Vlaamse familienaam Schelhaever. Een *pillecoc kan evtl. worden vergeleken met 1398 Jan Bilgecoc = 1386 dele femme Jehan Belicocs une vache pour le meilleur catel, Wervik (Debrabandere 1970, 79). Maar in Pellecoc is er geen spoor van mouillering, zodat deze verklaring uit pillier (met gemouilleerde 1) weinig waarschijnlijk is.
Veeleer is het eerste lid de stam van Oudfrans peler < Lat. pilari ‘ontharen’. De betekenis ‘villen’ door verwarring met peler < pel, peau ‘vel’ komt wel minder in aanmerking, want een kippenviller zou toch een vreemd beroep zijn. Toch lijkt een vogelviller niet onmogelijk, want in 1342 komt in Dortmund een Villevogel voor, maar Bahlow 514 ziet er toch ook wel een vogelplukker in ‘schinde, rupfe den Vogel’. Pellecoc is m.i. veeleer een hanen- of kippenplukker, zoals de Duitse familienaam Plückhahn. Analoog is ook de Franse familienaam Pelloie, Poilloue ‘vogelplukker’ (Dauzat 1951), waarin Fr. oie, Ofr. oe < Lat. avica, avis ‘vogel, (later) gans’. De naam past dan volledig in het rijtje van de Franse familienamen Plumecocq, Plumecok, Plumejeau, Plumejaud (Morlet 1991). Oudfrans jau < Lat. gallus ‘haan’. En er is ook Plumeoisille, de tegenhanger van Plukvogel, die we in de 13de eeuw als Plockevoghel aantreffen in Broekburg (Dupas 135). De toenaam Plucvoghel komt ook in de 15de eeuw in Brugge voor (Corpus-Gysseling I, 2640, 36). Plukken ‘uittrekken van vogelveren’ heet in Vlaanderen trouwens ook pluimen. Een paar oude voorbeelden van Plumecoc kunnen hier niet misstaan: 1275 Gillot Cok Plume, Lessen (Veil Rentier fo 104 ro); 1415 Piérard Plumekocq, Doornik (Du Chastel); 1616 Jacques Plumecoock, Frans-Vlaanderen (Vergriete 1972, 41). De omgekeerde volgorde, zoals in Cok
Plume, komt trouwens voor in de toenaam Kokepele in 1271 in Atrecht (Berger 53).
Pellecoc is ongetwijfeld de beroepsnaam van iemand die hanen, kippen, vogels plukte. Pellecoc had ook het trefwoord moeten zijn in het VMNW en niet een onbestaand pellecoeke.