Naamkunde. Jaargang 27
(1995)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
De familienaam De Len(d)tdeckerDe familienaam De Len(d)tdecker kwam eind 1987 - de varianten inbegrepen - 208 maal in België voor, waarvan 139 maal in Oost-Vlaanderen. Het is dus een hoofdzakelijk Oostvlaamse familienaam. Het is zelfs een Wase naam. Hij wordt nl. het vroegst in het Land van Waas aangetroffen, althans in de vorm van de huidige familienaam. Enkele voorbeelden: 1684 Cornelis de Lentacker, WaasmunsterGa naar voetnoot(1); 1770 Joanna Lentacker; Gillis Lentdeckere, Land van WaasGa naar voetnoot(2); 1790 Adriaan de Lentacker, Beveren-WaasGa naar voetnoot(3); 1796-99 De Lentacker, Sint-NiklaasGa naar voetnoot(4). De familienaam komt vandaag in de volgende vormen en varianten voor en ik vermeld er telkens de provincie en de frekwentie bij volgens het Rijksregister: Delendecker 14 maal (10 × Brabant, 4 × W.-VI.); Delendeker viermaal (Brabant); De Lendtdecker 21 maal (10 × Antwerpen, 10 × O.-VI., 1 × Limburg); De Lentacker achtmaal (O.-VI.); De Lentdecker 62 maal (43 × O.-VI., 15 × Brabant, 3 × Antw., 1 × W.-VI.); De Lintdecker negenmaal (6× O.-VI., 3 × Henegouwen); Lentacker 45 maal (29 × O.-VI., 10 × Antw., 4 × Brabant, 2 × Luik); Lintacker 45 maal (43 × O.-VI., 2× Henegouwen). In mijn VWFGa naar voetnoot(5) heb ik de naam verklaard uit de plaatsnaam Lendakker/Lindakker. De FlouGa naar voetnoot(6) vermeldt nl. deze plaatsnaam in Wingene (W.-Vl.): ca. 1300 westhalf der kerke te Winghine tere stede die men heet Lendacker; 1555 van Noort ackere naer Lendt ackere; 1640 in Wingene... west den Lendackere; 1680 een partye lant ghenaemt den Lentacker; 1846 Lintakker. In 1901 blijkt deze plaats Landakker te heten. Hij noemt verder een Lentakker in Ingelmunster (W.-Vl.): 1714 suijt de straete van Ingel- | |
[pagina 236]
| |
munstre naer den Lentacker; eveneens in Pittem, dat trouwens aan Wingene grenst: 1622 den Lentacker; ook in Torhout: 1702 eene partye meersch ende pitterie genaempt den Lentackere. Jongere Lentakkers situeert hij in Loker (1906), Lotenhulle (1906), Meulebeke (1905). Een Lindakker was landerij in Desselgem: 1570 jnden Lindackere anden cruuswech. En in Sint-Pieters-Kapelle heette een tiendland in 1736 t Lintacker. Alleen in Wingene noemt De Flou van de plaatsnaam afgeleide persoonsnamen: 1300 Wouter van Lendacker; 1356 Jan de Smet van Lendacker. Daar kan ik nog de volgende voorbeelden aan toevoegen: 1398 Feinse van Lendackere, 1394 Gillekin van Lendackere = 1382 Gillekin van Lendackere f. Gillis; 1382 Sare van Lendackere, Wingene. De naam komt ook in een heel andere hoek van de provincie voor: 1398 Roelant van Lendackere, Weynin van Laendackere, Ghiselin van Lendackere, Geluwe; 1398 Walwain de Lendackere, Geluwe = 1398 Wallewein van Lendackere, MenenGa naar voetnoot(7). Wie de grafieën van de plaatsnaam en van de familienaam vergelijkt, kan bijna niet anders dan deze familienaam uit de bijna identieke plaatsnaam verklaren. En toch bevredigt deze verklaring me niet helemaal. Van Lendacker heeft blijkbaar zijn bakermat in Wingene en De Len(d)tdecker is een Wase familienaam. De moderne familienaam vertoont als aanloop ten hoogste een bepaald lidwoord en nooit een voorzetsel. Namen zijn natuurlijk wel vaak aan reïnterpretatie onderhevig en het is denkbaar dat Lendakker als Lendekker werd begrepen en een secundair lidwoord kreeg. De mogelijkheid van de overgang van -dakker naar -dekker blijkt trouwens uit het voorbeeld van de familienaam Voordekkers, Voordecker(s). Deze naam, die er inderdaad ook als een beroepsnaam (een nomen agentis) uitziet, gaat terug op een plaatsnaam Voordakker. Die kwam o.m. voor in Ruddervoorde: 1463 de VoordackerGa naar voetnoot(8). Het was ook een plaatsnaam in Wetteren: 1445 up VoortackerGa naar voetnoot(9). En wellicht kwam hij ook nog elders voor. Hier is geen twijfel mogelijk; de familienaam Voordekkers gaat op het -akker-toponiem terug: 1448 Cent f. Lievins van Voordhackers (De Flou) = 1449 Cent Voordhackers, Meetkerke; 1490 | |
[pagina 237]
| |
Andries Voorthackere, Oudenburg; 1559 Guillame Voordeckers, OudenburgGa naar voetnoot(10). Een decker-vorm vinden we ook in Vorst (Antw.) in de 15de eeuw: Jan van VoertdeckerGa naar voetnoot(11). Ook in Diest kwam de toenaam voor: 1460 tusschen erven Arnouts Voirtackers; 1475 Gielis Voirtackere, tusschen ... ende Arnouts VoirtackersGa naar voetnoot(12); 1460 Arnout Voirtackere, 1593 Goert VervoerdackerGa naar voetnoot(13). Voordekkers is inderdaad een mooi voorbeeld van een reïnterpretatie als -dekker, maar deze naam heeft gewoon het voorzetsel laten vallen en heeft geen lidwoord. Of zou de in De Lentdecker niet het Nederlandse lidwoord zijn, maar wel het Franse voorzetsel? Boven hebben we al gezien dat in een franstalige bron het voorzetsel van vertaald werd, nl. in 1398 Walwain de Lendackere. Of misschien gaat het om een Noordfranse - oorspronkelijk weliswaar Nederlandse - plaatsnaam. De FlouGa naar voetnoot(14) noemt Landacre in Hesdin-l'Abbé (Pas-de-Calais): 1193 villam de Landacre; 1338 Jehan Bourgois, de Landacre; 1588 Jehan d'Isque, sieur de Landacre. Zou de in De Lentacker uit De Landacre kunnen/moeten worden verklaard? Maar er is m.i. nog een andere verklaringsmogelijkheid. In een artikel uit 1949Ga naar voetnoot(15), mij onlangs bezorgd door J. Moors - waarvoor mijn hartelijke dank -, komt in Eupen in 1565 de volgende naam voor: Peter Leendecker. Ik meen, dat de naam Leendecker heel waarschijnlijk de grondvorm is van de familienaam die ons hier bezighoudt. De variant Delendecker is dan de grafie die het minst van de oorspronkelijke naam is afgeweken. Leendecker nu moeten we ongetwijfeld begrijpen als leemdekker, met regressieve assimilatie md/nd, zodat de bilabiale nasaal (m) een dentale nasaal (n) wordt o.i.v. de dentaal (d); vgl. Lanssens < Lamsin, Sansen < Samsin (Samson). Een leemdekker was een lemer, een werkman die de gevlochten wanden van (lemen) huisjes met leem bestreek. Het woord lijkt | |
[pagina 238]
| |
niet voor te komen in het Middelnederlands. Het staat althans in geen enkel Middelnederlands woordenboekGa naar voetnoot(16). Het staat ook niet in het Corpus-Gysseling. Er is evenmin een lemma of een samenstelling leemdekker in het W.N.T. Het Middelnederlandse ekwivalent is ongetwijfeld leemplacker(e) (MW IV, 261). En deze beroepsnaam komen we als toenaam tegen in Dordrecht in 1286: Hannekine den Leemplackere. Lemendecker, lêmdecker is wel Middelnederduits. En we komen de beroepsnaam als toenaam tegen in de 13de eeuw in Nederduits gebied: 1274 Gerd Lemdeckere, Hamburg; 1280 Hugo Lemdecker, RostockGa naar voetnoot(17). Het Deutsches WörterbuchGa naar voetnoot(18) vermeldt Lehmdecker met de betekenis ‘argillator, leemdecker, alutarius’. Volgens Grimm wordt met deze beroepsnaam wel ‘das sonst schlagen genannte bereiten der lehmwände’ bedoeld. Maar aangezien dekken en dak dezelfde stam bevatten, zal de leemdekker in de eerste plaats wel iemand geweest zijn die het huis met een lemen dak dekte. Het Deutsches Wörterbuch vermeldt dan ook het woord Lehmdach ‘Dach von stroh oder reisig und lehm’. Dat Leemdekker Duits is, verklaart het voorkomen van de familienaam in de 16de eeuw in Eupen. Het kan er ook de verklaring voor zijn, waarom onze oudste (ondubbelzinnige) voorbeelden van de familienaam De Len(t)decker zo jong zijn, nl. uit het eind van de 17de eeuw. Ik durf daarom te veronderstellen dat deze familie van een Nederduitse Le(e)mdecker afstamt, die zich omstreeks 1700 in het Waasland is komen vestigen. Of dit met de feiten overeenstemt, moet een genealoog uitmaken.
Frans Debrabandere Brugge |
|