk is hier sprake van een fout in de boeking, daar de namen van de vrijkopers niet in het hier uitgegeven register voorkomen. | |
[pagina 3]
| |
Gewoonlijk zijn de namen der betalers zowel in het register als in de rekeningen opgenomen. Het leek mij goed beide bronnen met elkaar in verband te brengen door ze te vergelijken. In een noot wordt van het register naar de rekening verwezen, eventueel met vermelding van aanvullende gegevens. Daar de rekeningen niet worden uitgegeven, moest er van afgezien worden de namen uit de rekeningen, die niet in het register voorkwamen, in een lijst op te nemen. Hun aantal bedraagt ongeveer vijftig. Anderzijds komt een aantal lieden uit het register niet voor in de rekeningen. Met name de grote groep, die zich bij de eerste gelegenheid heeft vrijgekocht, is buiten de verantwoording van de grafelijke financiën gebleven. Dit is des te meer te betreuren, daar een exakte datum van het geheel thans niet te leveren valt. Het resultaat blijven wij echter bezitten in het besproken register, dat demograaf, naamkundige en lokaal onderzoeker van nut zal kunnen zijn. Het vertegenwoordigt de oudste optekening van inwoners van gehele dorpen in ‘Noord-Holland’, verdeeld in welgeborenen en huislieden, hetgeen in zijn soort uniek is. Een index op plaatsen is bijgevoegd. Een nadere toegang op de namen leek wat overbodig, omdat hiermee de publikatie in omvang verdubbeld zou worden.
[f.1.] In deser manieren so hebben die welboren lude ende huuslude mit minen here ghedadingt alse dat men se van dootslaghen ende leemten niet inwinnen en zal te borchtochtenGa naar voetnoota noch ghien maechgeld meer gheven en zullen dan een achterzusterkind van een dootslach X s. ende een eerste lidt V s. ende van eenre leemten die helfte min, ten ware of zi meer gheven wouden, ende hebben brieve alse hierna ghescreven staet: | |
[pagina 4]
| |
Aelbrecht, bi Gods ghenaden palensgrave upten Riin, hertoghe in Beyeren, ruwaert van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant, doen cond allen luden, want wi aenghesien hebben grote swairnisse, die onse goede lude ghemeenlic ghehadt hebben tot desen daghe toe van dootslaghen ende leemten, die in onsen landen gheschiet ziin ende ghesoent worden bi onsen baliuwen, die so groot ende so swair vallen, dat veel onser lude dairbi ontgoet worden ende in steden dairom varen, dair wi onse dienst bi verliesen ende groten scade bi lyden, so hebben wi gheven van ons liefs broder weghen hertoghe Willems etc. ende van den onsen alse ruwaert der lande voirscr. onse welgheboren lude iof huuslude, wonende etc. ende hair nacomelinghen, die van haren live comen, so wair zi wonen iof wonen zullen in onsen landen voirscr., alse dese ende dese etc., dat men se niet daghen en zal moghen noch inwinnen voir enich van onsen baliuwen in onsen landen voirscr. borghe te woirden van dootslaghe iof van leemten, die enich ghedaen hadden van horen maghen iof doen zullen. Mair waert, dat yemant van haren maghen dootslach of leemte dede iof ghedaen hadde, die en soude sinen magen hier vorscr. iof horen nacomelinghen alse voirs. is niet meer maechgelds of moghen panden dan van elken eerste leede van een dootslaghe V s. ende van een leemte II½s. also verre als hi van sinen maghen een kerve hadde iof mit rechte voir den baliu een kerve ghewonnen hadde. Ende waert, dat yemant van desen voirscr. luden ghedaecht worden voir yemant van onsen baliuwen iof rechteren van dootslaghen iof van leemten, die hoir maeghen ghedaen hadden iof doen zullen, die zal comen mit desen brieve ende toghen voir den baliu iof rechter, aldair hi voir ghedaecht ware, ende dairmede zal hi quite wesen, ende ghebieden allen onsen baliuwen ende rechteren, dat si voirtaen dienselven man onghemoyt laten. Ende waert, datter yemant ware, die enich van desen voirghenoemden luden vorder dairof moyde, dat souden wi houden an siin lijf ende an zijn goed alse an denghenen, die ons onser heerlicheit verminderen woude. Oec ghebieden wi onsen baliuwen, die nu ziin iof namaels wesen zullen, dat zi en ghien segghen van dootslaghen iof leemten en zegghen tot ghienre tijt, si en bewarent also in den segghen, dat dese voirghenoemden niet vorder bescaedt en worden dan voirscr. is. Ende waert, dat zijt dairtieghen deden, des houden wi him onghewaert ende soudent dien baliu also ofnemen, dats him een ander hoede, ende omdat wi him dit meynen te houden voir ons ende voir onse nacomelinge him ende horen nacomelinge tot eweghen daghen, so hebben wi desen brieve beseghelt mit onser zeghel. |
|