[Boekbespreking]
Edith Marold & Christiane Zimmermann (Hgg.). Nordwestgermanisch (Ergänzungsbände zum Reallexikon der Germanischen Altertumskunde, hg. v. Heinrich Beck, Heiko Steuer, Dieter Timpe, Bd. 13). - Walter de Gruyter, Berlin-New York 1995. Geb. X + 299 S. (ISBN 3-11-014818-8).
Het Noordwestgermaans is de laatste jaren flink in de belangstelling gekomen. Niet alleen is aan deze groep van Germaanse talen een compleet tijdschrift gewijd (north western Language Evolution - nowele), maar ook zijn talrijke studies en artikelen over dit onderwerp verschenen. Het hoofdthema daarbij is de vraag naar de verhouding tussen de Germaanse dialecten rond de Noordzee. Ook het congres, waarvan dit fraaie boek de neerslag vormt, was aan de vraag gewijd, hoe de scheiding van het Noordgermaans en het Westgermaans eigenlijk is verlopen, wat het Noordwestgermaans nu eigenlijk is en welke bijdrage de naamkunde kan leveren bij de beantwoording van deze vragen. In deze bespreking staan de bijdragen uit dit boek die vooral naamkundig materiaal gebruiken centraal.
De bekende Zweedse naamkundige Thorsten Andersson opent dit deel met een bijzonder prikkelende bijdrage over de structuur van de plaats- en persoonsnamen in Scandinavië en op het kontinent (blz. 1-39), waarbij de verschillen en overeenkomsten worden aangestipt. Vooral de kaarten zijn soms zeer illustratief, zoals bijv. die op blz. 12, waarop het verband tussen de -ingi-namen in Zweden, Denemarken, Noord-Duitsland en Nederland duidelijk tevoorschijn treedt. Ook de namen op -leben in Thüringen en die op -løv/-lev in Denemarken lijken verband met elkaar te houden, al lijkt Anderssons verklaring voor de open ruimte tussen de twee gebieden niet geheel overtuigend: Als de Slavische immigratie hierbij inderdaad een rol heeft gespeeld, waarom is die breuk dan niet zichtbaar bij de -ingi-namen? In elk geval lijkt uit Anderssons betoog naar voren te komen dat Jutland niet alleen geografisch maar ook taalkundig nauwer aansluit bij het vasteland dan de Deense eilanden. Bij de persoonsnamen valt op dat de namen in oude runeninscripties (o.a. in Jutland gevonden!) vaak verwantschap vertonen met het vasteland, meer soms dan met het latere Oudnoords. Andersson legt daarbij tevens de nadruk op het feit dat plaatsnamen beter geschikt zijn om verbindingen tussen de afzonderlijke Germaanse dialekten te leggen dan persoonsnamen (blz. 28). En toch verdienen juist