Naamkunde. Jaargang 36
(2005-2006)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |
ToponymieRiemer Reinsma: Van hier tot Tokio. Hoe zijn aardrijkskundige namen ontstaan? Den Haag, Sdu, 2006, 208 p. ISBN 90 12 10564 1 Dit boek bijt de spits af van de gesignaleerde boeken. De auteur, die het eerder waagde om te voet een weg te zoeken langs de rafelige taalgrens, gaat immers terug naar de essentie van de naamgeving, zij het op een wetenschapsjournalistiek niveau. Het boek is bestemd voor een breed publiek, vol met wetenschappelijke feiten die ook naamkundigen kunnen verrassen. Als we stil staan bij de motivering van bepaalde naamtypen is het zaak om door te denken. Onderzoek en kennis leert bijvoorbeeld dat men bij een toponiem dat is samengesteld met de soortnaam van een dier niet gemakshalve mag veronderstellen, dat dit dier daar veel voorkwam. Integendeel, eerder moet men er rekening mee houden dat een incidenteel treffen met het dier of een toevallige gebeurtenis in de naam tot uitdrukking is gebracht, als er al niet sprake van blijkt te zijn dat niet een dier, maar een persoonsnaam waar het dier in zit, ten grondslag aan de naam ligt. Her en der heeft Riemer Reinsma wetenschappelijke kennis gesprokkeld en deze op aantrekkelijke wijze verwerkt. De auteur bestrijkt de hele wereld, vergelijkt uiteenlopende naamgevingssystemen en zet ver van elkaar af gegeven namen als West-Knollendam en Noord-Jemen dicht bij elkaar. Ten gunste van een afgeronde thematiek wordt dan soms wel al te gemakkelijk met de feiten omgesprongen: de lezer krijgt nu de indruk dat men onder Noordwijk naar een Zuidwijk zou kunnen graven, terwijl de naam van de noordelijke gouw (Nortgho), die in de vroege Middeleeuwen aan de naam Noordwijk vooraf ging, vermoedelijk vanuit een veel zuidelijker of weidser perspectief moet worden bekeken en de tegenhanger niet in concreto bestaan hoeft te hebben. ‘Bepaalde namen zijn alleen te begrijpen als je beseft door wie ze zijn bedacht,’ schijft Reinsma in de ‘Inleiding’. Zo heeft hij het standpunt van de naamgever wel toegelicht bij de namen Noordzee en Zuiderzee. Het boek bevat inclusief de ‘Inleiding’ vijftien hoofdstukken, gevolgd door voetnoten, bronnen en een naamregister. Het gaat steeds om thematische hoofdstukken, zoals ‘windrichtingen’, ‘rivieren’, ‘sporen van volksstammen’, ‘verschoven namen’, ‘metaforen’ en ‘kleine linguïstiek van de namen’, waarin vorming en samenstelling aan bod komen, inclusief ‘de wetten der verbastering’. Dankzij de | |
[pagina 294]
| |
veelomvattende samenhang zal dit boek een lezer met etymologische belangstelling zeker boeien. Gerald van Berkel & Kees Samplonius: Nederlandse plaatsnamen. Herkomst en historie. Utrecht, Het Spectrum, 2006, 532 p. Derde herziene druk. ISBN 10: 90 274 2097 1. Eerder verschenen als Prisma Nederlandse plaatsnamen (1995). Op een bijeenkomst van het Netwerk Naamkunde in december 2006 werd de derde druk van het woordenboek van plaatsnamen aan D.P. (Dick) Blok gepresenteerd. De oude professor in de naamkunde en nederzettingsgeschiedenis klaagde over het geheugen dat hem in de steek liet (‘ik had altijd alles in mijn hoofd’), maar gaf er blijk van nog even gewiekst te zijn. De scherpzinnige toespraken van de betrokkenen gaven de toehoorders het gevoel van verbondenheid waarmee een bijzondere dag heel plezierig werd afgesloten. Van Berkel en Samplonius hebben er veel werk in gestoken om de vorige versie van hun boek uit 1995 aan te vullen en te verbeteren. Was het toen een Prisma-pocket, nu is het een mooi gebonden boek, dat als naslagwerk in onze kast niet mag ontbreken. Toch is het een beperkte uitgave, want om het handzaam te houden ontbreken de bronvermeldingen. Het streven om een digitale versie mét bronnen uit te brengen is helaas nog niet geconcretiseerd. In de inleiding wordt naast de archeologie de naamkunde als een belangrijke bron voor de nederzettingsgeschiedenis geplaatst. ‘Het is een onaantastbaar gegeven dat een plaatsnaam waardevolle informatie kan verschaffen over de geschiedenis, ontstaanswijze of ontstaansperiode van een stad of dorp.’ De auteurs moeten zich echter voor verschillende lacunes verontschuldigen. Er is nog wel een en ander te doen. Bij een megaproject dat beoogt alle plaatsen in Nederland naamkundig te interpreteren, is het mijns inziens ook wenselijk om de summiere inleiding enigszins uit te breiden met naamkundige kennis in het algemeen, zodat de belangstellende lezer over een introductie van de plaatsnaamkunde kan beschikken. De veldnamen van Arnemuiden/Kleverskerke, Grijpskerke, Middelburg, Oost- en West-Souburg, Sint Laurens. Middelburg, Heemkundige Kring Walcheren, 2006, 139 p., met kaartenbijlage. ISBN 9080350923 Dit is het zesde en laatste deel in de reeks ‘Veldnamen van Walcheren’ die door een in 1972 opgerichte veldnamencommissie is samengesteld, in eerste instantie op basis van de verzameling die P.L. Tack (1870-1943) vóór de oorlog uit overlopers uit de | |
[pagina 295]
| |
periode 1566-1675 heeft aangelegd, en die destijds door het Bureau voor Naamkunde beschikbaar kon worden gesteld. Het ontbreken van archivalische bronnen door de grote brand van 1940 kon daarmee gecompenseerd worden. Maar er werd ook steeds een team van veldwerkers aangesteld om oude namen uit oude monden op te tekenen, zodat de situatie van vóór de herverkaveling kon worden vastgelegd. Het werk is met enige opluchting bijtijds geklaard, al zijn er om verschillende redenen nog enkele witte plekken op de kaart overgebleven (Vlissingen, Nieuw- en Sint Joosland). In totaal zijn er 6083 veldnamen verzameld, gerubriceerd en ten dele verklaard. In dit laatste deel is het hoofdstuk over de naamsverklaringen volgens de indeling van Schönfeld geschreven door G.G. Trimpe Burger-Mekking. Chr. Buiks: Veldnamen in de gemeente Zundert. Zundert, Heemkundigekring De Drie Heerlijkheden, 2004. Christ Buiks ontgint vanuit Oosterhout systematisch de veldnamen van westelijk Noord-Brabant. Uit de ‘Inleiding’: ‘Na dorpen als Teteringen, Gilze en Rijen, Rijsbergen, Zundert en Ginneken en Bavel is het nu de beurt van Chaam om een uitgebreide monografie over de dorpsnamen te krijgen. Zoals gebruikelijk gaat een algemene geschiedkundige beschrijving aan de namenlijst vooraf. Hierin komen ook onderwerpen als bodem, grenzen, maten en landbouwgeschiedenis aan bod. Het grootste deel van het boek bestaat uit een namenlijst. De namen zijn alfabetisch gerangschikt per gehucht. Bij de vermeldingen van de veldnamen is niet gestreefd naar volledigheid. Alleen van de naam Chaam zouden we bijvoorbeeld ettelijke duizenden vermeldingen kunnen noteren. Dit is overbodig werk dat geen extra informatie oplevert. Alleen afwijkende schrijfwijzen werden vaak opgenomen.’ Niettemin zoals gebruikelijk een kloeke en zeer degelijke uitgave op A4-formaat. Loes H. Maas & A.H.G. Schaars, redactie; Jan van Aoken, Céra Dickmann & Jan Gruwel, coördinatie: Boerderij- en veldnamen in Gendringen. Het twaalfde deel in de serie Boerderij- en veldnamen in de Achterhoek betreft de gemeente Gendringen. Het wordt ingeleid door een initiatiefnemer die zo aan zijn plek is gehecht dat hij zelfs zijn naam in streektaal schrijft: Jan van Aoken. Vanaf | |
[pagina 296]
| |
1984 heeft hij samen met Jan Gruwel en Céra Dickmann het nodige veldwerk gedaan om, op de achtergrond begeleid door een naamkundige van het P.J. Meertens-Instituut, uit de volksmond de veldnamen op te tekenen die nog uit de situatie van de jaren '40 bekend waren. Ze zijn daarvoor bij 147 informanten op bezoek geweest (elke woensdagmiddag bij twee informanten). Het boek bevat derhalve een lijst met toponiemen en een gedeelte met ingetekende kaarten. Vooraf: de deskundige beschouwing van het materiaal door Loes Maas, die ook archiefbronnen heeft geraadpleegd, hoewel deze publicatie uitsluitend een overzicht van opgetekende namen biedt. A.W.A. Bruins: Historische boerderij- en veldnamen in de Liemers. Deel II. Register van de Schouwpolder Babberich en Holthuizen 1778. Zevenaar, A.W.A. Bruins / Streekarchivariaat De Liemers en Doesburg, 2006, 38 p. ISBN-10: 90 78651 01 6 Onder auspiciën van het Streekarchivariaat de Liemers en Doesburg werd in 1999 met eenvoudige middelen door A.W.A. Bruins de Atlas van het ambt Liemers samengesteld, op grond van de kartering die in 1735 in het kader van de ‘Generalvermessung’ van het Hertogdom Kleef was uitgevoerd. Dat blijkt nu deel I te zijn geweest van de serie Historische boerderij- en veldnamen in de Liemers. Nu verschijnt namelijk deel II, dat ‘Register’ heet, maar dat net als de ‘Atlas’ een aantal kaarten biedt met bijhorende toponiemen en een inleiding. Het betreft een deel van Zevenaar-Oost waar een nieuwe woonwijk gerealiseerd zal worden. Weliswaar was deze polder ook in de Atlas van 1735 opgenomen, maar in 1778 is het gebied opnieuw opgemeten en gekarteerd (Carte von der Situatione des Babberich und Holthausenschen Schau Polders). Het blijkt in de tussentijd aanzienlijke veranderingen te hebben ondergaan. Dirk Otten: Veldnamen in Voorst. Geschiedenis, naamsverklaring en atlas. Publicaties van de IJsselacademie, nr. 194. Kampen, IJsselacademie, 2006, 208 p. ISBN 90 6697 181 9 Opnieuw goed werk van Dirk Otten in de IJsselstreek, nu met een monografie over veldnamen in Voorst. Citaat: ‘Het archiefmateriaal dat betrekking heeft op Voorst is zo compleet, dat bij dit veldnamenonderzoek meer dan alleen de oorsprong en de betekenis van de namen konden worden achterhaald en beschreven. Het was ook mogelijk om de geschiedenis van de naamgeving te bestuderen en te analyseren.’ De veelheid van namen, en ook de ouderdom ervan, in deze gemeente onderstreept het geconstateerde contrast tussen de namenarmoede van de zandgrond en de namenrijkdom van de vruchtbare vallei. | |
[pagina 297]
| |
Mooi uitgegeven, met prachtige landschapsfoto's van Martin Hogeboom - in zwartwit, zodat het licht nog mooier valt. Het boek kent een driedeling: geschiedenis van de naamgeving (tot bladzij 75), gevolgd door de verklaring van de namen met lexicon (tot bladzij 103), en kaarten met perceelsnummers en bijhorende namen (tot bladzij 197). Het wordt afgesloten met een overzicht van de archiefstukken en de afkortingen, en een register. In Voorst mag men zich er nog beter van bewust zijn dat de landerijen een rijke geschreven geschiedenis bevatten. W.P. den Toom: Toponymie van de gemeente 's-Heer Arendskerke (tot de gemeentelijke herindeling per 1 januari 1970), waaronder de kernen 's-Heer Arendskerke, 's-Heer Hendrikskinderen, Wissekerke, Nieuwdorp en Lewedorp. Goes, Heemkundige Kring De Bevelanden, 2004, 100 p. In 1993 verscheen bij de Heemkundige Vereniging De Bevelanden een tweetal toponymische studies over Borssele en Driewegen-Coudorpe die een uitgave waren van de scriptie van J. Boonman uit 1966. De namen van 's-Heer Arendskerke die W.P. den Toom als medewerker van het gemeentearchief van Goes heeft opgespoord, zijn net zo uitgegeven, zodat we van het volgende deel in de serie kunnen spreken (al is dit niet aangegeven). Het is een eenvoudig maar zinvol werkstuk dat uitsluitend voorziet in een inventarisatie van de namen met bronvermelding en toelichtingen, voornamelijk met betrekking tot de ligging, en vrijwel geen naamsverklaringen. Regionaal specialist A.J. Beenhakker heeft het eerste hoofdstuk over de ontwikkeling van de gemeente geschreven. De indeling van de volgende alfabetisch geordende hoofdstukken is: 2. Dorpen, gehuchten, kastelen; 3. Polders en ambachten; 4. Hoeknamen; 5. Beld- en waternamen; 6. Straten en wegen; 7. Hofsteden. De bijgevoegde kaarten bevatten een beperkt aantal lokaliseringen van hoeken en percelen. W.J. Hagoort: De Gelderse zeepolder Arkemheen. Namen van bouw-, hooi- en weilanden, boerderijen, beken en wegen. Gemeenten Nijkerk en Putten (806-2002). Zutphen, Walburg Pers, 2006. Met CD-Rom. Oorspronkelijk verschenen als proefschrift aan de Rijksuniversiteit Groningen, 2006. ISBN 9057304139 Zie het besprekingsartikel in deze aflevering van Naamkunde. Theo Spek: Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie. Utrecht, Matrijs, 2004, 1100 p. ISBN 90 5345 254 0 Twee zware delen met een paleogeografische kaart in één cassette. Een wetenschappelijk proefschrift dat in een publicatievorm is verschenen die ook voor een brede groep geïnteresseerden toegankelijk is. Heel fraai uitgegeven, met nuttige illustraties | |
[pagina 298]
| |
die de teksten onderbouwen, toelichten of in beeld brengen. ‘Een waardevol cadeau aan Drenthe’, zo wordt het in het voorwoord omschreven door de leiding van de Stichting het Drentse Landschap, die dit proefschrift met het oog op haar doelstelling van behoud van het culturele erfgoed omhelsd heeft. Theo Spek heeft er een proefschrift ‘met een sterk synthetiserend karakter’ van gemaakt. Hij nam geen genoegen met alleen maar de klassieke methoden van de historische geografie en heeft er onderzoek uit aanverwante disciplines bij betrokken. Hij heeft er een zeer boeiend en alomvattend verhaal van gemaakt dat begint met een kritische beschouwing van de mythe van het tijdloze landschap. De probleemstelling komt hieruit voort: in hoeverre stemt de romantische beeldvorming overeen met de werkelijke gang van zaken in het vroegere esdorpenlandschap? Voor deze naamkundige rubriek is het van belang dat de toponymie bij Spek vanzelfsprekend een wezenlijk onderdeel is van de historische geografie. Maar omdat hij zich niet als naamkundige beschouwt, kan hij niet te diep ingaan op bijvoorbeeld de kwestie van de datering van de zogenaamde ‘troselementen’ woerd, brink, loo, ies en tie. Hij verzoekt daarom de naamkundigen om dit samen met de historisch-geografen uit te werken (p. 98). Wel gaat hij in hoofdstuk 12 grondig in op de etymologie en de definitie van het begrip es, zoals hij zich ook elders naamkundig niet onbetuigd laat, een groot aantal toponymische elementen bespreekt en de marken Balloo, Gasselte, Valthe en Ansen ook toponymisch heeft doorgelicht. Het wordt echter als een gemis ervaren dat tot op heden een overkoepelende studie van de historische veldnamen in Drenthe ontbreekt. Tal van Drentse plaatsnamen zijn ten behoeve van dit onderzoek door (de wiskundige) Jan ter Laak, die in 2006 plotseling is overleden, bestudeerd. In de inleiding schrijft de auteur dat zij tot de ontdekking waren gekomen ‘dat zich op het grensvlak van naamkunde en landschapsgeschiedenis nog zeer grote braakliggende terreinen bevinden.’ Hij sprak vervolgens de hoop uit in komende jaren gezamenlijk een deel van deze boeiende terreinen verder te kunnen ontginnen. Zij beogen daarbij veel sterker dan dusverre vergelijkend plaatsnamenonderzoek in het Germaanse taalgebied en toetsing van etymologische verklaringen niet alleen aan taalkundige wetten, maar ook aan de historische situering van de naam in het landschap. Als voorbeeld wordt de verklaring van de naam Lieveren vermeld, waarbij zij van mening zijn dat de kennis van de bodemgesteldheid de verklaring uit liv- ‘glibberig, kleiig, vettig’, met het tweede element horne ‘hoek’, waarschijnlijker maakt dan de algemeen in de literatuur vermelde afleiding uit de onbekende mannennaam Libheri. ‘Te vaak blijken moeilijk te interpreteren plaatsnamen door naamkundigen te worden afgeleid van veronderstelde Germaanse persoonsnamen, terwijl een koppeling met de bodemkunde, de vegetatiekunde, de archeologie of de historische geografie niet zelden een veel geloofwaardiger alternatief kan bieden. De essentie is daarbij het vinden van een naamsverklaring die zowel op etymologische als op landschaps- | |
[pagina 299]
| |
historische gronden solide is.’ Laat de doorgewinterde naamkundige hier maar een bedachtzaam antwoord op geven. (De betreffende passage over Lieveren is in zijn geheel geciteerd in NNN: www.meertens.nl/nnn/) L.J. Keunen: ‘... der grosse und kleine hoff undt darauff bestehendes dorpff Neede...’ De ontwikkeling van de hof en het dorp Neede. In: Kleine Reeks. Bijdragen tot de geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo, deel 12. Borculo, Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo, 2006, 91 p. Niet gebruikelijk in deze rubriek, maar vaak niet minder relevant voor het vakgebied naamkunde: signalering van historisch-geografische publicaties met toponymische hoofdstukken. Nu we hier niet om het proefschrift van Theo Spek heen konden en het pad geëffend is, kan ik tevens een publicatie van ir. Luuk Keunen van de Wageningen Universiteit aanstippen, die overigens een stuk minder omvangrijk is. Keunen heeft zich in zijn ontwikkelingsgeschiedenis van de hof en het dorp Neede in de Achterhoek ook in de veldnamen die hij in de archiefstukken tegenkwam verdiept, om beter zicht te krijgen op de geografie van het gebied. Het hoofdstuk ‘De veldnamen en hun relatie tot het landschap’ is een beknopte maar nuttige oriëntatie in de toponymie. Met een nieuwe suggestie voor een verklaring van de plaatsnaam Neede (zie: www.meertens.nl/nnn/). K.A.H.W. Leenders: Cultuurhistorische landschapsinventarisatie gemeente Breda. Erfgoed Rapport Breda, 1. Breda, Gemeente Breda, 2006, 441 p. ISBN 9078023031. Onvermeld mag ook dit cultuurhistorische rapport van Karel Leenders niet blijven als voorbeeld van een werk waarin de toponymie met veel kennis van zaken is geïntegreerd. Kennis is ook wat er overgebracht moet worden, opdat ‘het verleden écht een rol krijgt in de ruimtelijke ordening’ (volgens het voorwoord van het Hoofd Bureau Cultureel Erfgoed). Dan gaat het over cultuurhistorisch erfgoed dat echt monumentwaardig is. Leenders heeft het landschap rondom Breda geïnventariseerd zonder een oordeel te geven over de afzonderlijke elementen. De analyse van cultuurhistorische waarden is in deze inventarisatie gebeurd tegen de achtergrond van een landschappelijke analyse en een reconstructie van het historische landschap. Voor ons heeft hij het namengoed een plaats gegeven. Een gedetailleerde microtoponymische studie is het uit de aard der zaak niet. De gegevens zijn niet alleen op schrift gesteld, maar ook op twee cd-roms op gis-basis meegeleverd. | |
[pagina 300]
| |
Ton de Graaf: Leven in Blankenham. Een Overijsselse plattelandsgemeenschap in het tijdvak 1650-1850. Kampen, IJsselakademie, 2006, 309 p. ISBN 90 6697 184 3 Dit boek heeft duidelijk geen naamkundig hoofdonderwerp, maar de auteur heeft deze bewerking van zijn doctoraalscriptie geschiedenis over Blankenham, een gemeente van veehouders, een hoofdstuk over de boerderijnamen en een overzicht van de veldnamen bij de kadastrale indeling van 1832 meegegeven, die een bewerking zijn van een naamkundige scriptie uit 1989. Ed de Graaf: d' Guld Waerrelt. De wondere huisnaamwereld van Middelburg. Vlissingen, Den Boer / De Ruiter, 2005, 304 p. ISBN 90 74576 66 4 Middelburg is niet alleen een mooi en levendig stadje, veel huizen beschikken ook nog over een oude naam. Voor dit boek zijn drieduizend bestaande en verdwenen namen verzameld. Een oogmerk van de auteur is verantwoorde huisnaamgeving. Hij is toegewijd te werk gegaan, maar wel op eigenzinnige wijze. Hij heeft de namen gegroepeerd en als het ware in thematisch bij elkaar horende plukjes uit de lopende tekst gelicht. Zo'n groepje namen krijgt een codering die loopt van A.2 tot Z.19, waarbij de letter het thema van het hoofdstuk aangeeft. Zo staat hoofdstuk P voor Professies, R voor Ratatouille. De hoofstukvolgorde is derhalve een alfabetische. De A is eenvoudigweg van Algemene inleiding. Na enkele bladzijden geografische geschiedenis die nuttig is voor de context van de huisnamen, komt de lezer ineens midden in de stad te staan: ‘Hoe komt Middelburg aan zijn huisnamen? Wie zich de moeite getroost om tijdens een stadswandeling huisnamen te observeren, weet zich in illuster gezelschap: A.2 De Reus Goliath, De Groote en de Kleine Christoffel, De Maegd van Antwerpen, Coning William,’ enzovoort. A.1 is overgeslagen. De Reus Goliath komt vervolgens bij A.4 terug, nu duidelijk tussen een aantal bijbelse namen. De namen in zulke opsommingen verschillen van kleur. De verklaring daarvoor vindt men in de Legenda op de laatste bladzijde: in rood is bijvoorbeeld een aan een huisnaam verwante straatnaam vermeld, in blauw een scheepsnaam. Het Register van bestaande huisnamen is voorzien van diverse tekens om bijvoorbeeld aan te geven hoe de huisnaam is aangebracht (op gevelbord, kroonlijst, muurvlak, infobord etc.) of om onderlinge relaties aan te duiden: een hartje geeft bijvoorbeeld aan dat de huisnaam verwant is aan die van de (over)buren. De tekst is zeer informatief, de auteur heeft veel kennis gesprokkeld, onder andere bij Van Lennep en Ter Gouw, maar helaas vinden we nu juist niets terug over dateringen en bronnen van de namen. Moderne boeken over huisnamen zijn nu eenmaal voor alle inwoners bestemd. | |
[pagina 301]
| |
De sectie toponymie wordt met de straatnaamboeken afgesloten. We beperken ons tot een opsomming van de titels.
C.N. Druijven: Straten en wegen in Limmen en hun naamkundige betekenis. Limmen 2001, 160 p. ISBN 90 806458 1 8
Hans Slokkers: Binnen de wallen. Geveltekens, namen van huizen, straten en percelen van historisch Steenbergen. Steenbergen, Vermeulen, [2003], 122 p.
Henk Gijsbertsen: Straatnamen in Bennekom. Herkomst en betekenis van straatnamen. Bennekom, Historische Vereniging Oud-Bennekom, 2004, 59 p. ISBN 90 9018414 7
A.K. Kisman: Wat straatnamen vertellen. Warsveld. Warnsveld, Terra Lannoo, 2004, 63 p. ISBN 90 5897 331 X
Rien van Elderen & Frits Reurekas: Bruggen, wijken en straten in het oude en nieuwe Diemen. Diemen, Vanderhoef, 2004, 128 p. ISBN 9080791113
Tj. Diekema & H. Kooi: Straatnamen in de gemeente Slochteren. Een toelichting bij alle straten. Slochteren, Culturele Commissie van de gemeente Slochteren. 2005 Tweede druk met aanvullingen en verbeteringen (eerste druk 2004). ISBN-10: 9080986712
Svend E. Veldhuijzen, bewerkt en uitgebreid door Kees Stal: Den Haag. Straten en hun namen. Zwolle, Waanders / [Den Haag], Haags Gemeentearchief, 2006. ISBN 90 400 8218 9
Klaas Friso & Antoon Klaassen: Gaandeweg. Straatnamen in Putten. Schaffelaarreeks, 38. [Barneveld], BDU Uitgeverij, 2006, 264 p. ISBN 9070150883
Martha Bakker (redactie): Stadsatlas Amsterdam. Straatnamen en brugnamen verklaard. [Amsterdam], Amsterdam Publishers / Dienst Advies en Beheer / Geo en Vastgoedinformatie, 2006, 239 p. ISBN 9074891314 | |
AntroponymieTanneke Schoonheim: Vrouwelijke persoonsnamen in Holland en Zeeland tot het jaar 1300. Groningen, Gopher Publishers, 2004, 471 p. ISBN 90 5179 180 1 Proefschrift Universiteit Leiden. Het jaar 2004 was een bijzonder jaar voor de naamkunde in Nederland, want in oktober promoveerde er iemand op een persoonsnaamkundig onderwerp. Tanneke Schoonheim, die als lexicograaf aan het Vroegmiddeleeuws Woordenboek verbonden was en momenteel aan het Oudnederlands Woordenboek werkt, heeft voor haar onderzoek een corpus van ruim 2500 attestaties van voornamen van vrouwen geselecteerd, die alle in een bijlage alfabetisch met identificatie zijn weergegeven. In de | |
[pagina 302]
| |
hoofdstukindeling komt een vierdeling in haar onderzoek tot uiting: vrouwelijke persoonsnamen vanuit etymologisch perspectief, chronologisch perspectief, regionaal perspectief en maatschappelijk perspectief. Het zwaartepunt ligt op de etymologie van de namen. Uiteraard wordt ook het spanningsveld tussen Germaanse en niet-Germaanse namen belicht. Ik volsta er mee de conclusie in de tiende stelling te citeren: ‘Uit het feit dat namen als Pieternel, Anne en Maartje over het algemeen “echte Hollandse” namen worden genoemd, mag geconcludeerd worden dat de in de Middeleeuwen ingezette integratie van niet-Germaanse namen in onze streken als geslaagd kan worden beschouwd.’ In de naamgeving van hun drie dochters hebben Tanneke Schoonheim en haar echtgenoot zich in ieder geval van het Germaanse gedistantieerd. Voor de kritiek kan verwezen worden naar een tweetal besprekingen: van Arend Quak, in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 121 (2005), nr. 2, p. 184-185; van Rob Rentenaar, in het elektronische tijdschrift Trefwoord (2006) op de site van de Fryske Akademy. Johan Winkler & Jan Nijen Twilhaar: Achternamen in Nederland en Vlaanderen. Oorsprong, geschiedenis en betekenis. Bewerking van Johan Winkler, De Nederlandsche geslachtsnamen in oorsprong, geschiedenis en beteekenis, Haarlem 1885. Aangevuld met hoofdstukken over migrantennamen en bijnamen.
Kennelijk wordt de ontstentenis van een goed boek over familienamen hevig gevoeld. Over familienamen wil iedereen meer weten dan er momenteel te vinden is. Bij uitgevers jeuken de vingers om dit gat in de markt te vullen. Men moet het vooralsnog van heruitgaven hebben, maar er is eigenlijk geen goede studie voorhanden die daarvoor in aanmerking komt. Een paar jaar geleden werd het waardeloze boek van A. Huizinga uit 1957 misleidend als belangrijk boek heruitgegeven. Nu heeft de serieuze Sdu op initiatief van serieuze taalkundigen het boek van Johan Winkler in haar fonds opgenomen. En dat is dan ook eigenlijk inderdaad het enige boek dat geschikt is, maar het dateert wel van 1885! Het is daarom niet alleen opnieuw uitgegeven, maar ook hertaald. Dat is op zich een goed idee, maar het resultaat roept bij mij toch gemengde gevoelens op. Ondanks de slag om de arm die de hertaler in zijn verantwoording houdt, heeft het boek onwillekeurig toch de pretentie een complete geschiedenis van de familienamen in Nederland te zijn. Dit wordt benadrukt doordat de hertaler als auteur een hoofdstuk over de namen van migranten aan Winklers boek vooraf laat gaan. Ter actualisering, volgens de achterflap. Alsof dat voldoende is. De uitgever zal eenvoudig gedacht hebben: hoe meer namen in het register hoe meer potentiële klanten. Nu is het ook voor Surinamers, Chinezen en | |
[pagina 303]
| |
Turken interessant. In een betrekkelijk korte tijd heeft Jan Nijen Twilhaar relevante informatie over de naamgeving onder verschillende groeperingen ingewonnen. Deskundigen die in de betreffende contreiën thuis zijn, hebben hem met advies en commentaar bijgestaan. Om zich ook van belangstelling van de Belgen te verzekeren is bovendien het oorspronkelijke ‘Nederlandsche geslachtsnamen’ vervangen door ‘achternamen in Nederland en Vlaanderen’. Maar het is door die toevoegingen-met-de-beste-bedoelingen een onsamenhangend geheel geworden. Omdat er ook nog een hoofdstuk over bijnamen is opgenomen, wordt men zich daar nog meer bewust van. Ook al is het juist om bijnamen als potentiële voorstadia van familienamen te beschouwen, een beter diachroon inzicht is wenselijk om het fenomeen bijnaam een constructieve plaats in de antroponymie te geven. Nijen Twilhaar lijkt zich echter niet eens bewust te zijn van het drieledige namenstelsel voornaam-patroniem-achternaam, dat eeuwenlang wijdverbreid was. Na een algemene schets richt hij zich louter op de contemporaine bijnamen uit de plaats waar hij vandaan komt. Hij sluit het hoofdstuk af met een paragraaf over bijnamen in de gebarentaal. Hoe interessant ook, het maakt de indruk dat van de gelegenheid gebruik is gemaakt om er een werkstuk dat nog in de kast lag aan toe te voegen. Natuurlijk is het plezierig dat dit boek, dat enkele malen fotomechanisch herdrukt is - volgens mijn opgaven omstreeks 1993 voor het laatst - weer beschikbaar is. Maar juist dat het nu een hertaling betreft, schept verwarring bij de argeloze lezer. Want hertaling neemt de verouderde zienswijzen niet weg. Met een rijke verbeeldingskracht heeft Winkler zijn voorstellingsvermogen aangesproken om een historie te schetsen die meer aan zijn fantasie ontsproten is dan aan historisch onderzoek. Men had zich voor deze heruitgave beter niet op uitbreiding gericht, maar op kritische annotatie om er een verantwoorde uitgave van te maken. De voetnoten staan nu achterin in plaats van onderaan de bladzijde zoals in het origineel. Er zitten ook voetnoten van de hertaler tussen; die gaan uitsluitend over de vertalingsproblematiek. Dit werk is tot op heden onovertroffen. Staat er op de achterflap. Deze uitgave wekt de indruk dat het familienamenonderzoek in 1885 was afgerond, terwijl het in feite moest prikkelen tot nader onderzoek. En dat doet het in feite nu nog. Jan M. Spendel: Molen en molenaar in familienamen. Utrecht, Gopher Publishers, 2005. ISBN 90 5179 250 6 Nadat Jan Spendel in 1999 een boekje over familienamen in het algemeen heeft geschreven, richtte hij zich in het bijzonder op de namen met -mei(j)er. En inmiddels is hij bij de molens en molenaars terechtgekomen. Wij zijn enkele jaren verder en hij heeft nu veel meer van internet gebruik kunnen maken om relevante gegevens te verzamelen. Het goed gevulde boekje bestaat uit twee delen. Het overzicht van | |
[pagina 304]
| |
familienamen in het eerste deel bevat meer dan 800 namen met een beknopte naamsverklaring. Een vijftigtal namen wordt ‘nader beschouwd’, wat zeggen wil dat de analyses op genealogieën steunen. Het maakt een goed gedocumenteerde indruk, al heeft de auteur er ten behoeve van de leesbaarheid van afgezien om een notenapparaat te gebruiken. Een kritische benadering van de auteur blijkt bijvoorbeeld bij de interpretatie van de naam Castenmiller, die niet zondermeer als de naam van de molenaar van een kastmolen kan worden verondersteld. Het tweede deel heet Molengeschiedenis. Dit deel bevat ook een hoofdstukje over molennamen en over toponiemen die naar een molen verwijzen. Ed van Eeden & Doreen Gerritzen: Emma van Nifterick & Ans van Nifterick (eindredactie): Hoe noem ik mijn kind? Duizenden namen en themalijstjes van sporters, beroemdheden en andere helden. Het voornamenteam Doreen Gerritzen & Emma van Nifterick heeft andermaal meegewerkt aan een populaire uitgave van Het Spectrum, de medebeheerder van het erfgoed van Van der Schaar. Het betreft voornamelijk een woordenboekje waarin de klassieke lijst van Van der Schaar enigszins geschoond is en aangevuld met een keur van populaire namen van uiteenlopende herkomst. Het woordenboekgedeelte wordt voorafgegaan door een hoofdstuk met themalijstjes die gemaakt zijn door schrijverjournalist Ed van Eeden. Een korte inleiding voorziet in enkele praktische tips bij het kiezen van een naam. Marjet van Hartskamp (concept) & Tim Eshuis (fotografie); m.m.v. Doreen Gerritzen & Gerrit Bloothooft: Pleased to meet you Ypenburg. Kunst en naamkunde! Heel bijzonder, een artistiek vormgegeven boek dat gevuld is met 585 portretten van de bewoners van een nieuwbouwwijk in Den Haag. Gealfabetiseerd op voornaam, want de kunstzinnige doelstelling van dit project was het zichtbaar maken van alle voornamen van de bewoners van Ypenburg. Achterin is een lijst opgenomen met de 5.378 namen die de 19.190 Ypenburgers deelden. Van wie zijde gij d'r één? Bijnamen uit Bergen op Zoom. ‘Het vastleggen van bijnamen is een even belangrijke zaak als het vastleggen van streek- of spreektalen. Het gaat om het bewaren van een fenomeen dat aan het uitsterven is.’ Het dialectgenootschap in Bergen op Zoom heeft er veel tijd ingestoken om een lijst van bijnamen samen te stellen die voornamelijk in de eerste helft van de | |
[pagina 305]
| |
twintigste eeuw onder de bevolking bekend waren. Met identificaties van de bijgenaamde personen, voor zover mogelijk, met naamsverklaringen, voor zover mogelijk, met kleine anekdotes. Een eenvoudig boekje verrijkt met zwartwit foto's van enkele karakteristieke types. Henk van Doremalen & Paul Spapens: Kruikezeikers, mythe en werkelijkheid van een Tilburgs fenomeen. Tilburg, Tilburgs Stadsmuseum, 2004. ISBN 90 77643 01 X Eén Brabantse bijnaam heeft, dankzij de burgemeester die zich ervoor schaamde, in het bijzonder de aandacht op zich gevestigd gekregen: de naam Kruikezeikers als (carnavals)benaming voor de inwoners van Tilburg. Dat heeft zelfs geleid tot een aardig boekje over dit ‘Tilburgs fenomeen’. De naam Kruikezeiker verschaft de Tilburger blijkbaar een identiteit waar hij trots op moet zijn; het is een geuzennaam. Men gaat er vanuit dat de naam verwijst naar de textielindustrie en teruggaat naar de tijd waarin men urine, in kruiken verzameld, gebruikte bij de wolbewerking. Mythe of werkelijkheid? De auteurs onderwerpen deze vraag aan een onderzoek. Wim van Gompel: Reusels woordenboek. Deel 4: Inleiding, schets van het dialect, aanvullingen, registers. Reusel, Heemkunde Werkgroep Reusel. Geen op zichzelf staande naamkundige publicatie, maar een dialectwoordenboek met een pittig hoofdstuk over namen. Aan bod komen voornamen, familienamen en bijnamen, en enkele bladzijden over straatnamen en veldnamen in de gemeente Reusel in Noord-Brabant. H.E. Lamur: Familienaam & verwantschap van geëmancipeerde slaven in Suriname: zoeken naar voorouders = Family name & kinship of emancipated slaves in Suriname: tracing ancestors. We sluiten af met het meest monumentale werk: een inventarisatie van de familienamen in Suriname die in de 19e eeuw bij de afschaffing van de slavernij zijn ontstaan. Ik maak ruimte voor het volgende citaat uit de inleiding: ‘Tot het begin van de negentiende eeuw hadden slaven en gemanumitteerden geen (westerse) familienaam. Degenen bij wie dat wel het geval was, droegen achternamen die uit twee of meer woorden bestonden, namelijk het woord “van” gevolgd door de achternaam van de vroegere eigenaar van de gemanumitteerde slaaf. [...] Hierin kwam in 1828 verandering, met het besluit van de overheid inhoudend dat iedere vrije een familienaam moest dragen. Dat gold ook voor de ca. 35000 slaven | |
[pagina 306]
| |
die in 1863 de vrijheid kregen. In dat jaar, nog voor de afschaffing van de slavernij, kregen zij een familienaam toegekend door de District Commissaris en zijn Secretaris tijdens hun bezoek aan de plantages. De bedoeling was om verwante personen een zelfde familienaam toe te kennen, ook al woonden zij niet op een zelfde plantage. Als algemene richtlijn gold verder dat een zelfde familienaam ook moest worden toegekend aan slaven die in 1863 werden gemanumitteerd en tevens aan hun verwanten die reeds voor dat jaar de vrijheid hadden gekregen of verworven. In deze opzet is de overheid slechts ten dele geslaagd.’ Twee oblong boekdelen in een cassette, een opsomming van personen met hun namen met aanvullende informatie als geboortejaar, verwantschap, beroep, vestiging, naam vóór 1863. Ook de naam van de vestiging wordt vermeld met ‘negernaam’, dus bijvoorbeeld: Poelwijk / Bekri; Picardie / Picantrie; Belwaarde / Belwattra. Met een tweetalige inleiding: Nederlands-Engels.
Leendert Brouwer |
|