Naamkunde. Jaargang 36
(2005-2006)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |||||||||||||||
Het toponymisch element dolder / dulder
| |||||||||||||||
1. InleidingDit artikel wil aan de hand van een voorbeeld illustreren dat men bij het verklaren van veldnamen andere categorieën van toponiemen, vooral oudere Naturnamen, niet buiten beschouwing moet laten. Veldnamen, voor zover wij ze kennen vrijwel allemaal ontstaan in de volle of late Middeleeuwen of later, kunnen namelijk sporen bevatten van oudere geografische namen of naamsbestanddelen. Niet alleen de verklaring van veldnamen kan baat hebben bij dit bredere blikveld, bijvoorbeeld omdat men dan soms verder in de taalhistorie kan terugkijken, maar ook kan omgekeerd de verklaring van die oudere namenlaag geholpen zijn met veldnamenmateriaal, vooral als de namen betrekking hebben op landschap of bodemgesteldheid. Is dat laatste het geval, dan kan namelijk tevens een beroep worden gedaan op landschapshistorie en bodemkunde bij de vergelijking van de locaties waarop geheel of gedeeltelijk gelijknamige toponiemen betrekking hebben. Hoewel die locaties, vooral bij oudere namen, niet altijd met zekerheid zijn te bepalen, is de informatie die deze wetenschappen te bieden hebben - en die in hoge mate onafhankelijk is van de naamkundige informatie - meer dan welkom. | |||||||||||||||
2. Het element dolder/dulder in toponiemenDe groep namen die onderwerp is van dit artikel heeft als gemeenschappelijk kenmerk de aanwezigheid van het element dolder (variant: dulder). Deze groep is in het verleden al eens onderwerp geweest van een artikel (Moerman 1938). De in dat artikel gegeven verklaring wordt aan een kritische blik onderworpen en er worden een aantal andere voorgestelde etymologieën behandeld. Eén van deze etymologieën | |||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||
blijkt op taal- en zaakhistorische gronden de voorkeur te hebben. Voor de betekenis van het toponymisch bestanddeel dolder wordt daarbij een nieuwe suggestie gedaan. | |||||||||||||||
Oudste voorbeeldenVoor de analyse van het element dolder (dulder) en voor de afbakening ervan tegenover andere uiterlijk gelijkende elementen is het zinvol te beginnen met de vroegst geattesteerde toponiemen. In dit geval blijken die vermeldingen tot in de vroege Middeleeuwen te reiken, hetgeen van belang zal blijken bij de verklaring. Dolder-namen die pas in latere bronnen voor het eerst opduiken, komen verderop in een appendix ter sprake. De namen waarop we ons in eerste instantie richten zijn de volgende:
Dolder (bij Wageningen): oudste vermelding 838 kopie eind 11e eeuw in pago Hintingo.. in.. Thulere. Tegenwoordig wordt de plaats de Bovenbuurt genoemd, maar vroeger was het een afzonderlijk buurschap (LNT onder Dolder). In 1216 is sprake van een hof van Dolre; in 1391 is ene Willam van Dolre richter te Wageningen, in 1415 is sprake van de Dolre-enghe (Palmboom 1995:121-144).
Dulder (buurschap, voormalige marke in gem. Weerselo): 10e eeuw Thuleri, 12e eeuw de Thulre, 1178 (Hugo de) Dolre) (LNT onder Dulder).
De oude vermeldingen maken duidelijk dat de -d- die op de -l- volgt, later is ingevoegd als overgangsklank tussen de -l- en de -r- (epenthesis zoals o.m. ook in Goolder < Goolre/Goler < Goorlo en Zolder < Sulre < Surle). | |||||||||||||||
3. Verklaringen1. Aansluiting bij de groep Dollaert/DullaertDe naamkundige Moerman heeft op verschillende plaatsen een beschouwing gewijd aan het element dolder in toponiemen (Moerman 1938:20-21; Moerman 1956:51-52). Hij brengt het in verband met de toponiemen Dollard in de provincie Groningen en Dullaert in de provincie Zeeland, twee inhammen van de zee, alsmede met een toponiem Dollaert (bij het kasteel Duurstede), dat in 1524 wordt genoemd, en een veldnaam Dullaard bij Capelle (gem. Sprang-Capelle). Ook in Vlaanderen blijken verschillende toponiemen Dullaert aanwezig, namen van stukken land, hofsteden etc. (De Flou, deel 3,700-704).
Deze toponiemen worden door Moerman in navolging van J.W. Muller (1918:237-238) in verband gebracht met Oud-Fries dollert (dullert) ‘groot gat in de grond, kom, laagte, poel’, afgeleid van dole, dol ‘inzinking, del, kuil, poel, gracht’ (West-Fries dolle, mnd. dole, dolle ‘gracht’). Moerman ondersteunt zijn verklaring met | |||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||
landschappelijke evidentie: Dollard (Groningen) en Dullaert (Zeeland) zijn inhammen van de zee; in Den Dolder (Utrecht) is een ‘kuil aan te wijzen, door Craandijk “Vischkom” genoemd... Den Dolder is de kom, waarin... Amstel, Kromme Angstel en Drecht samenkomen’ (Moerman 1956:52). | |||||||||||||||
Beoordeling van de etymologieHet element dolder dat onderwerp is van dit artikel en dat vertegenwoordigers heeft in het eerdergenoemde Wageningse Den Dolder en Twentse Dulder, moet van de bovengenoemde toponiemen Dollard, Dollaert en Dullaert gescheiden worden. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is het feit dat beide toponiemen in de oudste vermeldingen een grafie hebben die begint met th-. Dit wijst niet op een oorspronkelijke beginklank d- zoals in de vermeende Friese verwanten dollert, dole etc., maar op een dentale fricatief (þ). | |||||||||||||||
2. Verklaring als compositum op -hariDaarnaast hebben verschillende auteurs geprobeerd het Twentse Dulder en het Wageningse Dolder te analyseren als een samengesteld toponiem op -hari (Gysseling 1960:276 onder Dolder; De Vries 1962:47; Van Berkel & Saplonius 1995:48 (Den Dolder) en 52 (Dulder)). Het element hari is bekend uit een aantal oude toponiemen, waaronder Mander in Twente en Rhienderen bij Brummen in Gelderland, beide vermeld in een 10e-eeuwse kopie van een document uit 797, respectievelijk als Manheri, en Hrenheri, in de 12e eeuw Manhere en Renere (LNT 240 en 301). Het grondwoord -hari wordt verklaard als ‘heuvelrug’; ‘(zandige) heuvelrug, hoogte’ (LNT: 487; Gysseling 1960:449).Ga naar voetnoot(1) Voor het eerste lid is daarbij voorgesteld nl. dol, mnl. dolle, mnd. dolle, dulle (hieruit nhd. Dolle), met betekenissen als ‘roeipen, dikke korte stok (e.d.)’, oe. þoll ‘roeipen’, waarvan de wortel gereconstrueerd wordt als *þul-. Over de verdere oorsprong van dit woord bestaat onzekerheid. Het is mogelijk hetzelfde woord als on. þolr ‘boom, spar, tak’. Als Proto-Germaanse reconstructies zijn voorgesteld *þulna- ‘balk, pen’ (EWN onder dol (2)) en *þulla- (Kluge-Seebold onder Dolle). De voorgestelde verbinding met de PIE wortel *teuH/tuH- ‘zwellen’ (IEW: 1080-1085) wordt tegenwoordig betwist (zie EWN onder dol (2), waar een herkomst uit een niet Indo-Europees substraat (*tul-) wordt overwogen).Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||
De vraag is vervolgens welke betekenis aan de samenstelling van dit *þul met hari moet worden toegekend. Een betekenis ‘roeipen’ komt voor een toponiem eigenlijk niet in aanmerking (zie echter verderop). | |||||||||||||||
Beoordeling van de etymologieDe verklaring van het eerste lid uit *þul is in overeenstemming met de vroegmiddeleeuwse spellingen thul-. Tegen de aanwezigheid van een tweede lid -hari zijn echter een aantal bezwaren aan te voeren. Vergelijken we de oude vormen van Mander en Rhienderen met die van Dolder en Dulder, dan zien we dat in geen van de dolder- en dulder-vermeldingen een h- staat aan het begin van het tweede lid. Belangrijker nog is de waarneming dat al in de 12e-eeuwse grafieën tussen -l- en -r-geen spoor meer is van een klinker als representant van de stamklinker van het vermeende grondwoord hari, terwijl Mander en Rhienderen in de 12e eeuw nog gespeld worden als Manhere en Renere, dus mét een representant van die stamklinker. Die discrepantie is een aanwijzing dat Dulder en Dolder geen hari-composita zijn. In samenstellingen gaat de secundaire klemtoon op het tweede gedeelte namelijk de fonetische afzwakking van dit deel enigszins tegen. Op grond van de beschikbare vroegmiddeleeuwse vormen kunnen de hari-namen nog met enige mate van zekerheid onderscheiden worden van namen op -ari, -eri en is een verklaring van Dolder als hari-compositum niet aannemelijk. | |||||||||||||||
3. Verklaring als eenstammig toponiem met r-suffixEen verklaring van Dolder als hari-compositum is op grond van het morfonologische gedaanteverschil tussen de dolder-attestaties en die van -hari-toponiemen als Mander en Rhienderen onwaarschijnlijk. Wel laten de oudste vormen van de dolder-toponiemen een verklaring als eenstammige constructie toe, waarbij een analyse van de oudste vormen in dit geval wijst in de richting van de aanwezigheid van een r-suffix (-ari, -eri). Dit suffix treedt regelmatig op in oude toponiemen en duidt dan mogelijk een collectiviteit, en vandaar een plek gekenmerkt door die collectiviteit, aan. Waar die verzameling uit bestaat, ligt besloten in de wortel en die wordt dus, na aftrek van het r-suffix, vertegenwoordigd door wat in de oudste vermeldingen wordt geschreven als thul-. Udolph (1994:169-199) besteedt uitgebreid aandacht aan de groep toponiemen met deze opbouw en vermeldt daarbij ook het Wageningse Dolder en het Twentse Dulder. Het r-suffix waar het hier om gaat, moet gescheiden worden van het r-suffix dat teruggaat op Proto-Germaans *-warjôs en van het r-suffix dat ontleend is aan het Latijnse -arius. De basis voor deze eenstammige constructie is daarbij het eerdergenoemde *þul-, maar de vraag blijft welke betekenis daaraan in deze toponiemen gehecht moet worden. Onderzoeken we de betekenissen van het Nederlandse woord dol en | |||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||
zijn verwanten, dan blijkt dat de betekenis ‘roeipen’ een specialisatie is van een oudere betekenis ‘houten pin, stok, staak (e.d.)’. Het corresponderende Duitse Dolle, dat ontleend is aan het Nederduits, kan nog steeds de betekenis ‘Pflock’, d.i. ‘pin, stok, knuppel e.d.’, hebben. Hetzelfde woord komt ook voor in de familienaam Dollfuß, oorspronkelijk een benaming voor iemand met een Stelzfuß, een houten been in de vorm van een stevige houten steel (Kluge-Seebold onder Dolle). Toch is niet helder wat we ons bij een ‘gebied met een hoeveelheid stokken (e.d.)’ moeten voorstellen. Men zou kunnen denken aan een verwijzing naar een constructie van stokken, bijvoorbeeld een paalwerk of een schutting, maar waarschijnlijker lijkt me een andere verklaring, die geïnspireerd is op landbouwhistorische gegevens. Jost Trier, bekend van studies op het snijvlak van landbouwgeschiedenis en taalgeschiedenis, plaatst de volgende voor ons doeleinde belangwekkende opmerking over Ausschlagholz (‘rijshout’) in het algemeen en over roeiriemen in het bijzonder: ‘Ausschlagholz zeichnet sich vor dem Kernholz durch höhere Zähigkeit aus. Ausschlagholz wird deshalb für Werkzeugstiele und Riemen (Ruder) bevorzugt. Bootsriemen würden daher allein schon Niederwald erkennen lassen’ (Trier 1963:46). Hier is weliswaar sprake van roeiriemen en niet van roeipennen, maar in beide gevallen betreft het stukken rondhout waarvoor taaiheid van belang is om het afbreukrisico te verkleinen. Het MNW haalt onder Dolle een post aan uit de Rekeningen der Grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche Huis, waar sprake is van ‘3 coddehoute, daer die dolle of ghemaect sijn’; in een ander citaat (uit een Hollandse kanselarijtekst) in hetzelfde lemma worden dollen en roeiriemen in één adem genoemd: ‘Heynric Jacobs van den riemen ende dolle te maken’. Hout dat voor het maken van dollen geschikt is, werd in het Middelnederlands blijkbaar ook wel coddehout genoemd (bij mnl. codde ‘knuppel, knots’; ook in ndl. Koddebeier).
Hiermee zijn we beland bij het semantische veld waar het bestanddeel dolder/dulder in de hier behandelde toponiemen waarschijnlijk thuishoort, namelijk de terminologie van het hakhoutbeheer. Hakhoutbeheer is het systematisch uitbaten van bos voor de meest uiteenlopende toepassingen: brandhout, hout voor allerlei vlechtwerk, hout voor palen etc. Het is een belangrijk en zeer wijdverbreid cultuurhistorisch verschijnsel waarvan sporen tot in het vroege Neolithicum reiken, zoals onderzoek aan knuppeldammen heeft aangetoond (Rackham 1986:382). Hakhoutbeheer maakt gebruik van het regeneratievermogen van een aantal boomsoorten. Een nog algemeen bekende vorm hiervan is het knotten van wilgen om tenen te produceren. Ook bij andere boomsoorten ging men op soortgelijke wijze te werk. Afhankelijk van het gewenste product kon men de boomsoort en de tijdscyclus bepalen voor zo'n hakhoutbos. Soms zorgde men ervoor dat hakhoutbeheer gecombineerd kon worden met beweiding, door de bomen pas te gaan snoeien wan- | |||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||
neer ze zo hoog waren opgeschoten dat hun bladerdak onbereikbaar was voor het vee.Ga naar voetnoot(3) Overigens moet men bij dergelijke bossen niet in de eerste plaats denken aan plantages, maar aan natuurlijke bosvegetatie (Rackham 1986:64). Anders dan bij bosplantages meestal het geval is, kan namelijk bij deskundige exploitatie van natuurlijke bosvegetatie gedurende een vrijwel onbeperkt aantal cycli worden geoogst. Hakhoutstoven, zoals de stronken die de loten produceren worden genoemd, kunnen namelijk een veel hogere leeftijd bereiken dan de natuurlijke maximumleeftijd van de betreffende boomsoort. Het gaat hier overigens steeds om loofhout, want naaldhout heeft dit regenererend vermogen niet. Aangezien deze vorm van hakhoutbeheer courant werd toegepast, is het niet verwonderlijk dat er sporen van terug te vinden zijn in toponiemen. Dolder/Dulder is dus waarschijnlijk een appellatieve benaming geweest voor een terrein waar een bepaalde vorm van hakhoutbeheer werd beoefend. Vergelijk hiermee bijvoorbeeld het appellatief polder, dat eigenlijk een aanduiding is voor een terrein met pollen, d.i. kopjes, bultjes. De oudste polders waren stukken buitendijks land die voldoende droog waren gevallen en dan werden ingedijkt; dat bijna drooggevallen land liet dan een grote hoeveelheid pollen, d.i. bulten, zien (WNT onder Polder I). Ook nu heten bepaalde stukken buitendijks land aan de Waddenkust De Pollen. | |||||||||||||||
Beoordeling van de verklaringDe ontwikkeling vanuit de oude vormen thuleri en thulere naar dolder en dulder is goed voorstelbaar als men ze opvat als eenstammige constructies met een collectiefsuffix -r. Als zodanig is deze verklaring ook niet nieuw, maar ontleend aan Udolph (1994:173). Wel nieuw is de verbinding van deze naam met elementen uit onze kennis over hakhoutbeheer. | |||||||||||||||
4. Tot besluitHet zal duidelijk zijn dat met dit artikel niet het laatste woord over het toponymische element dolder gezegd is. Zo is de hierna vermelde lijst met toponiemen die dit element bevatten ongetwijfeld onvolledig en is een nadere inventarisatie van de landschappelijke situatie ter plaatse zeker van belang. Wat dat laatste betreft: het Wageningse Dolder ligt op de overgang van de stuwwal van Ede-Wageningen naar de Gelderse Vallei, hoofdzakelijk op droge grond. Op de hogere gronden van de stuwwal domineerde vrijwel zeker het eikenhakhout.Ga naar voetnoot(4) Het is dus goed mogelijk dat | |||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||
in gedeeltes daarvan hakhoutbeheer heeft plaatsgevonden. Bij het erf Dolderman (zie de lijst met toponiemen in de appendix) lijkt een soortgelijke situatie aanwezig. Dergelijke gronden kunnen later esgronden zijn geworden. Door hun vanuit de mens gezien centrale ligging in een buurschap is het voorstelbaar dat ze zich tot buurschapsnaam kunnen ontwikkelen. Ook in de gevallen van het Twentse Dulder en het Drentse Doldersum zal het oorspronkelijke hakhoutbos dus waarschijnlijk gelocaliseerd moeten worden op (een gedeelte van) de latere escomplexen.
De hoofddoelstelling van dit artikel was niet om een uitputtende behandeling te geven van het toponymisch element dolder, maar om te illustreren dat men zich bij het beoefenen van de toponymie niet moet beperken tot een bepaalde categorie namen - dus bijvoorbeeld alleen veldnamen en geen buurschapsnamen en boerderijnamen - en dat kennis van de historische geografie van belang is bij het verklaren van toponiemen. Dit laatste heeft in het geval dolder geïnspireerd tot de hier gepresenteerde betekenisreconstructie. | |||||||||||||||
Appendix: enige toponiemen met het element dolderDolder, voormalige buurschap bij Wageningen, Gelderland. Voor de vermeldingen zie hierboven.
Dulder, buurschap en voormalige marke in de gemeente Dinkelland, Overijssel. Voor de vermeldingen zie hierboven.
Doldersum, gemeente Vledder, Drenthe. Vermeldingen: 1297 bona dicta Reimunding in Dolre, 1420 Doldersem, 1519 de bueren van Dolderen (Ordelen, 16), 1524 onse arve ende guderen.. geheyten Dollersen gelegen int karspel van Vledderen (chart. Drenthe), 1547 de van Doldersum. Uit de vermeldingen blijkt dat het gedeelte -sum een latere toevoeging is, vermoedelijk te interpreteren als een genitief-s in combinatie met hêm ‘woonplaats, nederzetting’. Het element hêm (nl. heem, heim, hoogduits Heim) komt in talloze plaatsnamen voor, maar is in Drentse namen ongebruikelijk. Doldersum is dus te duiden als ‘woonplaats’ (hêm) in of bij een landschapselement dat aangeduid werd met het de naam Dolre.
Dolderman, boerderij gelegen ten westen van de Letteler enk aan de rand van een dekzandruggetje, bij de buurschap Lettele in Overijssel (Warenlijst van de Gooyermarke anno 1399 (Gem. Archief Deventer nr. 1147) tho Dolre). Vermoedelijk betreft het hier oorspronkelijk de naam van een gebied dat samenvalt met een kleine rug van hoog dekzand die zich ongeveer in oost-westelijke richting uitstrekt en bestaat uit moderpodzol- en haarpodzolgrond, het grondtype van veel essen/enken, en dus gekoppeld aan oude nederzettingen.
Den Dolder, buurt van de gemeente Zeist, Utrecht (Moerman 1938:21). Oude vormen van dit toponiem zijn mij niet bekend.
De Dolder, een plaats in het Sallandse Heino, Overijssel, achter de RK kerk. Een erve Den Dolder wordt hier in de 18e eeuw meermalen genoemd (Moerman 1938:21). | |||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||
Dolderdeel, gemeente Ermelo en Putten, Gelderland, in 1663 vermeld als benaming voor een deel van het Speulderbos (Gelderse Leenacten, Veluwe, 114). Het element dolder- in deze naam zou afkomstig kunnen zijn van een eigenaar met de naam (Van) Dolder, maar kan ook verwijzen naar een voormalig spaartelgenbos ter plaatse.
Dolderkamp, boerderij in het Garderbroek, gemeente Barneveld, Gelderland. Dolder kan hier van een familienaam afkomstig zijn, maar ook wijzen op een spaartelgenbos.
De Doldermanscamp, in Arkemeen bij Nijkerk, Gelderland (Geldersche Leenacten, 114); zal wel op te vatten zijn als ‘de kamp van Dolderman’. Dolderman kan dus een familienaam zijn, maar die kan op zijn beurt weer ontleend zijn aan de boerderijnaam Dolder(man). | |||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Kanttekeningen van de redactie
| |||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||
|
|