Naamkunde. Jaargang 33
(2001)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |||||||||||||||||
Pieterse, een vrouwennaam uit de dertiende eeuwZijn schoonmoeder zat in de voorkamer, in de baan zon die door de vitrages naar binnen viel. Nicolien zat in de stoel voor de tussendeur en zag hem binnenkomen toen hij de buitendeur openduwde. ‘Ha die Jansen,’ zei hij tegen zijn schoonmoeder. Hoewel het nergens in Het Bureau expliciet vermeld wordt, zal elke lezer de in de bovenstaande passage voorkomende namen Jansen en Pietersen als familienamen, meer bepaald als patroniemen opvatten. Patroniemen en metroniemen worden al van oudsher in de naamgeving gebruikt ter nadere identificatie van een persoon. In de, uit de eerste helft van de dertiende eeuw stammende, wettelijke passeringen van de Sint-Baafsheerlijkheid te Gent, vinden we namen als hannekin .f.Ga naar voetnoot(1) impins ‘Hannekin de zoon van Impin’ (CG 3,21) en arnunt .f. aven ‘Arnunt de zoon van Ave’ (CG 3, 23). In de Nederlandstalige statuten en ledenlijst van de broederschap van Sint-Jacob in het Sint-Jacobsgodshuis te Gent, die kort voor 1270 vervaardigd zijn, komen we namen tegen als woutere ser willais sone ‘(aan) Wouter de zoon van heer Willai’ (CG 154,3) en soi gherams sone ‘Soi de zoon van Geram’ (CG 164,16). Ik laat hier de diverse andere, veelal regionaal bepaalde, mogelijkheden tot het vormen van patro- en metroniemen buiten beschouwing. De vorm sone, die in de oudste voorbeelden steeds los van de vaders- of moedersnaam wordt geschreven, verzwakt in de constructie [voornaam + vadersnaam in de genitief +sone] in de loop van de tijd tot -sen, dat, steeds aan de vadersnaam vastgeschreven, het karakter van een suffix heeft gekregen. Deze overgang vindt over het algemeen plaats in de vijftiende eeuw.Ga naar voetnoot(2) Volgens Van Loon wordt het substantief sone in de constructie [voornaam + moedersnaam in de genitief +sone] nooit verdoft tot -sen.Ga naar voetnoot(3) | |||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||
In Gysselings Corpus van Middelnederlandste teksten tot en met het jaar 1300 (CG of Corpus-Gysseling), dat alle originele dertiende-eeuwse documenten in de volkstaal bevat, komen verschillende namen voor die eindigen op -sen. Meestal gaat het om een zwakke genitief van een voornaam die uitgaat op -s(e). Bij de voornamen voor vrouwen komt dit voor bij namen als Agnes (met vormen als agne(e)sen, ane(e)sen en neesen), Adelise (met vormen als adelisen, a(e)lisen en lisen), Beatrix, Beatrise (met vormen als beatrisen, biatrisen en trisen) en Clemense (met de vorm clemensen). In het geval van een metroniem wordt de betreffende vrouwennaam in de genitief altijd gevolgd door het substantief sone, bijvoorbeeld thyeman vorenGa naar voetnoot(4) clemensen sone ‘Tieman de zoon van vrouw Clemense’ (CG 501,26) en riquaerd lisen zuene ‘Rijkward de zoon van Lise’ (CG 1715,4) of voorafgegaan door het Latijnse equivalent daarvan: f(ilius), bijvoorbeeld willem .f. neesen ‘Willem de zoon van Nese’ (CG 2833,16) en willen f trisen ‘(aan) Wille de zoon van Trise’ (CG 81,38-39). Voor de voornamen voor mannen op -sen geldt hetzelfde. Het betreft voornamelijk zwakke genitiefvormen van mannennamen die in de nominatief uitgaan op -s(e), bijvoorbeeld Gijs (met vormen als ghysen), Rase (met als verbogen vorm rasen), Eustachius (met een verbogen korte vorm stasen) en Wisse (met de verbogen vorm wissen). Ook hier is bij patronymisch gebruik steeds het substantief sone toegevoegd, bijvoorbeeld janne ... sher ghyzen sone ‘(aan) Jan de zoon van heer Gijs’ (CG 2154,9) en heinric wissen sone ‘Henrik de zoon van Wisse’ (CG 406,31). In geen van deze gevallen kan de auslautvorm -sen door afslijting zijn ontstaan uit het substantief sone.
Op het eerste gezicht ziet de eenmaal in het Corpus-Gysseling aangetroffen vorm pietersen er hetzelfde uit als de hierboven genoemde genitiefvormen op -sen. Deze naam komt voor in de stadsrekeningen van Dordrecht over de jaren 1285-1286: Jtem martijn voer pietersen sone xij s van vier sticken houds (CG 1160,17). Maar om welke naam gaat het hier eigenlijk en is het een mannennaam of een vrouwennaam? Theoretisch zijn er verschillende manieren waarop de passage martijn voer pietersen sone geanalyseerd zou kunnen worden. Niet alle hypothesen blijken echter dezelfde graad van waar- | |||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||
schijnlijkheid te hebben. Een mogelijke manier om de constructie martijn voer pietersen sone te analyseren is als ‘Martijn Voer, Pietersen zoon’, waarbij voer een toenaam is, die wordt gevolgd door een patroniem. De vorm pietersen is dan echter lastig te verklaren. De gewone genitiefvorm is pieters. Analyse van pietersen als een verdofte vorm van *pieters-sone is niet waarschijnlijk, omdat de verdoffing van sone tot -sen pas vanaf de vijftiende eeuw gaat optreden. Een andere mogelijkheid is, dat de constructie martijn voer pietersen sone opgelost moet worden als ‘Martijn vrouw Pietersen zoon’, waarbij voer de betekenis ‘vrouw’ heeft. In de stadsrekeningen van Dordrecht zijn, evenals in vele andere documenten in het Corpws-Gysseling, voorbeelden te over te vinden van deze constructie.Ga naar voetnoot(5) De vorm pietersen kan in dit geval niet worden geanalyseerd als een verdofte vorm uit *pieters-sone. Ten eerste wordt de naam immers al gevolgd door het substantief sone en bovendien komt volgens Van Loon verdoffing van -sone tot -sen bij metroniemen niet voor.Ga naar voetnoot(6) Pietersen moet dus in zijn geheel een metroniem (in gegenitiveerde vorm) zijn. Het ligt voor de hand om bij het zoeken naar de etymologische herkomst van dit pietersen in de richting te kijken van de Latijnse mannennaam Petrus of het Nederlandse equivalent daarvan: Pieter. Deze laatste naam komt als voornaam voor mannen veelvuldig in de documenten in het Corpus-Gysseling voor. Vrouwennamen op basis van Petrus of Pieter blijken echter in het materiaal van het Corpus-Gysseling niet voor te komen, op deze Dordtse vorm pietersen na. Als vrouwelijk equivalent van Petrus/Pieter werd over het algemeen Petronella/Pieternelle beschouwd, hoewel deze naam strikt genomen geen afleiding van Petrus is.Ga naar voetnoot(7) Hoe moet de vorm pietersen worden geïnterpreteerd? Een eerste mogelijkheid is dat pietersen een variant is van pietersin, een afleiding van de mannennaam Pieter met het suffix -sin, waarbij de vocaal verdoft is tot -sen.Ga naar voetnoot(8) Ook het suffix -kin kent een dergelijke verdofte | |||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||
variant: -ken.Ga naar voetnoot(9) Het suffix -sin, in het Oudnederlands -cin, geeft aan namen een affectieve waarde en kan zowel achter mannennamen als achter vrouwennamen worden toegevoegd: Lam - Lamsin, Wil - Wilsin; Ava - Avacin, Imme - Immecin, Wive - WivesinGa naar voetnoot(10). Al deze vormen hebben echter met elkaar gemeen dat het afleidingen zijn van Germaanse namen. In geen enkel geval werd het suffix -sin achter een niet-Germaanse naam aangetroffen, maar dat kan uiteraard toeval zijn. De belangrijkste constatering lijkt echter, dat de toevoeging van het suffix -cin, -sin achter een naam niets verandert aan het oorspronkelijke geslacht van de naam in kwestie. Een mannennaam gevolgd door -cin, -sin blijft een mannennaam en een vrouwennaam gevolgd door -cin, -sin blijft een vrouwennaam. De vrouwennaam pietersen kan dus niet het resultaat zijn van afleiding van de mannennaam pieter met het uit -sin verdofte suffix -sen. Misschien is hier echter geen sprake van het affectieve suffix -sin. maar van het moveringssuffix -sin. Bij movering worden van oorsprong mannelijke woorden (en namen) van een vrouwelijk equivalent voorzien door toevoeging van een suffix. Bij een woord als meester kan bijvoorbeeld door middel van het suffix -es het woord meesteres gevormd worden. Het Middelnederlands kende hierin wat meer variatie dan het modern Nederlands. Van het woord meester kon met het suffix -icghe het woord meestericghe gevormd worden, maar ook met -(er)se het woord meesterse. Beide vormingen kunnen zowel betrekking hebben op de vrouw van een meester als op een vrouwelijke meester. Bij een toenaam als bloemard kon door middel van het suffix -inne de toenaam bloemardinne gevormd worden voor de echtgenote of dochter van de genoemde bloemard. Er zijn diverse suffixen die voor movering kunnen worden gebruikt, waarvan de meeste een regionaal | |||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||
beperkt verspreidingsgebied hebben.Ga naar voetnoot(11) Binnen de Latijnse voornaamgeving vinden we gemoveerde vrouwennamen als Benedicta, Clementia en Juliana naast mannennamen als Benedictus, Clemens en Julianus. In de Germaanse voornaamgeving wordt een naamstam als *r da- ‘raad’ bijvoorbeeld al in de vroege Middeleeuwen niet meer uitsluitend ter vorming van mannennamen gebruikt, maar kunnen er (eventueel uitgebreid met het suffix -e) ook vrouwennamen mee worden gevormd.Ga naar voetnoot(12) In de paragrafen die Bach aan movering bij familienamen wijdt, komt het suffix -sin, in verdofte vorm -sen ook aan de orde.Ga naar voetnoot(13) Bach analyseert het moveringssuffix -sin, -sen als de genitiefuitgang -s gevolgd door het moveringssuffix -in, -en. Voor de vorm pietersen zou dat betekenen dat deze is opgebouwd uit het gegenitiveerde patroniem pieters en het suffix -in, -en, waardoor het de gemoveerde voor- of toenaam van de echtgenote van de betreffende Pieter zou zijn geworden. Dit lijkt een nogal omslachtige manier van naamgeving; de martijn voer pietersen sone die in de Dordtse rekening genoemd wordt, zou dan de zoon zijn van de echtgenote van een man die de voornaam pieter of het patroniem pieters draagt. Het zou dan toch meer voor de hand gelegen hebben deze Martijn maar gewoon naar zijn vader te noemen: *martijn pieters sone. Het is trouwens de vraag of deze wijze van movering ook van toepassing is geweest op voornamen en patroniemen; de door Bach genoemde voorbeelden met het moveringssuffix -sin hebben zonder uitzondering betrekking op substantieven en appellatieve toenamen. Een andere mogelijkheid is dat pietersen de genitief is bij een nominatiefvorm pieterse, en dat we deze vrouwennaam moeten opvatten als een gemoveerde vorm bij de, niet in het Middelnederlands overgeleverde, mannennaam *Pieters met het moveringssuffix -e. Deze mannennaam Pieters zou dan de Middelnederlandse variant van Latijn Petrus zijn, waarin de auslaut-s bewaard is gebleven. Het behoud van deze -s van de Latijnse nominatiefuitgang is weliswaar niet zeer frequent aangetroffen, maar het komt in de dertiende eeuw wel voor, bijvoorbeeld in de namen Filips en PauwelsGa naar voetnoot(14). De | |||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||
vorming van gemoveerde vrouwennamen door middel van toevoeging van het suffix -e aan een mannennaam is in de dertiende eeuw een enkele keer aangetroffen, zowel bij Germaanse namen, als bij niet-Germaanse namen.Ga naar voetnoot(15) Het is echter de vraag of het waarschijnlijk is dat er in het geval van de vrouwennaam pieterse sprake is van de weliswaar aangetroffen, maar niet zeer gebruikelijke procedure van movering door middel van het suffix -e bij een theoretisch mogelijke, maar niet aangetroffen mannennaam Pieters, gereconstrueerd naar analogie van Filips en Pauwels. Tegen verklaring van een nominatiefvorm pieterse uit de mannennaam Pieter met het suffix -se < Germaans -so zijn dezelfde bezwaren in te brengen als tegen de hierboven reeds genoemde verklaring van een nominatiefvorm pietersen uit de mannennaam Pieter met het suffix -sin. Ook hier zijn uitsluitend vormingen op basis van Germaanse namen overgeleverd, bij de vrouwennamen bijvoorbeeld Gese (bij Gertrud) en Hase (bij Hadewig) en bij de mannennamen Richizo, RixoGa naar voetnoot(16) en is het de vraag of het betreffende suffix ook aan een niet-Germaanse naam kon worden toegevoegd. Bovendien geldt ook hier dat het suffix geen moveringssuffix was; een mannennaam gevolgd door het suffix -se, -so blijft een mannennaam, een vrouwennaam met het suffix -se blijft een vrouwennaam.Ga naar voetnoot(17) Een eventuele koppeling van het suffix -se aan de mannennaam Pieter maakt van het resultaat dus nog geen vrouwennaam. De meest waarschijnlijke verklaring is mijns inziens dat pietersen de genitief bij de nominatief pieterse is, en dat dit pieterse ontleend is aan de Latijn vrouwennaam Petrissa, een afleiding van de Latijnse mannennaam Petrus.Ga naar voetnoot(18) Weliswaar zijn er in het dertiende-eeuwse Middelnederlandse materiaal geen namen aangetroffen die op analoge wijze zijn gevormd, maar er | |||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||
is wel een andere categorie woorden die zowel qua vorm als qua betekenis nauw aansluiten bij de hier genoemde vorming. Het betreft de vrouwelijke substantieven op -erseGa naar voetnoot(19) Het suffix -erse is ontstaan uit -er-esse. Het eerste deel, -er(e), is het oorspronkelijke suffix van het te moveren mannelijke substantief, bijvoorbeeld een nomen agentis als backere of dienere of een op andere wijze ontstaan substantief als meester of porter. Het tweede deel, -esse, is een ontlening aan het Latijnse suffix -issa, dat gebruikt wordt ter vorming van vrouwelijke substantieven. In het substantief abedesse is bijvoorbeeld sprake van directe ontlening aan Latijn abatissa. Het suffix -esse werd in het Middelnederlands vooral gebruikt ter movering van substantieven op -er(e), waardoor uit de combinatie -er-esse de variant -erse ontstond. Deze variant werd vervolgens ook gebruikt om vrouwelijke substantieven te vormen bij woorden die met op -er(e) uitgingen, bij voorbeeld patronerse bij patrone en propheterse bij prophete. De vorming van Middelnederlands Pieterse bij Latijn Petrissa sluit aan bij de vorming van substantieven als Middelnederlands abderse bij Latijn abatissa en Middelnederlands propheterse bij Latijn prophetissa. Aan de Middelnederlandse kant zien we eveneens dat deze verklaring analoge vormen oplevert: het paar Pieter-Pieterse komt overeen met paren als backere-backerse en meester- meesterse. Als we bij het zoeken naar herkomst en vorming van pietersen voor de minst gecompliceerde verklaring kiezen, komen we terecht bij de Latijnse vrouwennaam Petrissa, waarvan in het Middelnederlands door middel van het suffix -erse de nog niet eerder in het Nederlandse taalgebied gesignaleerde vrouwennaam Pieterse gevormd kon worden. De talrijke voorbeelden van deze naam in vooral (Zuid-)Duitse bronnen, zowel in de Latijnse variant Petrissa als in de volkstalige variant Petirs(s)e, en het volledig ontbreken van de naam in bronnen uit de Frankrijk en Vlaanderen, geven aanleiding tot de gedachte dat de naam Pieterse ons taalgebied via Duitsland heeft bereikt. Er zijn in Holland immers meer namen aan te wijzen waarvoor een ontleningsweg via Duitsland aannemelijk geacht mag worden.Ga naar voetnoot(20)
Leiden Tanneke Schoonheim | |||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||
|
|