| |
| |
| |
Kumtichse plaatsnamen (I)
Ter inleiding
Over de plaatsnamen van Kumtich bestaan weinig gedrukte bronnen. We hebben slechts de namen geciteerd bij A. Wauters in zijn Géographie et histoire des communes belges (Canton de Tirlemont, Cumptich), 1876, blz. 138-142. Wauters geeft echter van geen enkel toponiem de precieze ligging. Ook komen hierin veel onbetrouwbare grafieën voor. Wel had ik in 1987 al een Cijnsboek gepubliceerd van de abdis van Vrouwenpark, als nummer 6 van de Oostbrabantse Historische Teksten. Hierin komen enkele plaatsnamen voor.
Dit gebrekkige materiaal noopte ons tot het opsporen van de namenschat in de oorspronkelijke bronnen. Gelukkig verwierf het Stedelijk Museum het Toreke te Tienen de meeste handschriften uit het Algemeen Rijksarchief in depot. Op 18 juni 1992 werden de vernieuwde gebouwen van het Stadsarchief van Tienen officieel in gebruik genomen. Terzelfdertijd werd de benaming van deze instelling gewijzigd in ‘Hagelands Historisch Documentatiecentrum’ (S. Thomas, in: Oost-Brabant, XXX, 1, maart 1993). Op deze wijze was het voor mij minder tijdrovend om dit archief, dat zich als het ware achter mijn deur bevindt, te raadplegen.
In plaats van het materiaal gewoon alfabetisch te rangschikken, heb ik het namenbestand ingedeeld in een aantal rubrieken. Zo komen alle veld- en waternamen bij elkaar, evenals de namen voor bergen en dalen, bossen, bruggen, hoeven, enz. Ik sluit hierbij aan bij de werkmethode, die ik gebruikte bij de beschrijving van de Hoegaardse plaatsnamen (1985), de Tiense plaatsnamen (1987, 2 delen), de Waanrodese plaatsnamen (1989) en de Hakendoverse plaatsnamen (1991). Zulke bewerking is leesbaarder dan een alfabetische namenlijst. Met het oog op de bruikbaarheid heb ik bovendien de meeste namen op kaarten gesitueerd. Een klapper helpt de lezer om een naam in een paragraaf terug te vinden.
Ik hoop dat deze studie zal bijdragen tot een betere kennis van dit dorp, dat geen bekend bedevaartsoord is geworden zoals Hakendover, maar dat wel kan bogen op een zeer rijke schat aan oude plaatsnamen.
Tienen, 1993.
| |
| |
| |
1. Situering
1.1. Ligging en grenzen
Kumtich behoort tot het kanton Tienen, arrondissement Leuven, gelegen in de provincie Vlaams-Brabant.
Het dorp grenst in het noorden aan Kerkom met het gehucht Bijvoorde en in het oosten aan Sint-Pieters-Vissenaken en Tienen. Oorbeek, Hoegaarden (met het gehucht Sint-Katrien-Houtem) en Meldert vormen de zuidgrens. Voor de fusie kende deze zuidgrens een grillig verloop. Hoegaarden drong met een inham het grondgebied van Kumtich binnen. Anderzijds bezat Kumtich nog een laarsvormig gebied tot diep in Hoegaarden, langs de grens met Oorbeek, tot aan de Waverse steenweg. Hoksem behoorde door deze grillige grens deels tot Hoegaarden en deels tot Kumtich. Na de fusie werd de E40 de nieuwe zuidgrens (Fig. 1).
In het westen grenst Kumtich aan de gemeente Willebringen. Vertrijk wordt slechts met een smalle strook geraakt. Noordelijk hiervan grenst Kumtich aan Roosbeek met het gehucht Neer-Butsel.
Een tamelijk groot deel van de Kumtichse grenzen zijn natuurlijk: de Velp en de Oude Velp in het noorden, de Kleinbeek in het oosten en de Molenbeek of Mene in het zuiden. Wel overschrijdt de ‘laars’ zoals gezegd deze natuurlijke grens tot aan de Waverse steenweg. Verder vormt de Jordaanbeek een deel van de Kumtichse westgrens. De Bosbeek daarentegen verlaat al vlug de grens en vloeit dan grotendeels langs het bos van Willebringen.
De overige grenzen verlopen zoals meestal zeer wisselvallig. Van sommige percelen was het niet duidelijk tot welke gemeente ze behoren. Volgens een verklaring van 20 september 1681 bestond er een betwisting over het grondgebied van Tienen enerzijds en dat van de dorpen Kumtich, Houtem, Hakendover en Wulmersum anderzijds. In totaal ging het over een gebied van 270 bunders. Op 30 oktober 1717 nodigde de Tiense magistraat de overheid van de omliggende dorpen uit voor een gesprek, ten einde de grensgeschillen in der minne te regelen. De gesprekken leverden echter niets op.
Op de kaarten van Naveau (1754-58) staan nog zulke betwiste gebieden aangeduid. Zo was perceel 59 van de Tiense Armentafel circa 1700 ‘eene plecke lants gelegen bij danebroeck ende grijpe bempden’ met de opmerking ‘en is questieus teghen thienen en cumpticht te weten waer onder gelegen is’ (Acte II, 220). Ook perceel 60 was ‘questieus’. Rond 1754 voegde J.C.F Naveau ‘gesworen lantmeter’ hier een nota aan toe, waarin we le- | |
| |
zen dat bedoeld stuk land gelegen is ‘onder thienen op den keijen bergh, tegen over de grijpe bemden’ (o.c.). De grensafbakening zal pas definitief gebeuren in 1815 (zie 1.3). Wel kwam eerder, namelijk op 28 juni 1661, een oplossing tot stand voor de grenzen tussen Kumtich en Sint-Pieters-Vissenaken (Serie G 4).
Fig. 1 - Kumtich voor de fusies met 7 sekties.
| |
| |
| |
1.2. Fusies
Een grote verandering brachten de fusies met zich mee. Op 1 januari 1970 werd Bost, samen met Oorbeek, bij Tienen gevoegd. In hetzelfde jaar smolten ook Kumtich en Vissenaken samen tot de gemeente Kumtich-Vissenaken. De grootste operatie had echter plaats op 1 januari 1977. Groot-Tienen ontstond uit de fusie van de oude gemeente Tienen (+ Bost en Oorbeek), Kumtich-Vissenaken, Sint-Margriet-Houtem, Oplinter, Hakendover, Goetsenhoven, een klein gedeelte van Bunsbeek, en Groot-Overlaar. Met de E40 (voorheen E5) als nieuwe grens verkreeg Hoegaarden delen van Hoksem, Oorbeek, Bost en Goetsenhoven. Zo werd Kumtich de westelijke gemeente van Groot-Tienen(Fig. 2).
| |
1.3. Indeling
In 1686 besloeg de oppervlakte van Kumtich 1.025 bunders en 10 roeden, in 1865 1.346 ha 17a 70 ca (Wauters, 1876). Eén bunder kwam overeen met 1 ha 30a 0,6 ca. Het proces-verbaal van de begrenzing werd opgemaakt op 28 augustus 1815. Op 2 oktober 1815 volgde de definitieve indeling van Kumtich in 7 sekties (Wauters, 1876). Op 1 januari 1865 was Kumtich verdeeld over 2.672 percelen, toebehorend aan 716 eigenaars (o.c., 138).
Sektie A en B liggen ten noorden van de Leuvensesteenweg. De andere sekties liggen ten zuiden hiervan (Fig. 1).
Sektie A of Breisem is de noordelijke sektie, grenzend aan de dorpen Roosbeek (vanaf de Roosbeeksestraat), Kerkom en Vissenaken (tot aan de Vossekotweg). De zuidgrens volgt de Roosbeeksestraat, de Kerkomseweg, de Kleinveldstraat en de Vossekotweg. Ten westen van de Kapel van Breisem echter liggen van sektie A op de Vloed nog de percelen A292 tot A299.
Sektie B of Galgeberg sluit aan bij de vorige sektie met als zuidergrens de Leuvensesteenweg. Ten zuiden van deze steenweg liggen Sektie C of het Dorp en Sektie G of Roosbeekveld. De spoorweg Brussel-Luik verdeelt bovendien beide sekties in ongelijke delen. In Sektie C ligt het dorp Kumtich met als grenzen: Medekensveld in het westen, Geeststraat, Lindeveldstraat en een deel van de Hoksemsesteenweg in het zuiden. Sektie C volgt dan verder de Vierbundersweg en een deel van beek 4.045 om aan te sluiten bij de Biesemstraat.
| |
| |
Fig. 2 - Kumtich als deel van Groot-Tienen.
Sektie D of Grijpenveld wordt eveneens door de spoorweg in twee ongelijke delen verdeeld. Deze sektie sluit in het noorden aan bij C en wordt in het westen afgebakend door de huidige Maalderijweg.
Sektie E of Hoksem omvat de velden tot aan de Maalderijweg in het oosten en de Hoksemsestraat met de vroegere Appelarenweg (nr. 42) in het westen. Een groot deel ligt nu ten zuiden van de E40 en behoort aldus tot Hoegaarden.
Sektie F of Lindeveld verloor eveneens een groot deel aan Hoegaarden. De Oude Baan, nu verkeerdelijk Medekensveld genoemd, vormt de
| |
| |
noordgrens. Tussen Medekensveld en de Leuvensesteenweg, nu Leuvenselaan, ligt Sektie G of Roosbeekveld.
Kumtich is nog steeds een agrarisch gebied, al is de bewoning wat uitgebreider dan in 1876. In gemeld jaar bestond het grondgebied uit 85,2% landbouwgrond en 9,5% weiden. Onderstaand overzicht geeft de omrekening van de cijfers bij Wauters in procenten.
Bodemgebruik in 1876 |
Procent |
Akkers |
85,2 |
Moestuinen |
1,1 |
Lusthoven |
0,02 |
Weiden |
9,5 |
Boomgaarden |
0,5 |
Bossen |
0,01 |
Gebouwen |
0,4 |
Kerkhoven |
0,02 |
Wegen |
2,8 |
Beken |
0,1 |
| |
2. Nederzettingsnamen
2.0. Bewoning
Volgens een Status animarum (of zieltjeslijst) van 1771 woonden in Kumtich 134 families of 710 ‘zielen’ (KAB 2792 bis). Ze leefden verspreid als volgt: in Kumtich (dorp) 75 families of 370 zielen, in Breisem 20 families of 110 zielen, in Bielekout 3 families of 26 zielen, in Hoksem 16 families of 98 zielen, en in Stratem 20 families of 106 zielen. Eigenaardig genoeg verdween Stratem daarna van de kaart.
| |
2.1. Kumtich
Vormen
Om de ontwikkeling van de dorpsnaam na te gaan, zetten we eerst de oudste vormen op een rij.
Vormen bij Gysseling (1960, 581): 1140 kopie circa 1265 Compteka, circa 1150 kopie 12e E. Comptec, 1183 Contheit, 1189 de Conteyo, 1212 Cumthihc, 1216 Comtehc, 1217 Cometech, 1218 Comptecha, 1218 Cum- | |
| |
teh, 1224 Conteium, de Contheio. Verder vond ik nog in 1293 apud conteyum (Park VII 7, f.71). In latere eeuwen luidt de naam Kumtich als volgt: 1321 in conteyo (RA p. 7), 1333 jn comthech (RA p. 54), 1336 gilbertus de compthec (RA p. 35), 1340 johannis de comptech, cumptecht, comptich, apud comtheyum (LM 43a vo, 66a), 1379 lambrechs van comptich, 1388 In cumptich (RP I f.82), 1405 In comptich (RP I f.178), 1424 In comptich, In Cumptich (RP II f.38-39), 1441 Compticht (KAB 2312 f.102), 1470 versus Comptich (Kab. V3 nr. 4), 1470 te comptich, te cumptic (SG 460 f.2v, 26v), 1482 cumptich (Kab. V54 Leengoet f.2), 1563-64 In Cumptich (RA f.4), 1577 Comptich (RL f.13), 1692 Cumptich (SH 10 nr. 14), 1699 Kumpticht (Acte II f.191v), 1702-3 kumpticht (RA f.5), 1709 Cumptich, Cumtich (passim), 1716-17 cumptigh, Comptigh (SR 5 f.51vo, 58vo), 1717-22 vers Cumtick (Kab. V51 f.6), 1739 Cumteck, Cumtick (SV 6), 1743 Cumtich (k. Fricx), 1792 cumptigh (JG4 f.1vo), 1809 Cumptig (Vo. I, nr. 167), 1847 Cumptich (ABu),
enz.
Vanaf 1947 is de verplichte en gemoderniseerde schrijfwijze Kumtich.
Betekenis
De naam Kumtich behoort tot de groep nederzettingsnamen, gevormd met het Gallo-Romeinse achtervoegsel -acum. Het eerste lid van acum-namen is dikwijls een Romaanse persoonsnaam. Zo is Kumtich te verklaren uit ouder Comitiacum, ‘toebehorend aan Comitius’. Een gelijkaardige naam komt in Luxemburg voor, namelijk Küntzig, maar met Luxemburgse taalontwikkeling: 1140 de Cumiciaco, eveneens uit ouder Comitiacum, ‘zu Comitius gehörig’ (Gysseling, 1960, 581).
Vergelijk ook met namen als Kortenaken, genoemd naar Curtianus, en Montenaken onder Rillaar, genoemd naar Montanus (Claes, 1987, 48). Ook het nabijgelegen Vissenaken is een acum-naam, met als eerste lid waarschijnlijk de persoonsnaam Fescennius. Volgens Molemans (1973, 286) zijn de acum-namen uitlopers van de Romaanse taalwereld ten noorden van de huidige taalgrens.
De auslaut van Kumtich is een verschoven k (Hoogduitse klankverschuiving), te vergelijken met de Tiense vormen ich, mich, oech (= u) en och (= ook) met als grens de bekende Uerdingerlijn tussen Roosbeek en Boutersem. Kumtich ligt ten oosten van deze lijn.
| |
| |
| |
2.2. Gehuchtnamen
Breisem
Tot de Frankische nederzettingsnamen behoren in de eerste plaats de namen op inga en heem, ook uitgebreid tot ingaheem (Claes, 1987, 48). Het eerste lid van de heemnamen is dikwijls een Germaanse persoonsnaam, zoals in Breisem, gehucht ten noorden van de oude weg naar Leuven (nu Roosbeeksestraat). Oude vormen zijn: 1251 Franco de Breidenshem (Kempeneers, 1984, 76), 1308 apud Bredinxshem, henricus de Breidinxhem (Park VII 8 f.28v), 1329 Apud rosebeke & breidesseem, henricus de breidesheem (Park VII 8 f.51v, 57v), 1340 breydesseem (LM 57 c vo), 1357 apud bredeseem (Park VII 6 f.99v), 1370 in breydeceem (VG 782), 1403 te breydeseem wert (KAB 16.145 f.1v), 1424 In breydezeem (RP II f.38), 1470 te brijsem, Breyseem, onder breijesem (SG 460), 1482 achter breydezeem (RA f.23), 1577 breysim (RL f.3v), 1589 tot breyesem (SG 455 f.46), 1599 tot Brasem (SH 4 nr. 21), 1636 bij Brijsomme (RL f.6), 1667 tot Braysem (SH 4 nr. 53), 1670-1701 onder Brasem (SH 4 nr. 9), 1681 tot breysem (SR 1 nr. 124), 1709 tot brijssum, Breijsem (SG 4008), 1722 Brassem (Kab. V51 f.34), 1809 Breyssem (Vo. I nr. 206), 1883 Breyssem Hameau (AW). De huidige schrijfwijze is Breisem.
Breisem, uit ouder Breidinsheem, is een samenstelling bestaande uit Breidin, verkleinwoord van Breido, en heem uit Germaans haima. De naam betekent dus ‘woning van Breidin’.
Hoksem
Het gehucht Hoksem ligt deels in Kumtich en deels in Hoegaarden, aan beide oevers van de Mene of Molenbeek. Zie ook Hoegaardse Plaatsnamen (Kempeneers, 1985, 15).
De oudste vormen vinden we bij Gysseling (1960, 503): 1187 Hocsem, kort voor 1192 Hoctshem, 1197 Hothhem, 1203 Hochem, 1205 Hoxem, 1211 Hohchem, 1212 Hucksheim, 1213 Hoxeim, 1217 Hoghehem, 1221 Oxem, Hogtsem. Andere vormen zijn: 1227 de hogsem, reynero de hocgsem (Park E f.34 en 263), 1270 inter oerbeke et hoxheem (Park H2 f.235 vo), 1308 inter hocsheem & oerbeke (Park VII 8, f.29), 1321 ex hocseem (RA p. 29), 1340 Johannes de hoxeem (LM 13a), 1361 in hochseem (RP I f.12v), 1424 In hoxeem, In hocseem, In hoxseem (RP II f.39, 40v en 41v), 1577 te oxheem waert (SG 456 f.26), 1577 tot hocxem
| |
| |
(RL f.8), 1582 naer hoxim (SG 4240 f.16), enz., 1717 Hoxem (Kab. V51 f.31), 1840 Gehugt Hoxem (k. Voncken). In 1947 werd bij vergetelheid de gehuchtnaam niet omgespeld tot Hoksem.
Volgens Claes (1992, 173) is Hoksem een heemnaam, afgeleid van de persoonsnaam Hugiso, een verkleinwoord uit Germaans Hugu.
Stratem
Tussen de Breisemsestraat en de Leuvenselaan, dicht bij de grens met Tienen, lag tot het einde van de 18e eeuw het gehucht Stratem of Stratum. Oude vormen zijn: 1321 in stratheem (RA p. 7), 1325 strateem (RA p. 6), 1340 straetheem (LM 3a), 1424 In straetheem (RP II f.39), 1441 stratheem (KAB 2312 f.102), 1470 achter strathem (SG 460 f.4v), 1563 huybrecht van strathem (RA f.75v), 1632 te straeten (SG 452 f.11v), 1647 In Straettem (JG2 f.84), ca. 1680 tot stratum (SH 4 nr. 6), 1681 straethem (JG3 f.92), 1709 tot stratum (SG 4008), 1739 Stratim (SV 6), 1771 Straethem (KAB 2792 bis).
Stratem is eveneens een heemnaam, met als eerste lid straat, uit Romaans strata ‘steenweg’. Dit is de oude heerweg naar Leuven. ‘Straat’ komt wel meer als eerste lid voor. Vergelijk Stratum (Krefeld, Düsseldorf), 1211 Stratheim, aan de Romeinse weg Keulen-NeuB-Xanten (Gysseling, 1960, 942) of StraBburg, ca 591 Strateburgum, uit Romaans strata en Germaans burg (o.c., 941). Stratem betekent aldus ‘woning bij de straat’.
In de 19e eeuw vestigen zich weer mensen in het zuiden van Stratem, meer bepaald langs de Leuvensesteenweg. De naam Stratem is dan wel verdwenen. De nieuwe wijk heet dan gewoon in 1847 A la chaussée (ABu) of in 1848 aen den steenweg (Croq.).
Biesem
Reeds vroeg verdween het gehucht Biesem, dat we alleen kennen van het toponiem Bies(s)emstraat, 1470 die Biessemstraete (SG 460 f.61v), 1470 kopie 1632 die biesemstraete (SG 452 f.236v), of van de persoonsnaam 1470-1632 Engel van Biesem (SG 452 f.13v). Zie ook de naam Biesemveld. Waarschijnlijk kon dit gehucht vanuit Tienen bereikt worden langs de aldaar nog bekende Biezemstraat (Kempeneers, 1987, 261). Biesem is een heemnaam bij de Germaanse voornaam Biso. Vergelijk Biesum (Delfzijl, Groningen), 1e helft 11e eeuw Bisashem, door Gysseling (1960, 142) verklaard uit Bisas haim ‘woning van Biso’, of Bisdorf (Bornheim, Keulen), 1143 Biese- | |
| |
gedorph, uit Germaans Bisingo thorpa ‘dorp van de lieden van Biso’ (o.c., 147).
Bielekout
In de zieltjeslijst van 1771 wordt Bielekout nog apart als gehucht vermeld, al ging het hier slechts over 4 huizen, waarvan 2 hoeven (het Hof van Bollaer en het Hof van Bonbroek). Oude vormen zijn: 1250 in loco que dicitur Bilihout (Wauters, 139), 1253 Belinchout (o.c.), 1340 versus bilicout (LM 68d), 1470 ten bielecout wert (SG 460 f.128v), 1632 dbilecout (SG 452 f.276), 1646 den wech vuyt bielckhoudt naer thienen (RA f.108v), 17e eeuw Jn het bielencout (SG 453 f.171v), 1706 in het bielecaet (SG 4008 f.24), 1847 Billig hout (ABu f.13v).
Bielekout is te rekonstrueren als Belinc + hout. Belinc, uit ouder Belinga, betekent ‘van de lieden van Bello, zoals in Bellegem (Kortrijk), 1111 Bellengim, volgens Gysseling (1960, 118) uit Bellinga haim ‘woning van de lieden van Bello’. Vergelijkbaar is ook Bellingaberega in 856, in de omgeving van Astene, uit Bellinga berga ‘berg van de lieden van Bello’ (o.c., 119). Het tweede lid hout komt uit Germaans hulta ‘bos’. De i in de eerste lettergreep ontstond door ontronding van e voor een gedekte nasaal. Bielekout, vanaf de 19e eeuw Billighout, betekent dus ‘bos van de lieden van Bello’.
Opmerking 1: De dorpskern van Breisem of Kumtich heet gewoon Dorp. 1.Breisem: 1470 boeten (sic) tdorp van breijsem (SG 460 f.76), voor t torp van Breysem (o.c., f.157); 2.Kumtich: 1669 naer 't Dorp van Cumpich (sic) (k. AT f.235), ca. 1700 aent dorp van cumpticht (Acte II f.199), ca. 1860 Cumptich Village (k. Popp). Soms wordt de dorpskern aangeduid als de Hoven: 1647 aen die houen van cumptich (RA f.103v). Hoven betekent hier: de verzameling boerderijen in de kern van Kumtich. Dezelfde betekenis heeft parochie: 1470 inde parochie van cumptic (SG 460 f.74).
Opmerking 2: Een recente wijknaam is Klein Engeland (Volksmond), een verzameling van een zevental huizen bij de spoorweg, aan het uiteinde van de Vondelstraat (kad. nrs. D12, D13a-b-c, D15 en D19).
| |
| |
| |
3. Vloeiend en stilstaand water
3.0. Algemeen
De waterlopen in Kumtich behoren tot het stroomgebied van Demer en Gete. In de Atlas der Waterlopen, opgesteld in 1883 en vernieuwd in 1952, heeft men alleen oog voor de waterlopen van de gemeente zelf. Hierdoor merken we geen samenhang met de waterlopen die de gemeente overschrijden. De Technische Dienst van de Provincie Brabant heeft echter alle waterlopen in kaart gebracht die op het grondgebied van de provincie voorkomen. Op deze wijze onderscheidt de Technische Dienst een aantal hoofdbekkens, aangeduid met een hoofdgetal, gevolgd door drie decimalen: 1.001 = Zenne, 2.001 = Dijle, 3.001 = Demer, 4.001 = Gete (Kempeneers, 1982, 662). De decimalen laten ruimte voor 1.000 riviernamen. Hoe hoger het getal, hoe kleiner de bijloop. In Kumtich beginnen de waterlopen met 3, als ze afvloeien naar de Demer, en met 4, als ze afvloeien naar de Gete.
Op kleinere schaal onderscheiden we twee bekkens: het bekken van de Velp in het noorden met waterlopen die beginnen met 3, en het bekken van de Mene in het zuiden met waterlopen die beginnen met 4. De waterscheidingslijn tussen deze twee bekkens loopt van Vissenaken naar Willebringen over een aantal ‘bergen’ die ik bespreek in hoofdstuk 4 (Fig. 3). In 1883 tellen we 16 waterlopen, in 1952 17.
| |
3.1 Vloeiend water
3.1.1. Het bekken van de Velp
Velp, Oude Velp en Breisembeek
Waterloop nr. 1 of 3.015 is de Velp (→ Demer), een bekende apa-naam, met oudste vorm 741 Felepa. Latere vormen zijn o.m.: 1470 opte welpe (SG 460 f.17), 1482 opte velpe (RA f.23), enz. De naam is samengesteld uit Germaans falwa ‘vaal’, met verwijzing naar de vale of grijsgele kleur, en het watersuffiks apa (Kempeneers, 1983, 10). Claes (1992, 126) denkt voor het eerste lid ook aan Germaans felwa ‘wilg’. Gysseling (Hand. 1982, 41) leidt Velp af van pelew ‘schitterend, vaal’, waaruit Pelwapa, nu Velp. Apa-namen waren vooral produktief bij de Franken.
| |
| |
Fig. 3 - Het reliëf van Kumtich met waterlopen en bronnen.
Vroeger vormde de Velp de grens tussen Kumtich en Kerkom. Later volgde de Velp gedeeltelijk een andere loop, zodat de oorspronkelijke rivier als Oude Velp werd gedefinieerd: 1470 die oude welpe (SG 460 f.95), 1625 kopie 1760 rivulum dictum /:d'oude velpe:/ (KAB 2794 bis). Deze beek heeft in de Atlas der waterlopen nummer 10 (in Brabant 3.111).
| |
| |
Eigenlijk is de Oude Velp de voortzetting van de Breisembeek, die ontspringt in het Veerdaal. Vgl. 1883 Breissembeek (AW), 1952 Breissembeek (Oude Velp) (AW) met hetzelfde nummer 10, maar in Brabant 3.075. In 1470 heet ze met een omschrijving die beeke die van Breijsem wert compt (SG 460 f.131). In 1672 vind ik het appellatief die waeterloop (SH 4 nr. 31), een naam die in 1952 terugkomt als Waterloop 3.075 (AW). In de omgeving van de Breisembeek ontstond het gehucht Breisem.
Waterloop 16 (Bielekoutbeek) en Broekbeek
Waterloop 16 of 3.110, in 1883 Coulant d'eau N o 16 (AW) en in 1952 vertaald als Waterloop (AW) ontspringt ten zuiden van het Hof te Bornbroek (nu Billighouthoeve) aan de Zavelstraat en verenigt zich met Broekbeek nr. 9, alvorens in de Velp uit te monden. Volgens de oude Atlas van 1883 kwam deze beek naast de hoeve voorbij. Later werd ze verlegd naar de grens Kumtich-Vissenaken. De naam Waterloop is dus recent, evenals de Broekbeek nr. 9, in 1883 en 1952 geschreven Broeckbeek (AW). Een oudere naam heb ik niet gevonden. Waarschijnlijk heette de beek gewoon Vloedgracht. Gemakshalve noem ik Waterloop 16 de Bielekoutbeek, naar het voormalige bos aldaar.
‘Wijtbeemdenbeek’
Ten westen van de Blauwberg, in het Medekensveld, ontspringt de ‘Wijtbeemdenbeek’, waterloop 12 of 3.113. Deze beek loopt door de wijtbeemden naar Roosbeek en wordt daar Kleinbeek genoemd, die uitmondt in de Velp. Ze wordt genoemd naar de wijtbeemden, maar in de korrupte vorm westbempde: 1883 Westbempdebeek (AW), 1952 Kleinbeek (Westbempdebeek) (AW). Voorheen heette deze waterloop altijd vloedgracht. De ligging blijkt uit de kontekst: 1577 Jnde strate die van vertrycke compt aende vloetgracht (SG 456 f.26), 1706 bij de weijtbemden... Regenoten die vloodtgracht (SG 4008 f.37v), 1709 op het meercken Regenoten de vloetgrachte (SG 4008).
| |
3.1.2. Het bekken van de Mene
Mene
De Mene, waterloop 2 of in Brabant 4.043, ontstaat in Meldert door de samenvloeiing van twee Molenbeken, nr. 4.043 en 4.055. Over een grote
| |
| |
afstand volgt de Mene de zuidgrens van Kumtich. In Tienen mondt ze, sedert de vergraving eind vorige eeuw, aan de Grote Spui in de Gete uit (gedetailleerd bij Kempeneers, 1987, 33).
De oudste vormen in Tienen zijn: 14e eeuw ultra medoniam, supra medoneam, een brugghe ouer die medene (R 44.807 f.16, 21v, 22), 1310 supra medoniam (KAB 22.047 f.8), 1333 supra medonam, super medoniam (RA p. 2 en 69). Verder vond ik in Kumtich: 1340 retro... medoniam (LM 57c), 1470 die meene, die meedene (SG 460 f.2v en 207v), 1589 de Riuiere vande meene (SG 455 f.171), 1706 die meene (SG 4008 f.33v), 1952 Molenbeek of Mene (AW).
Om ze te onderscheiden van de Kleinbeek in de Grijpen (die dan Kleine Mene werd genoemd) trof ik ook Grote Mene aan: 1706 Guilliam hoffmans vijff dachmael weijde gelegen op de groote meen ende die clijne meen (SG 4008 f.36v). Het bedoelde perceel is D174, gelegen bij de uitmonding van de Kleinbeek in de Mene.
Mene, uit ouder Medene, is een prehistorische afleiding met een n-suffix van een Indoëuropese wortel medhu ‘honing’. De naam kan dan betekenen ‘de zoete’ (Pokorny, 787) of eerder ‘de honing(kleurige)’ of ‘de gele’ (Kempeneers, 1987, 38). Identiek met de naam Mene is de Möhn in Trier, 786 kopie 1122 Medona (Gysseling, 1960, 702).
Sporadisch wordt de Mene met het appellatief beek aangeduid, zoals in 1470 kopie 1632 aan de Zavelbeemd, die beke aldaer (SG 452 f.344). In 1706 trof ik de naam die lange beke aan (SG 4008), terwijl Molenbeek wel een recente naam zal zijn: 1847 De Molebeek Rivière (ABu), bij Popp circa 1860 ruisseau dit Molenbeek, en in 1952 Molenbeek of Mene (AW).
Aan de grens van de gemeente Oorbeek was de oude naam de Oorbeek, nog bewaard tot in de 19e eeuw: 1857 Molenbeek dit Oirbeek (Croq.) en bij Popp 1860 Molenbeek ruisseau dit Oirbeek. Het eerste lid in Oorbeek, 1095 Orbecca, betekent waarschijnlijk ‘kiezel, ijzerhoudend zand’ (Kempeneers. 1982, 469).
Houtweg- of Bosbeek en Jordaan
De Houtwegbeek nr. 7 of 4.051 ontspringt in de Bankdelle aan de Houtweg (thans grondgebied Hoegaarden), vlak bij de E40. Ze vloeit dan door het oosten van Willebringen langs het bos en heet hier Bosbeek. Op de grens Willebringen-Kumtich mondt ze in de Jordaan uit. In Kumtich werd ze in 1883
| |
| |
genoemd naar de Houtweg, maar met korrupte schrijfwijze: Hautemwegbeek (Boschbeek à Willebringen) (AW). In 1952 heet ze zoals in Willebringen Bosbeek (AW). De oorspronkelijke benaming was Vloedgracht: 1706 in de banck delle... regenoten de vloodt gracht (SG 4008 f.7), 1847 Vloetgragt, Vloet gracht (ABu).
De Jordaan, waterloop 11 of 4.050, ontspringt in Honsem, scheidt Meldert van Willebringen en mondt in de Mene uit. Op kaart 32/7-8 (NGI) heet de bovenloop Rottebeek. De attestaties zijn jong: 1854 Jordansche beek (k. Vdm), 1860 Jordansche beek Ruisseau (k. Popp Willebringen), 1883 Jordaen (AW Kumtich en Meldert), 1952 Jordaan (AW). De betekenis is onduidelijk. Vollon (1944, dl. 2, p. 181 en 195) brengt de naam in verband met ‘Jardins de Babelom’, genoemd naar het gehucht Babilom in Meldert, dus met bijgedachte aan de tuinen van Babylon. Ook een persoonsnaam Jordaans is mogelijk. Een willelmus iordaens komt al in 1340 voor (LM 55c).
Hoksem- en Kapittelbergbeek
De Hoksembeek, waterloop 13 of 4.049, in 1883 en 1952 geschreven Hoxembeek (AW), ontstaat aan de kapel bij de Doornestraat in Hoksem en mondt in de Mene uit. Vroeger heette ze gewoon Vloedgracht: 1632 die vloetgracht (SG 452 f.342v), 1706 in de del van hoxsem Rgt die vloodtgracht (SG 4008 f.4v). Naar de Kapittelberg is de Kapittelbergbeek nr. 14 genoemd: 1883 Kapittelberghbeek (AW), 1952 Kapilelbeek (sic, AW). De oude benaming was eveneens Vloedgracht: 1470 kopie 1632 dije vloettgracht (SG 452 f.186v). Volgens de ligging bij Cranenbroeck ofte Volgaeder (o.c.) is deze Vloedgracht te vereenzelvigen met de huidige Kapittelbergbeek.
Piepelbergbeek en Waterloop 15
In de ‘laars’, tussen Hoegaarden en Oorbeek, vloeit noordwaarts de Piepelbergbeek nr. 8 (→ Mene), in 1883 en 1952 geschreven Pipelberghbeek (AW), zo genoemd naar de Piepelberg. De vroegere naam is Vloedgracht: 1690 die vloetgracht (KAB 2793), 1797 Ruisseau, ou Coulant d'eau, dit de Vloetgraghte (k. AT f.253v). In dezelfde laars liep in de richting van Hoegaarden Waterloop 15: 1883 Coulant d'eau N o 15 (AW), 1952 Waterloop (AW). Volledigheidshalve vermeld ik de 17e waterloop, in de Atlas van 1952
| |
| |
genoemd Waterloop 4.046. Deze Vloedgracht vormt de grens Oorbeek-Tienen en mondt rechts in de Mene uit, op de grens Kumtich-Tienen.
Kleinbeek
In Tienen begint Vloedgracht 16 even ten westen van de Aarschotsesteenweg, volgt dan de grens Tienen-Vissenaken en wordt Kleinbeek nr. 13 in Tienen en nr. 3 in Kumtich. Voor Brabant is het waterloop 4.044. Deze beek mondt in de Mene uit en heet hier in 1706 die clijne meen (SG 4008 f.36v). De oude benaming was Zijp, een naam die al heel vroeg overging op de omliggende weiden. Vgl. 1403 enen beempde belegen inden zijp, dair de vloetgracht doere gheet (KAB 16.145 f.4). Zijp behoort bij Mnl. sipen, Ned. sijpelen, uit IE *seip- ‘uitgieten, druppelen’ (Kempeneers, 1987, 52). Zoals uit de attestatie van 1403 blijkt, was Zijp als waternaam al vervangen door Vloedgracht, althans aan de bovenloop. In Kumtich vond ik in het Latijn rivus ‘beek’, 1340 apud straetheem prope riuum (LM 66a), in het Nederlands beek, 1577 opte beke te grype (SG 456 f.6). Omdat de beek als drenkplaats voor het vee geschikt was, komt ook Drinkwater voor: 1589 Jnde sype by drinckwater (SG 455 f.69v). Van de 18e eeuw af ontmoet ik geregeld Kleinbeek: 1717 petit ruissaux (Kab. V51 f.17), 1727 Clen Beck (Dewolfs, 1941, 39), 1847 Kleinbeek Ruisseau (ABu), 1883 Kleinbeek (AW), 1952 Kleinbeek (Vloetgracht) (AW).
Bruulbeek, Centrumbeek en Bedaf
Twee beken, genummerd 4 en 5, liggen aan de oorsprong van het dorp Kumtich. De Bruulbeek (AW 1883 en 1952), waterloop 5, ontstaat ten zuidwesten van de kerk aan de Bruulstraat en verenigt zich met de Centrumbeek. De oude naam was Vloedgracht: 1470 inden Bruel aende vloetgracht (SG 460 f.122). Een oudere vorm uit circa 1380 vloetgract is misschien identiek met waterloop 5. Ook Drinkwater komt voor: 1470 inden hoff van vrouwenperke... Rgt die strate metten drinckwater (SG 460 f.28). Eénmaal vond ik Kleinbeek Ruisseau (ABu).
De grotere Centrumbeek nr. 4 of 4.045, in 1883 en 1952 Centre genoemd (AW), ontstaat aan de samenkomst van Hoogmoedige- en Ootmoedigestraat en mondt in de Kleinbeek nr. 3 uit, ten noorden van de spoorweg. Op de kaart van het NGI heet ze Bruulbeek. Centre is een recente administratieve vorming. Vroeger heette ze Beek: 1470 bijden bruel opte beke aldaer (SG 460 f.9), 1470 kopie 1632 beneden den putte van ijssche bij de
| |
| |
beke aldaer (SG 452 f.213), 1684 Jnde ouermoedige straet Rgt die beke (KAB 2806). Ook Vloedgracht komt dikwijls voor: 1470 kopie 1632 Jnde Rietbemden byde vloetgracht (SG 452 f.79v), 1706 in de riedt bemden... Rgt de vloodt gracht (SG 4008 f.55v), enz.
Ten slotte vermeld ik het Bedaf (AW 1883), waterloop nr. 6 (→ Centrumbeek), die ontspringt in de hoek van de huidige Tomveldstraat en Kumtichstraat. Aan deze waterloop ontstond het verdwenen gehucht Stratem. Bedaf is oorspronkelijk een huisnaam (z.a.). De oude benaming is andermaal Vloedgracht: 1470 kopie 1632 te strathem... Rgt de vloetgracht (SG 452 f.252).
Besluit:
Slechts waterlopen van enige betekenis hebben een eigen naam: Velp en Mene, en vroeger ook Zijp. Voor kleinere waterlopen gebruikte men het appellatief Beek, uit Germaans baki, en voor de kleinste Vloedgracht.
Vloedgrachten liggen altijd in een ‘delle’ en werden van de 13e eeuw af, maar vooral in de 14e en 15e eeuw, kunstmatig verdiept om het water van hoger gelegen gebieden bij stortvloeden op te vangen. De grootste koncentratie van Vloed-toponiemen bevindt zich ten zuiden van de lijn Dijle-Demer of DD-lijn (Kempeneers, 1983, 31). Ook in Kumtich komt Vloedgracht talrijk voor. Vloed, meestal in verbinding met gracht, is een afleiding van IE pleu- ‘vloeien’ (Pokorny, 835), ablautend Germaans flo-, uitgebreid met Germaans d-suffiks (Schönfeld, 1955, 68). Vloed komt als simplex voor als naam voor een veldje in Breisem (z.a.). In de regel staat in een Vloedgracht weinig water, dit in tegenstelling tot de waterlopen die vroeger Beek werden genoemd. In de Atlas heten ze alle ‘beek’ in administratieve samenstellingen of ‘waterloop’, doordat de ambtenaren het onderscheid tussen beek en vloedgracht niet meer kennen. In 1952 vervangt ‘Waterloop nr....’ het vroegere ‘Coulant d'eau’. De benaming Vloedgracht is in Kumtich door verfransing en hervertaling verloren gegaan.
| |
3.2. Stilstaand water
3.2.1. Born
De koncentratie van bron-namen is uitzonderlijk groot ten zuiden van Dijle-Demer (Kempeneers, 1982, 697 e.v. met kaarten). Het insijpelend water ont- | |
| |
moet een ondoorlaatbare laag (klei, mergel, kleischalie), zodat een ondergronds bekken ontstaat. De onderaardse laag die het water ophoudt, komt ergens op de helling van een vallei te voorschijn: het water ontspringt er als een bron. Op de kaart van het Nationaal Geografisch Instituut staan onder Kumtich 16 bronnen aangeduid (Fig. 3).
Het gewone woord is born(e), uit Germaans brunnan, soms verkort tot bon, en door gedeeltelijke assimilatie voor b ook bom. Zo bevond zich een bron op perceel E15, aan het begin van de Zegelbergdelle, in 1470 genoemd opten borne (SG 460 f.115). In hetzelfde jaar had Lisbeth die witte een huis en hof inde adere borneke (o.c. f.117v). Volgens deze attestatie lag deze bron dicht bij de kerk van Kumtich.
Meestal echter zijn de bronbenamingen samengesteld. Het eerste lid is een persoonsnaam te Hoksem: 1470 bijden goedens borne, aen den goijens borne (SG 460 f.13v en 212). Deze bron ligt op perceel E312, naast voetpad 96 bij de Zavelbeemdstraat. Op perceel C48-49, tussen de vroegere Jodenstraat en de Leuvensesteenweg ligt de Jodenborn, in 1440 den joeden borne (Wauters, 140).
Naast de Bedafstraat in Stratem lokaliseren we de cattenborne (16e E., SG 457 f.51v), verkort uit den kattenstert borne (1470, SG 460 f.130). Aan het begin van de Kraaidelle of het Medeken bevinden zich volgens de kaart van het NGI twee bronnen. In 1470 heten ze Kraaienborn of Kranenborn, met als eerste lid de vogelnaam kraai of kraan: 1470 opten cranenborne, bijden craijnenborne (SG 460 f.37 en 72v). In een kopie van 1632 lees ik voor dezelfde bron: den cranenborne, den crayen borne (SG 452 f.13v en 163). Het is dan de naam voor twee bunders ‘lants grooter maete’. Een latere toevoeging zegt: ‘deese twee boenderen syn nu bosch geheeten den craedell bosch, toebehoerende Engel van Biesem’ (o.c., f.13v). Ik heb deze twee bunders kunnen lokaliseren als perceel F60 bij het begin van de Wijtbeemdenbeek (z.a.).
Aan de zuidkant van de Ziegelberg, op perceel E58, bevindt zich nog steeds de Sint-Jansborn, vermeld van 1340 tot in de 18e eeuw: 1340 prope fontem sancti iohannis (LM 58d), 1589 op sinte Jans borne (SG 455 f.92), 1647 aen St ians bon (RA f.105v), enz.
Soms is bron het eerste lid van een samenstelling. Zie hiervoor Bornbeemd, Bornbroekveld, Bornstraatken, Hof te Bonbroek.
Enkele bronnen hebben een aparte benaming. De Alsaart, 1470 kopie 1632 aenden borne geheeten den alsaert (SG 452 f.337v), is een verdwenen
| |
| |
bron bij Groenstraat nr. 32, kort bij de Molen van Oorbeek. In 1690 is het de naam van perceel D208, eigendom van de Kerk van Kumtich, tussen Groenstraat en Mene: eenen bempt met eenen wauwer geheeten den alsaert bij oorbeeck (KAB 2793). Mogelijk is dit een afleiding op -aart van alse ‘alsem’ (Mnl. Handw.).
Een gelijkaardige vorming is Lavaart, 1470 kopie 1632 neuen den borne genaempt den lavaert (SG 452 f.81v), afleiding op -aart van het werkwoord laven. Vgl. met de Lavaertsstraat in het nabijgelegen Kerkom, 1678 Lavaertsstraete. In Kerkom is het eerste lid echter een persoonsnaam (Martens, 78). De Lavaart in Kumtich is een verdwenen bron, eertijds gelegen in perceel B295 in het Papendaal, bij de Bedafbeek.
Ten slotte vermeld ik een bron in Stratem, genoemd de (H)oppelbrug: 1470 bij den borne geheten den hoppelbrugghe (SG 460 f.129v), 1577 te strathem bij den borne geheyten den oppelbrugge (SG 456 f.33), genoemd naar een persoonsnaam, cf. 1340 henricus de oppelbrugghe (LM 57c), 1470 Jan van hoppelbrugge (SG 460 f.106v).
| |
3.2.2. Poel
Een poel is een kleine vijver, meestal rond van vorm. Volgens Gysseling (Naamk. 1978, 24) is het een ‘Belgisch substraatwoord verwant met Latijn palus’. In Kumtich is poel ook een vochtige plaats.
Als simplex komt poel tweemaal voor: 1470 by den poel (SG 460 f.7v), gelegen in de Grote Kouter, en 1470 kopie 1632 bijden poel aldaer regt die straete ter kercken weert (SG 452 f.249v), waarschijnlijk bij de Bruulbeek. Als diminutief ontmoet ik poelen op minstens drie plaatsen: 1470 opt tvierdael int poelken (SG 460 f.24), dit is perceel B333 in het Veerdaal (Breisem); 1470 kopie 1632 aen zygelbosch Jnt poelken, aan de zuidkant van de Zegelberg, en 1589 opt grijpvelt opt poelken (SG 455 f.69), in het Grijpenveld.
Poel komt ook voor als tweede lid van een samenstelling. In 1632 wordt een huis met een warmoeshof gesitueerd op de straete die te Vertryck weert gaet bij billen poel (SG 452 f.219v), na 1632 eigendom van de erfgenamen van Jacobus Aerts. In 1672 heet de poel den binnepoel (SH 4 nr. 5). Een persoonsnaam Stal (uit Istace) is mogelijk het eerste lid van de Staspoel: 1470 v (= 5) dachmaelen landts op staspoel gelegen (SG 460 f.112v). In de kopie van 1632 liggen de genoemde vijf dagmalen op staspoel
| |
| |
ten grypenvelde gelegen op het poelken (SG 452 f.156v). In Breisem ten slotte lag de Endenpoel: 1470 1/2 boonder landts... gelegen bij de bielecoutstraete op tbreysem velt ten enden poele (SG 460 f.33), 1690 ten eijndepoel, opden eijndenpoel (KAB 2793). Het eerste lid kan einde betekenen, d.i. het uiteinde van Breisem. Ook de diernaam ‘eend’ is mogelijk, zoals in Eendepoel te Bekkevoort (Claes, 1987, 73).
| |
3.2.3. Wouwer
Wouwer, bijvorm van Nederlands vijver, is een oude ontlening aan Latijn vivarium, ‘vijver, visvijver’. De wouwers liggen altijd in de buurt van de waterlopen. In Kumtich komt wouwer als simplex voor, eerst in het Latijn: 1340 supra veerdal juxta viuarium (LM 58d). Deze vijver in het Veerdaal werd gevoed door de Breisembeek. Het perceel van de Tiense Armentafel hierbij gelegen is A308, grenzend aan de Roosbeeksestraat. Op de kaart van Ferraris (1777) wordt nog een vijver gevoed door de Breisembeek, gelegen in het noorden van perceel A181 bis.
Later is het gewone woord wouwer. In 1632 bezat Jan beijckers 5 dagmalen en 15 roeden hoeffs, naast de Jodenstraat metten wouwer daer bij gelegen (SG 452 f.218v) en in dezelfde buurt, namelijk in de Daalstraat bezat Henrick van Lintere huis en hof ende eenen wouwer bij t'voorschreven huijs (o.c., f.413), met hierbij de latere opmerking den wauver nu weijde. Perceel D208, eigendom van de Kerk van Kumtich, naast de Mene, was in 1470 (kopie 1632) eenen beempt met eenen wouwere (SG 452 f.31) of eenen vijuer met eenen beempde daeraen gelegen (o.c. f.90). In 1589 was Cornelis Lambierts de eigenaar van drye dachmalen wouwer (SG 455 f.171), gelegen te Hoksem aan de Kleine Molen op de Mene. Soms wordt de naam van de eigenaar aan de wouwer toegevoegd: 1470 bij Jannes Robins wouwer wijlen Jan Swans (SG 460 f.26v), in de Daalstraat, of bouen henrick Gielis wouwers (o.c. f.37), onderaan het Grijpenveld bij de Mene. Volgens de attestaties was het aantal wouwers bij de Mene zeer groot. In 1470 bezat Jan van Paemelen eenen wouwer belegen te hoxem (SG 460 f.211v), een dagmaal groot, gelegen naast dat capittel wouwer van hoxem (o.c.), enz.
Ook het diminutief komt voor. In 1340 wordt een wuwerken vermeld als naam voor de weide van Henricus genoemd Boelen (LM 57c). Ook in 1656 is een wauwerken een weide: van een bempdeken geheeten het wau- | |
| |
werken (SH 4 nr. 15). Maar in de 17e eeuw lees ik een vijverken tot straethem (SG 453 f.112), gelegen bij de Bedafbeek.
Soms worden de vijvers nader bepaald. Aan de Mene in Hoksem lagen de Koningswouwers, 1659-79 de Coninckx wavers van Hoxem (SH 4 nr. 44). Bij Ferraris zijn deze vijvers nog aangeduid. Ze liggen bij de Molen, ten noorden en ten zuiden van de Mene. De Nieuwe Wouwer, 1577 opte beke te grype Rgt den nieuwen wouwer (SG 456 f.6), is het huidige perceel D167 langs de Kleinbeek, kort bij de Grijpenwouwer (z.a.).
Volledigheidshalve vermeld ik 's-Hertogenwouwer en de Grijpenwouwer, die op Tiens grondgebied liggen maar in de Kumtichse toponymie dikwijls als merkpunt geciteerd worden. 's-Hertogenwouwer, 1340 versus viuarium domini ducis (LM 3b en 57d), 1441 tsertogen wouwere wert (KAB 2312 f.12v), 1646 bouen tshertogen vyuer (RA f.42), enz., lag aan de linkeroever van de Kleinbeek op voormalig perceel F4 (Tienen), bij het voetpad van Tienen naar Kumtich. De vijver verdween bij de aanleg van de spoorweg Tienen-Leuven, die over de vijver liep. In 1482 was hij eigendom van het Kabbeekklooster en was toen twee bunders groot (Kab. V54 Leengoet f.2). In 1681 was hij al gereduceerd tot één bunder (SR 1 nr. 615).
De Grijpenwouwer, ca. 1350 iuxta viuarium de gripen (LM 6d), 1441 te gripen wouwere weert (KAB 2312 f.13v), 1681 ontrent die greijpe wauwers, aende grype vyuers (SR 1 nr. 164 en 771), was een grote vijver bijna aan de monding van de Kleinbeek op het grondgebied van Tienen. In 1681 was hij 3 of 4 bunders groot (SR 1 nr. 994) en eigendom van het Barberendaalklooster. Op 18 juli 1787 werd de vijver verkocht aan Corneille Janssens. Hij was een deel van het Hof van Grijpen. Op de kadasterkaart van Tienen is de Grijpenwouwer genummerd F54, maar was voor 1800 al hoeyland. Dezelfde vijver wordt bedoeld met Grote Wouwer, 1706 int grypuelt van barberendael Rgt die groote wauwer (SG 4008 f.34v).
| |
3.2.4. Put
Put komt voor als simplex. In 1470 bezat Katheline Lambrechts alias van biest een huis en hof te Breysem aende putte (SG 460 f.140v). In Stratem bevond zich een put die eigendom was van de Kumtichse Armentafel: 1589 die taeffel van Cumptich daer den putte op staet (SG 455 f.93). Dit eigendom grensde aan die straete te Thienen weert gaet. Het woord is ook bewaard in Puthof (z.a.) en in de Put van IJsche, 1470 kopie 1632 beneden
| |
| |
den putte van ijssche (SG 452 f.213), 17e eeuw beneden den put van eijs (SG 453 f.125). De Put van IJsche hoorde bij het Hof van IJsche.
Een veldnaam is de Wolput, gelegen tussen de voormalige Kapel- en Ketelstraat in Breisem. Oude vormen zijn: 1470 opten wolputte, opten walputte (SG 460 f.12v en 32), 1589 op den wolput (SG 455 f.106v), 1670 bij den wolfsput (SH 4 nr. 9). Vergelijk met de Wolput, later Wolfsput, in Waanrode. Eertijds was de Wolput een put voor het wassen van wol (Kempeneers, 1989, 14) of een wolfskuil. Zo verklaart Gysseling (1960, 1088) Wolput in Meerbeke bij Aalst, 1220 Wolput, uit Germaans wulfas putja ‘wolfskuil’.
| |
3.2.5. Graaf
Graaf ‘gracht met water gevuld’ heb ik slechts éénmaal aangetroffen, namelijk in de beschrijving van het Bedaf: 1470-1632 een huys metten houe ende metten water ende grauen daeromme (SG 452 f.32v).
| |
4. Hoogten en laagten
4.0 Algemeen
Van Vissenaken tot Willebringen loopt een rij ‘bergen’. Hierover loopt als een ruggegraat de waterscheidingslijn die de bekkens van de Velpe en de Mene van elkaar scheidt (zie hoofdstuk 3). Deze lijn loopt dus van noordoost naar zuidwest. In Vissenaken loopt de bergenrij verder naar de Kopkensberg, maar in Willebringen eindigt ze in de vallei van de Jordaan en de Mene (Fig. 3).
Aan de westzijde van de waterscheidingslijn ontstaat op deze wijze een golvend landschap. Telkens wordt een delle afgewisseld met een heuvelrug. Van zuid naar noord onderscheiden we de Bankdelle met de Bosbeek die afwatert naar de Jordaan, de Grote Kouter met een hoogte van 92,5 m, de Aftissendelle, de Roosbeekberg, het Veerdaal met de Breisembeek en de Ratelberg. Daarna zijn de hoogteverschillen minder uitgesproken. De Broekbeek en de Billekoutbeek vertonen een gering verval. De beemden zijn hier ook veel breder.
Aan de oostkant van de waterscheidingslijn is het landschap zeer afwisselend. Boven de spoorweg liggen het dorp Kumtich en het gehucht Stratem. De heuvelruggen worden gescheiden door de delle van Bruul- en
| |
| |
Centrumbeek, Papendaal met het Bedaf en de vallei van de Kleinbeek. Ten zuiden van de spoorweg strekt zich een breed plateau uit. De Kapittelberg, de Ziegelberg, de Molenberg en de Mettenberg zijn lange uitlopers die dan vlug afdalen naar de Menevallei.
Ten zuiden van de Mene is de situatie omgekeerd. Hier liggen de uitlopers van de Steenberg (Hoegaarden), de Piepelberg (bij de laars van Hoksem) en de Galgeberg in Oorbeek.
| |
4.1. Hoogten
4.1.1. Berg
Berg op de waterscheiding
Het is bekend dat in Vlaanderen de geringste verhevenheid met berg wordt aangeduid (Claes, 1987, 51). Ook in Kumtich komen composita met berg zeer talrijk voor.
Ten noorden van het verdwenen gehucht Stratem ligt de Galgeberg, een jong toponiem: 1847 Galgen berg (ABu). De Galgeberg is 85 m hoog. Voorheen heette deze omgeving Galgeveld of Kerselaarveld (z.a.). Jong is ook Tomberg (1847, ABu), identiek met Tomveld.
Oud is daarentegen de Koudenberg met een hoogte van 90 m aan Papendaal en Leuvenselaan. Hier lag eertijds het Hof te Koudenberg. Door synkope en hiaatvulling is d al vlug overgegaan in w: 1340 in loco dicto coudenberghe (LM 66a), 1470 te couwenberge (SG 460 f.102), enz. Koud heeft de betekenis van ‘onbeschut, blootgesteld aan koude noord- en oostenwinden’. Door dialektische verwantschap tussen kaad ‘koud’ en kaai ‘kei’ treedt er verwarring op en wordt Koudenberg veranderd in Kei(en)berg. De bergnaam heb ik niet gevonden, wel de naam Kei(en)bergstraatje, nu Keibergstraat, voorheen Koudenbergstraat. Wel genoemd naar de aanwezigheid van keien is de Kei(en)berg, 1470 opt keijberch (SG 460 f.22), 1706 op den keijenbergh (SG 4008 f.29). Deze berg is niet identiek met de Koudenberg. De juiste ligging van de Keiberg heb ik niet kunnen achterhalen. In de Schepengriffies van 1470 wordt een bunder land op deze berg gesitueerd bouen wijtbroch, dit is het Wijtbroek, zodat Keiberg de hoogte van 92,5 m kan aanduiden bij de grens met Willebringen.
Een recente naam is Potaardeberg, 1847 Poteerd berg (ABu), 1859 Pot aerde berg (MC art. 1326), een hoogte van 90 m aan de hoek van huidig
| |
| |
Medekensveld (= straat) en Leuvenselaan. Tussen de Potaardeberg en de Koudenberg loopt de Leuvenselaan.
Tussen de spoorweg en de Leuvenselaan ligt de Amels- of Hamelsberg (90 m hoog). Oude vormen zijn: 1403 opten amelsberch (KAB 16.145 f.5v), 1470 kopie 1632 opden amelsberch (SG 452 f.69v); vormen met h: 1470 opten hamelsberch (SG 460 f.72v), 1669 op den Hamels berch (k. AT f.241v). Het eerste lid is een persoonsnaam, vgl. 1470 Jan Amel (SG 460 f.29v). Later werd dan gedacht aan een gesneden mannelijk schaap, zoals in de Hamelstraat te Hoegaarden (Kempeneers, 1985, 147). Blijkens de ligging van de percelen is de Amelsberg identiek met de Amelrijcx- of Amerijcxberg. Oude vormen zijn: 1315 mons amelrici (Wauters, 142), 1440 op ten amelryckbergh (o.c.), 1470 opten amerix berch (SG 460 f.19v), 1690 opden amerijcx bergh (KAB 2793), enz. Het eerste lid is eveneens een persoonsnaam, vgl. 1470 die goede Amelrijc Amelrijcx (SG 460 f.92v), en die geruen Americ Americx (o.c., f.96v). Waarschijnlijk is Amel- in Amelsberg een verkorting van Amelrijc.
Ten zuiden van de spoorweg loopt de Kumtichse ruggegraat verder over de Blauwenberg, die een hoogte heeft van 92,5 m: 1470 kopie 1632 opden blauwenbergh (SG 452 f.78), later verkort tot Blauwberg, 1709 op den bloubergh (SG 4008), 1840 Medekens Veld of Blauw Berg (k. Voncken). Blauw is te verklaren wegens de blauwe kleilaag op deze berg. Recente vormen zijn niet zelden korrupt: Blaes berg, Blaerten berg, Blaer berg (ABu).
Het hoogste punt van Kumtich (97,5 m) ligt boven het Medeken of de Kraaidelle. Eigenaardig genoeg vond ik hiervoor geen oude bergnaam. Deze omgeving heet gewoonlijk de Kapuin of Grote Kouter. Eénmaal, in 1706 vond ik op den cappuijnenbergh (SG 4008 f.44v), en in 1709 op den Cradelbergh (SG 4008). Cradel- is een vervorming van Kraaidel (z.a.).
Op de grens van Kumtich en Willebringen ten slotte ligt de Kwantelberg, 87,5 m hoog: 1470 opten quantelbergh (SG 460 f.212v). Kwantel- is mogelijk verwant met Mnl. quantelaer ‘knoeier, bedrieger’ en het werkwoord quantelen (Mnl. Handw., 480). Het woord past dan in de rij toponiemen samengesteld met Kijf en Strijd, die wijzen op betwistingen van grenzen.
| |
| |
Berg in het Velpebekken
De hoogte boven de Bankdelle wordt gewoonlijk als de Grote Kouter aangeduid. Ik heb hierboven al gewezen op de Keiberg, voor de hoogte tussen Bank- en Aftissendelle. Voor de heuvelrug tussen de Aftissendelle en het Veerdaal vond ik het jonge toponiem Roosbeekberg (1850 Croq.), zo genoemd wegens de nabijheid van Roosbeek. Op de kaart van het NGI werd deze omgeving in 1970 aangeduid met de korrupte vorm Roesbergveld.
Tegen de Oude Velp aan, in Breisem, verheft zich de bodem tot 55 m hoogte. Vroeger heette de heuvelrug tussen de Breisembeek en de Broekbeek de Ratelberg: 16e eeuw aenden ratelberch (SG 457 f.57), zo genoemd naar het Ratelbos aldaar of bos bestaande uit ratelpopulieren.
Berg in het Hoksems plateau
In Stratem en Kumtich bevinden zich de uitlopers van de Galgeberg, de Koudenberg en de Hamelsberg. Ze hebben geen aparte namen. In Hoksem daarentegen strekt zich een plateau uit, dat reikt tot aan de Grijpen.
De verhevenheid boven de Molen van Oorbeek heet de Molenberg: 1633 op den molenberch (KAB 2807 f.11), 17e eeuw op den moelenbergh (SG 453 f.155v), 1706 ontrent den meulenbergh (SG 4008 f.32v), ca. 1860 Molen berg (k. Popp), enz. De Medekensberg in de Atlas der Buurtwegen (f.33v) is een verschrijving voor Molenberg. De uitloper van de Molenberg in de richting van het Hof van Grijpen heette eertijds de Mertenberg, later Mettenberg: 1470 op den metenberch, opten mettenberch, opten merten berch (SG 460 f.1v, f.21 en f.52), 16e eeuw opten meettenberch, opten meetenberch (SG 456 f.8 en 23v), 16e eeuw op den mietenbergh (SG 457 f.52), 1883 Mettenberg (AW). Ook Grote Mettenberg komt voor: 1684 opden grooten metenbergh (KAB 2806), 1847 Groote mettenberg (ABu). Metten- is te verklaren uit de persoonsnaam Merten. Door verschrijving ontstaan korrupte vormen met ll: 1859 Millenberg (MC art. 1304), 1860 Mellenberg (k. Popp). Ook op de kaart van het NGI (1970) staat nog Mellenberg.
De uitloper boven de Sint-Jansborn heet vanouds de Ziegelberg, later Zegelberg: 1340 zighelbergh (LM 58d), 1470 opten ziegelberg, opten zijegelberch (SG 460 f.2v en 85v), 1470 kopie 1632 opden zijgelberch, opden zigelberch (SG 452 f.160 en 240), 1647-8 opden zegelberch (RA f.104v), enz. Het is verleidelijk om het eerste lid te verbinden met zegel
| |
| |
‘sigillum’. Het Middelnederlands kent echter seghel, terwijl in onze oudste attestaties ie voorkomt. Eigenlijk is het een uitbreiding van Ziegel, dat als plaatsnaam voorkomt in 1470 als opten zieghel (SG 460 f.32v). Eénmaal ontmoette ik ook Egelsberg, ca 1400 opten egelsbergh (LM 53c vo), en met proklise 1340 negelsberghe (LM 54d). De uitloper van de Ziegelberg bij de Sint-Jansborn, tussen Heideweg 34 en Molenweg 33, heette de Drakenberg, oorspronkelijk de naam van een wijngaard (z.a.).
Naar het Kapittel van Hoksem, gesticht in 1348 (Doperé, 1991, 68), wordt een uitloper de Kapittelberg genoemd: 1470 kopie 1632 Jnden cappittelberch (SG 452 f.6), 1845 Capittelberg (Croq.). Een verschrijving voor dezelfde berg is de Kapellenberg, 1706 ontrent den cappellenbergh (SG 4008 f.54v).
Berg in de laars
Op de grens tussen Hoegaarden (Houtem) en Hoksem bevindt zich de Piepelberg. De naam is jong: 1845 pipelberg (Croq.), 1847 Pepel berg (ABu f.36), met dialektisch piepel ‘vlinder’. De hoogte aan de oostzijde van de Piepelbergdelle heette vroeger de Weiberg: 1706 op den weijbergh (SG 4008 f.40) met weij uit onder wijt ‘teenwilg’?
| |
4.1.2. Andere hoogtenamen
Net als elders in Oost-Brabant is Heuvel schaars vertegenwoordigd (Claes, 1987, 50). Heuvel komt alleen als appellatief voor. In 1470 wordt het Paanhuis gesitueerd opten houel te cumptic (SG 460 f.116) en in 1632 grenst een beemd aan de Hoksembeek, geheten den Cluerick, aan die straete ten hoevel gaende (SG 452 f.342v). Een kleine verhevenheid is waarschijnlijk ook de Mot, in de 17e eeuw een plecke weyde geheeten de mot (SG 453 f.135), te situeren in de Daalstraat te Kumtich aan de Beek.
Een Gallo-Romeinse grafheuvel heet Tommeken, uit Latijn tumba ‘graf’: 1340 ten tummekene (LM 58d vo), 1470 1/2 bunder landts... op tomvelt, daer tommeken binnen staet (SG 460 f.108). Deze tomme lag op een eigendom van de kerk van Vissenaken, genummerd B479, grenzend aan de Oude Leuvenseweg. Op de kaart van Fricx (1743) staan twee tommen getekend: één ten noorden en één ten zuiden van de Oude Leuvenseweg. In de Kumtichse toponymie wordt slechts over één tomme gesproken. Zie ook Tomdelle.
| |
| |
| |
4.2. Laagten
4.2.1. Daal
Een dal is laagliggend land. Het is uitgestrekter dan een delle. In de toponymie luidt de vorm meestal daal, een geapocopeerde vorm, ontstaan uit de datief enkelvoud dale. Vergelijk composita als Daalbeemden en Daalstraat. In vertaling heet het dal van de Kleinbeek in 1340 in valle apud cleynvelt (LM 57d vo).
Als tweede lid van een samenstelling zijn Papendaal en Veerdaal bekend. Oudere vormen van Papendaal zijn: 1470 kopie 1632 op papendael (SG 452 f.5v), 16e eeuw Jnt papendal (SG 456 f.10v), 1840 Papendael (k. Voncken), en met verkeerde spelling 1911 Pappendael (MC art. 1492). Het Papendaal is het dalhoofd van Vloedgracht 6 of Bedaf in Stratem. Vroeger strekte zich dit veld uit tot aan de Keibergstraat. Het eerste lid kan de persoonsnaam Papen zijn, een naam die ik al ontmoet in 1321 (RA p. 10). Waarschijnlijker is Pape ‘geestelijke’. De meeste gronden in het Papendaal behoorden immers toe aan het Gasthuis van Tienen, de Tiense en de Kumtichse Armentafel.
Het Veerdaal is het dalhoofd van de Breisembeek. Oude vormen zijn: 1340 supra veerdal (LM 58d), 1470 op tverdal, opt tvierdael, int tvirdael (SG 460 f.9, 24 en 32v), 1589 opt tverdael (SG 455 f.99v), 1470 kopie 1632 Jnt verdael Rgt... de quaede heyde (SG 452 f.265v), 1647 Jnt fedael (RA f.102v), 1709 in het veijdael, int veerdael (SG 4008), enz. Volgens Helsen (1937, 25) betekent vaar of ver ‘onvruchtbaar’. Deze verklaring is aannemelijk wegens de nabijheid van de Kwade Heide.
| |
4.2.2. Delle
Delle, uit Germaans daljô, is de gewone benaming voor een klein dal of een inzinking tussen twee heuvelruggen. Bij een delle hoort altijd een vloedgracht. Als simplex komt delle voor in Hoksem: 1706 in de del van hoxsem (SG 4008 f.4v), dit is de delle waarin de Hoksembeek vloeit, maar meestal wordt de delle nader bepaald.
De delle van Vloedgracht 7 (Bosbeek) heette de Bankdelle, later vervormd tot Baakdelle, Bangdelle en Bandel: 1470 inde banch delle (SG 460 f.77v), 1646 inde bangdelle (RA f.100), 1669 inde Baeckdelle (k. AT f.244v), 1706 aen die banckdel, in de banckdelle, in de bandel (SG 4008
| |
| |
f.1, 7 en 25v), en met verschrijving circa 1700 boven die brandelle (Acte II f.203v). Wauters (1876, 141) denkt voor het eerste lid aan een schepenbank. Het is echter aannemelijker om het woord te verbinden met het toponiem, vermeld in 1340 ther banc (LM 57d vo), waarschijnlijk eigendom van het Cloester vanden banck bij Louen (16e eeuw, SG 457 f.9). Een andere naam voor dezelfde delle is Tomdelle: 1470 in die tomdelle, inden toemdelle (SG 460 f.2 en 64). Tommen liggen in de regel naast een Romeinse weg. Wellicht bestond weg 23 (het Appelaarke), verder lopend als Ootmoedigestraat (weg 12), al in de Romeinse tijd.
De delle waarin Vloedgracht 12 of Wijtbeemdenbeek vloeit, heeft verschillende benamingen. De oudste benaming is Aftissendelle, gevormd met aftisse ‘hagedis’ (Mnl. Handw., 30): 1340 in aftissendelle (LM 57d vo), 16e eeuw Jn daftisse delle, Jn daftissedel (SG 456 f.4 en 30v), 1589 tusschen de straete ende dastissendelle ter valleyen wert (SG 455 f.28), 1690 bouen de hastissendelle (KAB 2793), 1840 Aftissche delle (k. Voncken). Aan het begin heet de delle, wegens de nabijheid van de Kraaien- of Kranenborn, de Kraaien- of Kraandelle: 1646 onder de kraydelle (RA f.100v), 1647 inde craey-delle (RA f.102), 1669 bouen de Craijendelle, inde kraen Delle (k. AT f.240v en 246). Hieruit ontstaat de korrupte vorm Cradel (1709, SG 4008) en waarschijnlijk ook catte delle (1706, SG 4008 f.34). Op de Grote Kouter, bij de Mannekenshaag, wordt in 1470-1632 de Clutinx delle vermeld (SG 452 f.46). Misschien is het een sekundaire inzinking die naar de Aftissendelle afloopt. Het eerste lid is een persoonsnaam. Vgl. Jannes Cluetinx, die in 1470 een blok bezat in de Grijpen bij de wouwer (SG 460 f.95v).
De delle in het Veerdaal heette de Veerdaal(se)delle: 1470 inde virdal delle, inde verdal delle (SG 460 f.136 en 147), 1647 inde veedaelsche delle (RA f.106). De delle in het Papendaal heette de Papendaaldelle, 1470 kopie 1632 Jn papendael delle (SG 452 f.235v). Verderop, aan de Kattesteert, werd in 1403 de delle genoemd naar Wouter Bisscops (KAB 16.145 f.8v): op woutere biscob del (o.c., f.12v). De inzinking in het Tomveld, net boven de Kattesteert, werd de Mariendelle genoemd: 1470 op tomvelt Regenoten die Marien delle (SG 460 f.57). In 1470 ontmoet ik de naam Kumtichse delle, geschreven inde compthics delle (SG 460 f.84v). Hiermee kan de inzinking van het Bedaf of van de Bruulbeek bedoeld zijn.
Al in 1340 bezat de Tiense Armentafel perceel 53, te vereenzelvigen met E16 van het kadaster. Dit perceel wordt gesitueerd in de sighelberghdelle (LM 54d), dit is een inzinking noordoostelijk van de Sint-Jansborn.
| |
| |
De delle waarin Vloedgracht 8 of Piepelbergbeek vloeit, heette in 1308 de stocbeemsdelle (Park VII 8, f.29), zo genoemd naar de Stokbeemd tussen Oorbeek en Hoksem. De Gesteldelle, 1340 ghesteldelle (LM 54d vo), eveneens in Hoksem, heb ik niet met zekerheid kunnen lokaliseren. Het eerste lid is een oude lo-naam (z.a.). Onbekend is ook de Vellekensdelle, 1706 bouen vellekens delle (SG 4008 f.12v), waarschijnlijk in Hoksem.
| |
4.2.3. Gracht
Een gracht heeft in Kumtich twee betekenissen: 1.een terreinscheur en 2.een holle weg. In beide betekenissen is de gracht ontstaan door erosie. Een terreinscheur in het midden van een ‘kouter’ heet Koutergracht. In Kumtich heb ik dit woord voor minstens 4 terreinscheuren gevonden. De Koutergracht, 1470 kopie 1632 dije cautergracht (SG 452 f.218), omzoomt in het Papendaal de delle gevormd door Vloedgracht 6 of Bedaf. Misschien is dit dezelfde als de Kromgracht, geciteerd in 1470 bijde cromgrecht (SG 460 f.20v). Deze gracht bestaat nog altijd. De Koutergracht tussen de Blauwbergstraat en het Appeleerke, aan de Kraaienborn, in 1470 den cautergracht genoemd (SG 460 f.72v), grensde aan de noordzijde van perceel F170, maar is nu verdwenen. In het Tomveld loopt de Koutergracht, in 1589 opt tombvelt Regt de cautergracht (SG 455 f.84v), tussen de percelen B453 en B457. Ten slotte vond ik nog een Koutergracht, in 1470 die coutergracht (SG 460 f.33), in de Zijp.
Dikwijls zijn zulke koutergrachten begroeid. Ze heten dan Groengracht. Zo vond ik een Groengracht, in 1590 opte gruen gracht (KAB 16.145 f.22), gelegen niet ver van het Hondsboomken, namelijk ten noorden van de huidige Geeststraat. Waarschijnlijk verdween deze gracht bij de bouw van de tunnel. De Groengracht in het Papendaal, 1470 kopie 1632 de groengracht (SG 452 f.230), is identiek met de genoemde Koutergracht. De gracht ligt aan de oostgrens van perceel B295.
Doorheen zulke gracht ontstaat soms een holle weg, zoals in de Groengracht, in de 16e eeuw bijde gruen gracht (SG 456 f.32v), dit is de Zavelstraat nr. 10 naast het Galgeveld. Opvallend lang, van de Kapittelberg in Hoksem tot aan de Maalderijweg, is de Langegracht, in 1669 de Langhe gracht (k.AT f.246v), ook genoemd de Lange Groengracht, in 1470 die lange gruene gracht (SG 460 f.38). Deze gracht is dus grotendeels weg 6, 45 en 3. Thans is een groot deel hiervan de Hoksemsesteenweg.
| |
| |
Verwant met gracht, van het werkwoord graven, is ook Grebbe (Schönfeld, 1950, 141). In 1340 is de grebbe (LM 57d) te vereenzelvigen met de holle weg, in de Atlas der Buurtwegen de Appelarenweg nr. 42.
| |
4.2.4. Kuit
Een inzinking, veroorzaakt door ontginning van zand of steen, heet kuit. Het woord komt ook voor in Hakendover, Hoegaarden en Tienen. Het Middelnederlands Woordenboek kent het echter niet. In Kumtich vond ik in 1633 de mergelkuyte (KAB 2807 f.8), geciteerd op het Klein Voordelveldeken in Breisem. Volgens Helsen (1937, 22) werd mergel gebruikt voor de bemesting van akkers of als bouwstof voor de huizen. Op de Blauwberg daarentegen werd zavel gehaald, zoals blijkt uit de naam Zavelkuit, in 1470 kopie 1632 byde zauelcuyte (SG 452 f.237v).
| |
4.2.5. Andere namen
Het brede dalhoofd van Vloedgracht 16 aan Bielekout heet de Ketel: 1340 ketel (LM 57d vo), 1470 in den ketel (SG 460 f.62), enz. Het woord kwam ook in Tienen voor, als benaming voor de vrij steile dalwand van de Gete in Grimde (Kempeneers, 1987). Op een inzinking duidt ook de Pollepel (1859, MC art. 1336), dit is de delle van Vloedgracht 8, nu gelegen onder Hoegaarden. Een oudere attestatie heb ik niet gevonden. In Tienen is de Pollepel een veld, genoemd naar een persoon Johannes Pollepel, bijnaam voor een kok (Kempeneers, 1987, 139-140). Recent is ook Heuling, 1859 de Heuling (MC art. 1447), 1895 Aan de Holling (o.c., art. 1454), met de betekenis ‘uitholling, diepte’, ontstaan na de uitgraving (en instorting) van de tunnel. Zie ook Heulingenstraat.
| |
5. Hoog- en laagstammig hout
5.0. Algemeen
In de middeleeuwen werd het landbouwgebied door bosrooiingen uitgebreid. De typische naam voor een bosrooiing is rode. Het voorkomen van deze naam hangt samen met de grote ontginningsbeweging tussen de 10e en 14e eeuw. In Kumtich komen evenwel geen rode-namen voor. Dit schijnt erop te wijzen, dat Kumtich al grotendeels ontbost was voor de verspreiding van het
| |
| |
woord rode, dus zeker voor de 9e eeuw. In latere tijden bleef het bosareaal in Kumtich beperkt. De bosnamen slaan dan ook op bescheiden bosoppervlakten, die moeilijk te lokaliseren zijn. Uiteindelijk bleef in 1860 slechts één bosje over, namelijk op perceel E54, dat eigendom was van Augustin Coenen uit Zoutleeuw (Lijst Popp). In 1876 bestond 0,01% van de Kumtichse oppervlakte uit bos. In deze toestand is ook nu weinig verandering gekomen.
| |
5.1 Hout, lo en stok
Een oud woord voor hoogstammig bos is hout, uit Germaans hulta. Het komt nog voor in de naam Bielekout, uit ouder Belinchout, dat ik bij de gehuchtnamen besproken heb. Het is de naam van een verdwenen bos tussen de Gulden Nagel en het Bombroek. Naar een ‘hout’ liep ook de Houtweg, die ik bespreek bij de wegbenamingen. Verder vermeld ik hier Elshout, 1470 ten elshoute (SG 460 f.35v), een voormalig elzenbosje tussen de Biesemstraat en de Billekensweg. Deze plaats heette ook de Elst, 1403 delst (KAB 16.145 f.8v), 1632 Jnt elst (SG 452 f.32), maar ook zonder t, 1669 op d'else (k. AT f.235v). Elst is een afleiding uit Germaans alisothu, kollektief bij aliso ‘els’ (Gys. 1960, 314).
Lo, uit Germaans lauha, is een bosje op hoge zandgrond. Het is waarschijnlijk bewaard in Gesteldelle, waarin Gestel samengesteld kan zijn uit gaistu ‘hogere zandstrook langs polder of moeras’ + lauha (Gysseling, 1960, 402). Misschien is ook Ziegel, 1470 opten zieghel (SG 460 f.32v), een oude lo-naam, waarvan o.m. de Ziegelberg is afgeleid.
Stok ‘boomstronk’ kan verwijzen naar een vroeger bos van hoogstammig hout of naar boomstronken die bij het rooien zijn blijven staan (Molemans, 1982, nr. 1693). Het leefde voort in de naam Stokbeemd en Stokbunder (z.a.).
| |
5.2. Bos
Het gewone woord is echter bos, uit Germaans busku ‘struikgewas’, met betekenisontwikkeling van struikgewas tot de huidige betekenis ‘bos’. Het vervangt de oudere woorden hout en lo sedert de 13e eeuw (Van Passen, Med. 1961, 116).
In een groot aantal gevallen wordt het bos genoemd naar de eigenaar. Zo lag er in 1470 een perceel aan de Braamakker bouen heer Jan van sinte
| |
| |
Goeris Bosch (SG 460 f.157). Ook ligt in Breisem in 1577 een perceel, bij de Kleine Mergel, aen heren Jans van sinte Gorycx boschs (SG 456 f.13). Beide bossen zijn genoemd naar heer van sinte goeris ridder, wonende te Louen (1470, SG 460 f.53v). Een perceel in het Bosveld wordt in 1470 (kopie 1632) gesitueerd bij Claes vuytter liminghen bosch (SG 452 f.63v). Aan de Bedafstraat lag een half bunder land van Ausloes, in 1681 omschreven als soo lant als bosch gelegen op t cauterken (KAB 2806). En aan de zuidkant van de Ziegelberg, waarschijnlijk op perceel E70, lag Robeynkens bos, in 1646-7 robeynkens bosch (RA f.212v). Nog met een eigenaar als eerste lid is in 1700 het kercken bosken (Acte II f.197), te situeren op B262 naast de huidige Kumtichstraat, ten noorden van de Leuvenselaan. Zo lag ook op de Braamakker het Monkenbos d.i. Monnikenbos, in 1470 aenden moncken bosch (SG 460 f.118), te situeren op G57 b-c-d en nog aangeduid op de Ferrariskaart in 1777. Op dezelfde kaart staat ook het Tafelbos op Papendaal (kad. nr. B272), eigendom van de Tafel van Kumtich. In 1860 was dit bos 1 ha 75 a 10 ca groot.
Ook het diminutief Bosschelken of Busken komt voor met de naam van een eigenaar: 1470 kopie 1632 onder cuijpers bosschelken (SG 452 f.370), 1706 bouen kuijpers busken (SG 4008 f.14). Dit bosje lag op de Piepelberg bij de Vloedgracht. In 1470 bezat Henrick Lambrechts een bosschelken, omtrent 12 roeden groot, gelegen naast het Ratelbos (SG 460 f.95).
Soms is het eerste lid een boomnaam, zoals het Berkenbos, in 1706 aenden berkenbosch, met onbekende ligging, en het Ratelbos achter Breisem boven de Daalstraat, in 1470 henrick Jannen vanden ratelbosch dat wylen henrick vanden zaffele was (SG 460 f.31) en bijden ratelbusch (o.c., f.140), met ratel ‘ratelpopulier’. Op de kaart van Ferraris ligt nog een klein deel van het Ratelbos op het noordelijk deel van A145. Waarschijnlijk in Hoksem lag het Rauwperenbosken, 1706 Rauperen bosken (SG 4008 f.16), maar in het Veerdaal bevond zich een Elzenbos, 1470 den Elsenbosch (SG 460 f.95v), in 1736 genoemd den elsenbosch van tercaemeren (SG 460 f.96), ook naar de ligging Veerdaalbos genoemd, 1709 het veerdael bosch, ontrent ferdael (SG 4008). Naar de ligging heet ook het Hoksembos, in 1706 hoxsem bosch (SG 4008 f.4), en het Willebringenbos, dat voorkomt als eindpunt in wegomschrijvingen, zoals in 1647 de straete van hocxem naer willebringhe bosch (RA f.101v), dit is weg 42 of Appelarenweg die loopt naar het bos in Willebringen. Ook op de Ziegelberg bevond zich een bos: 1470 op ziegel- | |
| |
bosch (SG 460 f.2v). Ten slotte vermeld ik het Kradelbos, na 1632 den craedell bosch (SG 452 f.13v), 1859 Cradelbosch (MC art. 1271), een bos aangeplant in de 17e eeuw, maar thans weer verdwenen. Ik heb dit bos reeds besproken bij de Kraaienborn (3.2.1).
| |
5.3. Haag
Een haag, uit Germaans hagô ‘bosje’ (Gys. 1960, 434) is in Kumtich een natuurlijke begroeiing op een terreinscheur of langs een holle weg. Aangezien de meeste bossen verdwenen zijn, doorbreken de hagen in Kumtich het eentonige landschap.
Ten noorden van de Leuvenselaan ontmoet ik een Lange Haag in 1470: op ten deuwelswinckel aen die lange hage tegen de gallege van Thienen (SG 460 f.4v). Deze haag slaat dus op de begroeiing naast de Oude Leuvenseweg (weg 1) langs de Deuwelswinkel (nu Tuswinkel), maar ook verder lopend langs het Tomveld. Lange Haag, 1470 kopie 1632 die lange haege (SG 452 f.201), komt ook ten zuiden van de Leuvenselaan voor. Het toponiem slaat dan op de begroeiing langs weg 45 en 3, tussen Hoksem en Kumtich langs het Lindeveld, en is dus identiek met Langegracht en Lange Groengracht (zie 4.2.3). Andere namen voor dezelfde haag zijn Grote Haag, 1470 aende groet hage (SG 460 f.161v), en wegens een opvallende Kerseleer, ook Kerseleerhaag, in 1340 kersellere haghe (LM 54d vo). Bij het begin van de Houtweg in Hoksem vormt deze haag de scheiding tussen de dorpskom en het open veld en heet dan Scheidhaag, in 1706 aen de scheijdthaege (SG 4008 f.24v). Als het woord niet meer in deze betekenis begrepen wordt, is de schrijfwijze in 1709 in den schijthaeghe (SG 4008). Dezelfde haag heet circa 1400 de sceytenhaege (LM 53c vo) en in 1632 de geyten haghe (SG 452 f.15v).
Een deel van de Oude Baan (nr. 1), aan de kruising met de Blauwbergstraat, heette de Mannekenshaag, 1470 kopie 1632 bij den mannekens haege (SG 452 f.46), of met umlautsvorm, 17e eeuw bij de menekens haeghe (SG 453 f.146). Dicht bij de Kromme Linde heette een begroeide terreinscheur de Kromlindehaag, 1470 ter cromlinde haghen (SG 460 f.5). Deze haag bevindt zich ten zuiden van de Sint-Barbarakapel en komt loodrecht op de Lindeveldstraat nr. 24 uit. Ze scheidt percelen F148 tot F153 en F154-155. Ten slotte vermeld ik de Steenhaag, 1706 aen de steen haege
| |
| |
(SG 4008 f.19v), die de grens vormt tussen Kumtich en het landt van luijck, d.i. Hoegaarden. We kunnen dus de Steenhaag situeren langs weg 7 die loopt van Houtem naar Kumtich.
Een korte en begroeide terreinscheur bevindt zich tussen de Houtweg en de Bosveldweg, of preciezer aan de noordzijde van percelen F389-392-393-406-407. Deze haag was bekend als het Hechelken, 1470 neuen thechelen (SG 460 f.38), 1470 kopie 1632 aen thechelken (SG 452 f.63). Hechelken is een dubbel verkleinwoord, afgeleid van Hegge, uit Germaans hagjô (De Vries, 1871, 244), dat zelf een verkleinwoord is van hagô ‘bosje’. Het woord komt ook voor in Hakendover en Tienen.
| |
5.4. Boomgaard
Een boomgaard bevindt zich in de onmiddellijke nabijheid van de hoeve. In 1876 maakten de boomgaarden 0,5% van het Kumtichse grondgebied uit. Ik heb hiervoor geen aparte toponiemen gevonden. ik citeer als voorbeeld uit 1470 (kopie 1632) een plecke bogaerts, door Vrouwenperk te leen gehouden van de abt van Sint-Cornelis-Munster (SG 452 f.3v), en eenen boemgaert (o.c., f.114), gelegen te Stratem met een oppervlakte van drie dagmalen. Zie ook Bogaardstraat.
| |
5.5. Wijngaard
Zoals elders in het Hageland waren er ook in Kumtich verscheidene wijngaarden. De meeste lagen op de steile helling ten noorden van de Mene. Andere wijngaarden kwamen voor in het Veerdaal en in het Papendaal.
In 1340 worden percelen van de Tiense Armentafel op de Ziegelberg (nu E67 en E68) gesitueerd inter vineam roberti de palude (LM 58d) en retro domini florentij de hoxeem (LM 64d). Gewoonlijk wordt de wijngaard genoemd naar de eigenaar: 1470 Jan Jannen wijgart, op de Ziegelberg (SG 460 f.65v), 1470 mijn heer van boutersem van eenen wijgarde, een bunder groot op het Veerdaal en voorheen eigendom van juffrouw Agnesen vander heymolen (o.c., f.141v), 1470 bij willems van kersbeke wijgaert, gelegen bij het Peerdskerkhof (460 f.10v), 1577 opt boschvelt bouen hoxem byden wingaert (SG 456 f.16v), 1577 De geruen Johannes robijns van eenen wingaert, 1 dagmaal groot en gelegen op Papendaal (SG 456 f.26v), 1632 dertich roijen wyngaerts... toebehoorende henrick adaens, op de Kapittelberg (SG 452 f.6), 1632 aen henrick pelaerts wyngaert, in Hoksem (o.c.,
| |
| |
f.16), eenen wijngaert ende eenen beempt, eigendom van de Wittevrouwen en gelegen bij de Mene op perceel D211, boven de Molen van Oorbeek (SG 452 f.94).
Eenmaal vond ik een aparte benaming: 1470 Jan Welters wijgart geheeten den drakenberch (SG 460 f.209v). Deze wijngaard lag tussen Heideweg 34 en Molenweg 33. Misschien werd met de Wijnkelder, 1470 den wijnkelder van vrouwenperke (SG 460 f.2v), ook een wijngaard bedoeld. Dit perceel lag op het Vroenhofveld, tussen de Hamelsberg en het Hondsboomken. Het voornoemde perceel is niet identiek met 1470 (kopie 1632) de kelderije van vrouwenperck (SG 452 f.49). Dit perceel wordt gesitueerd op de Braamakker bij het Wijtbroek. Kelderie betekent ‘zorg voor de mondbehoeften in een klooster’ (Mnl. Handw. 286).
In de 17e eeuw werden veel wijngaarden gerooid. Zo hadden de Begijnen van Leuven een wijngaard tussen de Zavelbeemdstraat en de Molenbeek, dicht bij de Willebringse grens, op percelen E304-305, maar in 1674 heten deze percelen een dagmael lants dat wyngaert placht te syn (SH4 nr. 67). In 1706 wordt nog een perceel genoemd op die weijgaerden (SG 4008 f.11), gelegen bij de Voetweg van Kumtich naar Oorbeek, dit is Voetweg 79, en in 1709 heet nog een perceel in Hoksem op het weijgardeken (SG 4008). Van dan af schijnen er geen wijngaarden meer voor te komen.
| |
5.6. Bomen
Afzonderlijke bomen of struiken vullen in Kumtich het landschap aan. Het zijn dikwijls uitgelezen merkpunten voor de beschrijving van de ligging van percelen. Ze staan langs een weg of op een kruising van wegen.
Vaak komt een doornstruik als grens voor (Lindemans, 1931, 224-226). In Kumtich zijn twee doornstruiken bekend. Op de kruising van Doorne- en Dellestraat, in de laars van Hoksem, stond het Doornken of dialektisch Deunken. Deze boom diende als merkpunt tussen het Land van Luik (Hoegaarden) en Brabant. Zo ligt in 1470 een beemd bij het geleeg van Jan Smekens, bij dornken aldaer (SG 460 f.53). Maar in 1706 lees ik aen het deuncken (SG 4008 f.16v). In Hoegaarden slaat de benaming Deunken (k. Popp, 1860) op het veld gelegen bij het Doornken. Ook met Doorneboomken wordt dezelfde doornstruik bedoeld: 1647-8 tuschen oribeeck ende hocxem aen t'dorneboomken aldaer, gelegen onder cumptich (RA f.99).
| |
| |
De doornstruik op de Ziegelberg stond op de x-vormige kruising van de Pottestraat (weg 3) en de Groenstraat of Lange Gracht (weg 45). In vertaling vind ik de doornstruik vermeld in 1340 als juxta dumum (LM 57d vo). Dit is dezelfde struik als de haghedorne, eveneens vermeld in 1340 (LM 54d). Gewoonlijk echter heet hij in het Nederlands Doornken, 1470 Aen dat doernken (SG 456 f.23). Bij Ferraris (1777) en Vandermaelen (1831) staat deze doornstruik nog aangeduid als L'Epine. Ook het diminutief t doorne bomken (1700, Acte II f.216v) duidt dezelfde struik aan.
In Kumtich stonden ook twee opvallende kerselaars. Eén kerselaar stond op weg 52, bij het Kerselarenveld, in 1470 aen kerselerken (SG 460 f.85v), in de 17e eeuw bouen de kerselere (SG 453 f.80v). Een tweede kerselaar stond aan weg 3-45, onderaan het Lindeveld, waarschijnlijk dicht bij het Doornken: 1470 aent kerselerken Regenoten tlintvelt (SG 460 f.1v). Daarom werd de Lange Haag ook de Kerselerenhaag genoemd (z.a.). Een andere opvallende fruitboom was de Appelaar. Eén appelaar stond langs de Appeleerkestraat (weg 23), in de ‘Krommelinghoek’, in 1647-8 vermeld als aen het appelaerken (RA f.105). Hierbij vermeld ik ook dat weg 42 boven het Pertsveld in Hoksem en weg 55 in de Hamelenhoek naar appelbomen werden genoemd.
Loofbomen die als merkpunten voorkomen zijn de Berk, de Eik, de Wilg en de Linde. In 1470 kopie 1632 ligt een beemd aan de Kleinbeek in de Grijpen aan t berxken (SG 452 f.84). De Eik of het Eiksken, 1403 voere de eyke (KAB 16.145 f.5v), 1470 bij deexken (SG 460 f.4v), stond in Stratem bij het begin van de Eikestraat (weg 51). Een andere eik stond in het zuiden van het Wolputveld: ca. 1400 op Wolputvelt byde eyke (LM 61c vo). Het perceel 63 van de Tiense Armentafel dat bij deze eik gesitueerd wordt, komt nu overeen met kadasternummer A94. Twee wilgen stonden bij het begin van Vloedgracht 7 of Bosbeek, in 1749 genoemd aen de twee wiligen (VB 20 f.73).
Perceel 37 van de Tiense Armentafel, d.i. F172-173, ligt in 1340 ther crummerlinden (LM 57d vo), nog in 1470 vermeld als bouen die cromlinde (SG 460 f.20). Later wordt het toponiem verminkt: 1470 kopie 1632 opde cromelinghe (SG 452 f.339), 1709 op den Cromlinck, op den kraemelinck, op den kromelinck (SG 4008). Deze Kromme Linde stond bij de splitsing van weg 90 en 23, op perceel F172-173. Waarschijnlijk werd deze boom vervangen door een appelaar (cf. supra). Een andere linde stond wat verder naar Willebringen toe, op perceel F57, langs dezelfde weg 23 (het Appeleer- | |
| |
ke). In de 15e eeuw heet hij het lindeken (SG 460 f.124v). Deze boom staat nog aangeduid bij Ferraris (1777) en Vandermaelen (1831) als Tilleul. Ook Breisem had een linde. In 1470 bezat Margrethe weruers een winnende houe... thegen die linde ouer, grenzend aan de Kapelstraat (SG 460 f.31). Ten slotte stond nog in 1876 een oude linde op het Sint-Gillisplein (Wauters, 140). Zij verdween bij de bouw van het nieuwe Gemeentehuis.
Een boom bij een belangrijk kruispunt is een kruisboom. In Kumtich is het meestal een verkleinwoord: 1470 aent cruijsboemken (SG 460 f.12), 1632 bij t cruysboomken (SG 452 f.84v), 1706 beneden den cruijsboom (SG 4008 f.49v). Het bedoelde kruispunt werd vernietigd bij de aanleg van de Leuvenselaan. Voorheen liep de Groenhofstraat (nr. 18) verder naar Breisem (= Kruisboomstraat nr. 56). Deze weg werd gekruist door de Heerweg (weg 1-46), die liep van de galg naar Vertrijk.
| |
6. Veldnamen
6.1. Grasland
6.1.1. Broek
Broek, uit Germaans broka, is de gewone naam voor moerassige gebieden langs de waterlopen. Na ontwatering kreeg broek de betekenis van hooiland. Als simplex komt Broek voor als aanduiding van de brede graslanden aan de Broekbeek (nr. 9) en de Bielekoutbeek (nr. 16), zoals in 1706 het broeck (SG 4008). Het is dan identiek met 1647-8 t'broeck van bielicaut (RA f.112v) en 17e eeuw biellencaut broek (SG 453 f.171v). Ook de graslanden in Hoksem aan de Zavelbeemdstraat worden met Broek aangeduid, zoals in 1706 aen het brock (SG 4008 f.20v), evenals de weiden ten zuiden van de Mettenberg, 17e eeuw den wegh die van tbroeck te moelen weert gaet (SG 453 f.59v). De bedoelde molen is die van Oorbeek op de Mene. In 1847 heten de beemden langs de Velp bij Kerkom au Broek de Kerckom (ABu f.6). Ook het verkleinwoord komt voor: 1470 kopie 1632 aent broexken (SG 452 f.272), in de Breisemsebeemden.
Gewoonlijk echter is Broek het tweede lid van een samenstelling. Oud is Bornbroek of Bonbroek en met gedeeltelijke assimilatie voor b Bombroek: 1340 in bonbroech, prope bonsbroech (LM 67d ro en vo, onder Vissenaken), circa 1350 in bonbroec (LM 66a), 1419 Int bontbroec (RP I f.235), 1448 int boenbroeck (RP II f.105), 1470 int bombroch (SG 460 f.67), 1589
| |
| |
bornbroeck (SG 455 f.110v), enz. Het Bornbroek is gelegen aan de bron en de bovenloop van de Bielekoutbeek (nr. 16) en strekt zich ook oostwaarts tot in Vissenaken uit. Het Broek bij de Kleinbeek heette Darenbroek, later Danebroek: 1274 darembruch (VG 747), 1289 darenbruch (o.c.), 1340 pascua de darenbroech (LM 6d), circa 1400 te danebroec wert (LM 6d), enz. Dit broek is bekend wegens het Tiense klooster van Danebroek (Kempeneers, 1987, 112). Omdat het aan de grens met Kumtich is gelegen, komt het woord veel voor in verwijzingen, zoals in 1672 op die riet achter Danebroeck (SH 4 nr. 46). Het eerste lid is mogelijk de plantnaam darink ‘wilde mostaard’, een onkruid met gele bloemen dat veel in de velden gevonden wordt (Paque, 1896, 80 en 82). Een plantnaam schuilt ook in Wijtbroek, 1340 vltra wijtbroech (LM 57d vo), 1470 bij d'wijtbroeck (SG 460 f.8v), 1632 te weijbroeck (SG 452 f.49), enz., identiek met de Wijtbeemden. Het Wijtbroek of de Wijtbeemden zijn de weiden langs Vloedgracht 12 of Wijtbeemdenbeek, vooral de kadasternummers G72, G85 en G47b in 1860. Volgens de attestaties echter was het Wijtbroek voorheen veel uitgestrekter. Wijt, uit ouder wide, is de bekende teenwilg, in de middeleeuwen belangrijk voor het vlechtwerk. Ook het Braambroek, 1672 Braembroeck (SH 4 nr. 9), gelegen in Breisem, is naar de begroeiing met braamstruiken genoemd.
Het verdwenen broek naast de Kapittelbergbeek nr. 14 heette het Kranenbroek, 1361 ab henrico de cranebroec (RP I f.12v), 1470 int cranenbrock (SG 460 f.2), 1669 op 't Cranenbroeck (k. AT f.240), met als eerste lid de kraan(vogel).
| |
6.1.2. Beemd
Beemd, uit banu-math, is oorspronkelijk een ‘banale’, dit is gemeentelijke hooiweide. De beemden bedekken de alluviale gronden langs de waterlopen. Soms worden beemd en broek met elkaar verwisseld, vgl. Wijtbroek/Wijtbeemden, of vormen ze een nieuwe samenstelling zoals in Broekbeemden, 1470 bijde brockboembde (sic, SG 460 f.24v), waarmee waarschijnlijk de beemden in het Broek bij Bielekout bedoeld worden.
Beemden in Breisem
In Breisem liggen de beemden naast de Breisembeek, de Velp en de Oude Velp. Met een algemene naam heten ze Breisem(se)beemden, 1470 aende
| |
| |
breyeschemse beempde (SG 460 f.149v), 1632 Jnde breyssemsche beemden (SG 452 f.275), 1706 ook in de brysem bempden (SG 4008 f.39v).
De Veerdaalbeemd, 1706 het verdael bempt (SG 4008 f.39), ligt aan de bovenloop van de Breisembeek in het Veerdaal. Waar het landschap in de omgeving van de Daalstraat vlakker wordt, treffen we de Daalbeemden aan: 1470 inde daelbempde Regenoten die beecke die van Breijsem wert compt (SG 460 f.131). Bij de Hofakker heten de beemden de Hofakkerbeemden, in 1470 kopie 1632 geschreven Jnden hoffacker beempde (SG 452 f.265). Hierbij horen wellicht ook de Brembeemden, 1577 byden brempbempde (SG 456 f.11), misschien perceel B378 van de H. Geest van Leuven, in het Veerdaal.
De Heimolenbeemden, 1470 inde heimolen beempde (SG 460 f.152), grenzen aan de Heimolen (Roosbeek) en de Velp, dit is perceel A193. Naast de Oude Velp, zowel in Breisem als in Kerkom, liggen de Distelbeemden, in 1470 inde distelbeempde (SG 460 f.131), in Breisem wegens de ligging aan het Voordelveld ook Voordelbeemden genoemd. In 1770 is perceel A143, gelegen tegen de Oude Velp, 25 roeden groot (= 8 are in 1860) en eigendom van de Kerk van Kumtich. Het is dan een wijken in de voirdel beemden (KAB 2794bis). Verder oostwaarts aan de Oude Velp, onder Bijvoorde, ligt een beemd genummerd A137, in de hoek gevormd door de Oude Velp en de huidige Kerkomsestraat. In 1690 wordt deze beemd gelokaliseerd inde beijvoortsche bemptden (KAB 2793). Dit perceel was eveneens eigendom van de Kerk van Kumtich.
Beemden in de Gulden Nagel
De brede graslanden bij Bielekout heten het Broek (zie 6.1.1), maar bij de Velp worden ze beemden genoemd. Naar de vijvers van het Hof van Bollaer heten zeven dagmalen de Wouwerbeemd, in 1470 kopie 1632 den wouwer beempt... byden houe bollaer (SG 452 f.56), d.i. perceel A22 tegen de Velp. Bij Ferraris (1777) staat de langwerpige vijver aangeduid. Hiernaast lag een halve bunder, den korkenbeempt genoemd (SG 452 f.56v), met kork ‘kurk’ (Mnl. Handw. 307), en nog een halve bunder genoemd den drooghen beempt gelegen tusschen de wouwers desselffs hoffs van Bollaer (o.c., f.56v).
| |
| |
Beemden aan de Kleinbeek
Aan de Zijp vormt de Kleinbeek de grens tussen Tienen en Kumtich. Hier lag de Breedbeemd, 1340 breetbeempt (LM 57c vo), 1470 den breeden bempt (SG 460 f.4). Eveneens aan de Zijp lag in 1470 een beemd genoemd die clemer bempt (SG 460 f.6v), met kleem ‘leem’ (Kiliaan, 239). Vergelijk ook Mnl. klemen ‘met klei of leem bestrijken’ (Mnl. Handw., 294). Tussen de Leuvenselaan en de Mene lagen weerszijden van de Kleinbeek de Grijpenbeemden, genoemd naar het Hof van Grijpen onder Tienen: 1340 pratum dictum de gripe (LM 5a), 1470 Juxta prata que wlgariter dicuntur De grijpen beempde (Kab. V3 nr. 4). Over de grenzen van de beemden bij Danebroek en de Grijpen bestond er betwisting (zie 1.1).
Beemden in Kumtich en Stratem
Voor de aanleg van de Leuvenselaan werden de graslanden aan het Bedaf niet onderbroken. Daarom heetten ze in 1340 in het Latijn longa prata (LM 57c vo), later in het Nederlands de Langebeemd, 1470 den langen boempt (sic, SG 460 f.40), 1589 den langenbeempt (SG 455 f.29), enz. De Langebeemd strekte zich uit langs het Bedaf tot aan de uitmonding in de Centrumbeek en vormde zo de oostelijke grens van het Kouterken in Stratem, nu onderbroken door de Leuvenselaan. Een deel van de Langebeemd, langs de Bedafstraat, hoorde toe aan de Kerk van Kumtich en heette in 1681 den sielmissen bempt (KAB 2806), zo genoemd naar Den Zielmissen Aultaer van Cumptich (17e eeuw, SG 453 f.59v). De opbrengst van deze graslanden diende ter verzekering van de dienst der zielmis (Helsen, 1937, 31). Een andere Zielmissenbeemd lag bij de Molen van Oorbeek, op perceel D208: 1470 der sielmessen bempt (SG 460 f.28v), 1632 den zielmissen altaer beempt (SG 452 f.90). Dezelfde betekenis heeft de Vroegmis, circa 1700 die vroechmisse van cumpticht (Acte II f.197), een perceel weide op nummer B227 naast de Bedafstraat. Ten zuiden van de Leuvenselaan lag aan dezelfde waterloop de Vondelbeemd, 1565 den vondelbempt (SA 3 f.12), genoemd naar een vondel of bruggetje. Zeldzaam en recent is Biesbeemden, in 1848 Biesbempde (Croq.), voor perceel C45 langs de Vondelstraat.
Aan de Bruulbeek lagen de Bruulbeemden, 1470 vander bruel beempde (SG 460 f.121v). De beemden langs de Centrumbeek heetten de Jodenbeemden die verder liepen als Rietbeemden tussen de Beek en de Biesemstraat: 1470 aen de Joden beempden, in de reetbempte, riet Bembde (SG
| |
| |
460 f.54v, 35v en 61v), 1589 Jnde Joden oft rietbeempden, Inde voorschreven Jode beempden genaempt rietbeempden (SG 455 f.2v en 71).
Fig. 4 - Weilanden in Kumtich in de 18e eeuw.
Zie ook Riet bij 6.3.8. Ten slotte hebben ook de beemden tussen Vondel- en
| |
| |
Biesemstraat een aparte benaming, namelijk het Meeusbempdeken: 1470 bij meeus bempdeken (SG 460 f.3), 17e eeuw aent muijse bemptdeken (SG 453 f.128v), 1632 die myeus bempdekens, het meeusbeempdeken (SG 452 f.137v en 182). Het eerste lid is de persoonsnaam Meeus uit Bartholomeus, vgl. 1470 meeus den kempener (SG 460 f.27). In 1709 is het toponiem verminkt: in de mitsbempden, in de misbempde, in de miesbempden (SG 4008).
Beemden aan de Mene
Tussen de Zavelbeemdstraat in Hoksem en de grens met Hoegaarden en Meldert vinden we de Zavelbeemd(en), 1470 kopie 1632 sauelbemden, den sauelbempt (SG 452 f.64v en 344), circa 1859 Zavelbempde (MC art. 1303), maar in de Atlas der Buurtwegen ook verminkt als Bezaevel bempt, Biese Veld bempt, enz. De weiden bij de Molen van Hoksem heten de Molenbeemd, 1706 den molen bempt (SG 4008 f.19). Eveneens in Hoksem wordt een Plasbeemd vermeld, 1706 een clijn bempdeken gelegen aen de plasbempt (SG 4008 f.18), die ik niet heb gelokaliseerd. Aan een Vloedgracht (Hoksem) vind ik in 1470 kopie 1632 de Noppeniesbeemd, één dagmaal groot en geschreven nopenyes bempt (SG 452 f.340), genoemd naar een persoonsnaam. Vgl. 1340 johannis dicti noppenays, noppenay (LM 57d ro en vo), 1470 Jan Noppenie, Jan Noppeneij (SG 460 f.47 en 58v).
Bij de Sint-Jansborn onderaan de Ziegelberg lag in 1589 een beemd van 3 dagmalen geheten den bronbeempt (SG 455 f.174v) en verder naar het oosten in sektie D de Eikenbeemd, 1684 den eyckenbempt (KAB 2806), volgens deze attestatie een nieuwe benaming voor het hoff te broeck.
Volledigheidshalve vermeld ik nog een beemd aan de Piepelbergbeek, bij de grens van Oorbeek, de Stokbeemd genoemd, in 1340 iuxta stockbeempt (LM 54d), te lokaliseren op de percelen E112-113. Cf. Stokbunder (6.3.8).
Beemden aan het Wijtbroek
Dat Wijtbeemden en Wijtbroek worden verward, heb ik al vermeld (zie 6.1.1). Beide woorden komen ook samen voor: 1470 bij de wijbroeck beempde (SG 452 f.36). Daarnaast komt dikwijls Wijtbeemden voor, later vervormd tot Weesbeemden en zelfs Westbeemden met de bijgedachte aan de ligging in het westen van Kumtich: 1647-8 de weyt bempden (RA f.104v),
| |
| |
1635 aende weijbemt (SG 2042 f.8), 1706 de wetbemde, in de wiesbemden (SG 4008 f.24 en 50v), 1847 West bempt (ABu), ca. 1859 West bempde (MC art. 1257), 1970 Weesbeemd (k. NGI).
| |
6.1.3. Weide
In Kumtich komt weide weinig voor. Het woord is recent en vervangt dan het vroegere beemd. Zo vind ik de Ganzeweikes, in 1709 die ganse weijkes (SG 4008), voor drie percelen weide onder het Bedaf, grenzend aan de Kattestraat en de Zielmissenbeemd. In dezelfde buurt, namelijk tussen de Vloedgracht en Voetpad 74 (van Leuvenselaan naar Jodenstraat) lag in 1847 de Genis weyde (ABu), genoemd naar de eigenaar. Ten slotte vond ik in 1847 de Lange weyde (ABu f.4), voor de percelen D175-176, ten zuiden van de Mene bij Oorbeek.
| |
6.1.4. Dries
Dries, afleiding van drie, was eerst tijdelijk rustend land. Later kreeg het de betekenis van schrale weide. Dit is zeker in Kumtich het geval. In 1470 bezat Gort Gielis eenen driesch belegen opte heide (SG 460 f.32), te situeren op het Veerdaal, en in 1706 hoorde een perceel in Hoksem toe aan Mattijs Maes op den braemdries (SG 4008 f.30v). De toevoeging van heide en braam wijst op de slechte kwaliteit van de dries. Elders diende de dries voor het houden van ganzen, zoals in 1470 aenden gansen dries (SG 460 f.76), misschien te vereenzelvigen met de genoemde Ganzeweikes (zie 6.1.3). In het Persveld in Hoksem vond ik in 1470 (kopie 1632) den persch driesch (SG 452 f.17), ook geschreven pertsdriesch (o.c., f.352), waar Jonkheer Liebrecht van Meldert drie dagmalen wijngaarden bezat. De bedoelde dries lag bij de persse ‘wijnpers’ van genoemde Liebrecht. Zie ook Pers, Persveld en Persstraatje. Dries heette ook de omgeving van de galg, van 1470 tot 1860 zeker gemeentegrond. Het gaat om de percelen B32 (a en b), B446 en B448, in 1470 genoemd den driesch van den Gerichte (SG 480 f.28). In 1709 was deze plaats bekend als die galge plein (SG 4008). Bekend ten slotte is de Strijddries, 1470 aenden stritdriesch, aen den strijtdriesch (SG 460 f.79 en 145v), te situeren boven de Ketel, tussen weg 8 (Langestraat) en weg 59 (Ketelstraat). Volgens Wauters (1876, 141) staat strijd in verband met de veldslag tussen de Spaanse troepen en de Staatsen op 16 september 1576, tussen Vissenaken en Roosbeek. In werkelijkheid had deze strijd plaats in de
| |
| |
Grote Wolmerse Heide onder Vissenaken, zoals op de kaart van Ferraris en Vandermaelen staat vermeld. Strijd komt in de toponymie voor in verband met betwistingen over grenzen.
| |
6.1.5. Andere weidenamen
Aard is een vochtige weide van slechte kwaliteit. In Tienen geeft het Aardgat nu nog toegang tot zeer drassige weidegrond. In 1441 ligt een perceel, tussen Houtem en Hoksem, aen den aert (KAB 2312 f.97). Met aard is waarschijnlijk ook het Heiaardeken te verbinden, in 1470 int heyardeken (SG 460 f.149), dat ik niet precies kan lokaliseren. Zie ook Aardgat (6.3.7).
Bruul, uit Keltisch brogilos, was een omheind park voor herten en paarden. In Kumtich bestaat nog een Bruulstraat, zo genoemd naar de Bruul of Briel aldaar: 1470 bouen den Bruel, inden bruijl (SG 460 f.2 en 32), 1680 inden briel regenoten die brielstraet (SH 4 nr. 55).
Opstal is gewoonlijk een onbebouwd erf of gemeenteweide (Mnl. Handw. 443) of een oplopende berm aan een waterloop (Gys. 1978, 22). Deze laatste betekenis heeft Opstal in Kumtich, in 1470 ten opstalle bij grijpen, thegen die bempde van opstalle (SG 460 f.20 en 38v). Opstal is in Kumtich de oplopende heuvel naast de Grijpenbeemden aan de Kleinbeek.
Vroente, gemeenschappelijk weiland, een afleiding van vroon ‘van de heer’, vandaar ook ‘openbaar’, komt in Kumtich minstens op twee plaatsen voor: 1470 die vroente van Hugarden (SG 460 f.207), weideland in Hoksem bij de Zavelbeemdstraat, maar op grondgebied Hoegaarden, en 1589 die vroente (SG 455 f.92), nog in 1860 (Lijst Popp) gemeentegrond aan het Bedaf op percelen B224-225. Wegens de langgerekte, smalle vorm heet deze vroente ook de Kattensteert, 1403 opten cattenstert te stratheem (KAB 16.145 f.8v).
In Hoksem heet een beemd van één dagmaal aan de Hoksembeek in 1470 (kopie 1632) den cluerick (SG 452 f.342v). De betekenis is mij niet duidelijk. Bekend is het Medeken, 1669 op het medeken (k. AT f.241), hooiland in het vrij steile dalhoofd van Vloedgracht 12. Medeken is een diminutief van mede ‘hooiland’ (Schönfeld, 1980, 115). In de Zijp bij de Kleinbeek lag de Nekaard, een beemd met een grootte van 3 1/2 dagmalen (kad.nr. B130), in 1589 den neckaert (SG 455 f.69v). Dit toponiem kan verklaard worden uit nek ‘knik, scherpe bocht’ en suffiks -aard, te vergelijken met de Nek, eertijds een waterloop bij Purmerend (Karsten, Med. 1951, 27). Het
| |
| |
bedoelde perceel vertoont inderdaad een scherpe inham. Of de Broeknekker in Hoksem, 1706 op den broock necker (SG 4008 f.5v), in verband staat met nekker ‘watergeest’, durf ik niet bevestigen, aangezien op dezelfde bladzijde ook den broecklecker voorkomt. Wellicht tegen Oorbeek lag in 1709 een weide, een halve bunder groot, genoemd den thienen hooff (SG 4008), misschien te lezen als ‘Tiendenhof’.
Ten slotte vermeld ik de graslanden aan de Velp, tussen Kerkom en Vissenaken, in 1706 genoemd aen den gulden nagel (SG 4008 f.55), maar in 1846 ook vervormd tot Gulden appel (ABu Vissenaken f.12v) en in 1852 tot Gulden Hagel (Croq.). Als we nagel verbinden met ‘hoefnagel’, kan Gulden Nagel betekenen ‘geschikt grasland voor paarden’, ofwel is het een volksetymologische vervorming van Grote Mergel (zie 6.3.8).
| |
6.2. Akkerland
6.2.1. Kouter
Met kouter, uit Latijn cultura, werden volgens Lindemans (1940, 31) gronden aangeduid die al bebouwd waren op het ogenblik van de Frankische landname. Het werd de naam van het gezamenlijke landbouwland van een nederzetting (Gysseling, 1981, 77 en Claes, 1987, 66). Voor een nieuw visie op de spreidings- en betekenisgeschiedenis van woorden als kouter, akker, veld, enz., zie Devos, 1991. In Kumtich liggen de kouters bij Hoksem, Kumtich-dorp en Stratem.
In Hoksem is de Boskouter, 1470 kopie 1632 op de boschcouthere (SG 452 f.63), identiek met het Bosveld, circa 1400 op boschuelt (LM 53c vo). Dit veld ligt tussen de Houtweg en de grens met Willebringen en wordt zo genoemd naar het aangrenzende bos in Willebringen. Aan de oostzijde van Hoksem, op de Ziegelberg, had de Tiense Armentafel al in 1340 vijf percelen, gesitueerd op de zighelberghcoutere (LM 57d). Soms wordt ook een perceel in de laars van Hoksem gesitueerd op het Kouterken, in 1669 op het Cauterken tusschen Hoxem ende Oirbeeck (k. AT f.253v). Deze kouter ligt bij de Dellestraat, maar onder Oorbeek. In 1847 is het woord vervormd tot Cartingen (ABu f.30v).
Ten westen van Kumtich strekt zich de Grote Kouter uit, in 1470 op groet couter (SG 460 f.57), 1470 kopie 1632 opden grooten cauther (SG 452 f.3v), enz. De Grote Kouter strekt zich verder tot in Roosbeek uit. De Grote Kouter staat in tegenstelling tot de Kleine Kouter tussen Kumtich en
| |
| |
Stratem, in 1470 opt clein couter (SG 460 f.151). Ook Kouter komt voor: 1590 te stratheem op de coutere (KAB 16.145 f.20v). De gewone benaming is echter het Kouterken, 1470 opt couterken bij tbedaeff (SG 460 f.111v). Zelden slaat de benaming op het Kleinveld in Stratem tussen de Zijpstraat en de Kleinbeek: 1403 te stratheem opt coyterken voere de eyke (KAB 16.145 f.5v).
| |
6.2.2. Akker
Akker duidde aanvankelijk het gemeenschappelijk bebouwde land van een dorp aan en betekende dus hetzelfde als ‘dorpskouter’. Volgens Lindemans (1940, 30-31) komt het woord voor in het gebied waar kouter niet voorkomt, o.a. in de Kempen. In Oost-Brabant is akker zeldzaam (Claes, 1987, 66), maar niet onbekend. Claes kent slechts twee akkernamen in Schaffen, twee in Webbekom en één in Wersbeek. Toch komt het woord ook voor in Hakendover, Tienen, Oplinter, Sint-Margriet-Houtem, Goetsenhoven, Kumtich e.a. Over de verspreiding en de betekenis van akker, en de verdringing van akker door kouter, zie Devos (1991, 162).
In Kumtich lag de Hofakker in de hoek gevormd door Koffiestraat en Kerkomsestraat in Breisem: 1470 den hoffachker die henrick witteman toehoert (SG 460 f.135v), 1632 achter den hoffacker (SG 452 f.54v). Naar de begroeiing heet de Braamakker, 1403 opten braem acker (KAB 16.145 f.5), een akker gelegen tussen de Braamakkerstraat, de Oude Baan naar Willebringen en het Breisemveld, nu begrensd door de Leuvensesteenweg. Al vroeg wordt de naam verlengd met veld: 1470 kopie 1632 opt braemacker velt (SG 452 f.184v). Ten slotte vond ik in het Grijpenveld de naam Grondeloos, 1470 op die grondeloose, ten grondelosen, (SG 460 f.4v en 63), nog bekend in de 18e eeuw au grondt de loos (KAB 2794), en ook uitgebreid met akker, 1470 byde grondelose acker (SG 460 f.39). Volgens Schönfeld (Med. 1953, 26) betekent grondeloos niet ‘grondeloos diep’, maar ‘zonder vaste ondergrond’.
| |
6.2.3. Veld
Veld betekende oorspronkelijk de uitgestrekte open woeste vlakte buiten de akkers en de weiden, maar na de bevolkingsexplosie van de 12e-13e eeuw gewoon ‘akker’ (Gys. 1978, 21, en Claes, 1987, 67). Sinds de late middeleeuwen kreeg veld volgens Molemans (1977, 26 en 33) de betekenis van een
| |
| |
‘complex akkerland dat bij een dorp of buurtschap hoorde’. In Kumtich komt veld zeer talrijk voor. Zo hebben bijna alle aaneengesloten percelen landbouwgrond, gelegen tussen de wegen, een aparte veldbenaming.
Naar de betekenis van het eerste lid kunnen we de veldbenamingen in 4 kategorieën onderverdelen. 1.De meeste velden zijn genoemd naar de geografische ligging. Het merkpunt is een aangrenzende bewoningskern, een nabijgelegen weide, een opvallende boom of een bomenrij, menselijke konstrukties zoals een hofstede, een kapel, een galg, enz. Het procédé is eenvoudig: het veld bij Breisem is het Breisem(s)veld, het veld bij de galg heet het Galgeveld. 2.Een aantal velden bevatten de naam van een belangrijke eigenaar. 3.Ook de vorm en de grootte van een veld geven aanleiding tot benoeming van een aantal velden. 4.Ten slotte kan de aard van de bodem aanleiding zijn tot specifikatie.
| |
1. Benoeming naar de ligging
• Aangrenzende bewoningskernen
De meest algemene benaming is het Dorpveld, 1470 tdorpvelt (SG 460 f.21v). Als eerste lid komen verder voor: Breisem, Houtem, Roosbeek en Willebringen. Het Breisemveld, 1470 opt brysem velt (SG 460 f.16v), 1632 opt breysemvelt bouen couwenberghe (SG 452 f.275v), één enkele keer ook met s, 1671 opt Breijsems Velt (SH 4 nr. 28), is het veld ten zuiden van Breisem tussen Roosbeekse- en Kerkomsestraat. Het Houtemsveld, 1709 in het houtemsche velt (SG 4008), wordt genoemd naar Houtem onder Hoegaarden. In de oudste bronnen grenst het Roosbeekveld aan de Hofakker en is dan identiek met de Heimolenhoek: 1470 op roesbeke velt (SG 460 f.83), 1470 kopie 1632 tRoosbeke velt, het roosbeker velt (SG 452 f.194 en 260). In 19e-eeuwse bronnen echter is het Roosbeekveld het deel van de Braamakker bij Roosbeek: 1840 Roosbeek Veld (k. Voncken), en met verschrijving 1859 Roosbergveld (MC art. 1333), 1970 Roesbergveld (k. NGI). Recent is ook het Willebringenveld, 1847 Wille brengen veld (ABu f.28v), voor een deel van het Bosveld tegen Willebringen.
• Aangrenzende weiden
Het Biesemveld, 1840 Biesem Veld (k. Voncken), 1859 Bryssemveld, verbeterd in Biesemveld, en met verschrijvingen Bissemveld, Bessem veld, enz. (MC), is niet meer genoemd naar het gehucht Biesem, maar naar de ligging bij de Biesemstraat of de Biesbeemden, zoals in 1859 Biesbempde veld (MC art. 1265).
Naar het Bombroek is het Bornbroekveld genoemd: 1470 op bombrochvelt (SG 460 f.67), 1589 opt bornbroeckvelt (SG 455 f.110v). Het
| |
| |
veld bij de Opstal in de Grijpen heet het Stal- of Opstalveld: 1470 opt opstalle welt (SG 460 f.38v), 17e eeuw opt staluelt (SG 453 f.77v). Het Strijddriesveld, 1706 op het strijdries velt (SG 4008 f.22v), is de landbouwgrond bij de Strijddries, in het Franse archief van Kabbeek in 1722 vervormd tot dans la campagne dit stredrisse velt (Kab. V51 f.39). Recent is het Medekensveld, 1840 Medekens Veld (k. Voncken), voor het veld ten noorden van het Medeken, tussen Blauwberg- en Geeststraat.
• Opvallende bomen
Het veld naast het Zijpveld, in de hoek gevormd door de Kumtichstraat en de Grote Breisemsestraat, heet het Abelenveld met varianten: 1403 op dalbeelen velt (KAB 16.145 f.6v), 1470 opt sijp oft abelen velt (SG 460 f.57), 1681 int alboomen velt (JG 3 f.92). Een albeel/abeel of alboom is een witte populier (Mnl. Handw. 1, 33).
Meestal gaat het om een alleenstaande boom: een eik, een kerselaar, een doorneboom of een linde. Zo heet het veld oostelijk en westelijk van de Eikestraat het Eikveld, 1470 op d Eijckveldt (SG 460 f.31v), 1577 opt deyckvelt (SG 456 f.11), 1703 int eyken velt (RP VI f.10), enz., zo genoemd naar de Eik op het kruispunt van Eik- en Zijpstraat. Het westelijk deel heet recentelijk ook Klein Eikveld, 1847 Kleyn Eyck veld (ABu f.20).
Twee velden heten Kerseleerveld: 1.een deel van het Galgeveld en 2.het veld beneden het Lindeveld. Zie ook bij Kerseleer. Voor het Kerseleerveld bij de galg gelden volgende attestaties: 16e eeuw opt groot galghvelt... opt kerseler velt (SG 457 f.57v), 1684 op het kieseleervelt (KAB 22.283 f.5v), 1706 opt keeselaers velt, opt keeselaeren velt (SG 4008 f.21v en 57v). Maar het Kerseleerveld bij de Kapuin wordt aldus genoemd: 1470 opt kerselen velt, (SG 460 f.59), 16e eeuw opt kersseleren velt by den cappuyn (SG 457 f.2). Recent is het Deunkensveld, 1847 Deunkens Veld (ABu), veld bij het Doornken onder Hoegaarden, ten westen van de Doornestraat.
Het veld ten zuiden van de huidige Tassinstraat en Lindeveldstraat heette vanouds het Lindeveld: 1340 apud lintvelt (LM 57d), 1470 kopie 1632 t'lindtvelt (SG 452 f.3v), 1669 op het Linde veldt (k. AT f.245v), enz. tot heden. Ten slotte vermeld ik het Kruisboomveld, 1706 op het cruijsboomvelt (SG 4008 f.23), in het Frans 1722 dans la Campagne dit Creusbom velt entre Cumtick et Brassem (Kab. V51 f.43). Dit veld, gelegen tussen de Kerkomsestraat en de Tuswinkel, wordt genoemd naar de Kruisboom aldaar (zie 5.6).
• Konstrukties
Velden worden genoemd naar de ligging bij een bekende konstruktie: een put, een tomme, een kapel, een galg, een hofstede, een molen, een wijnpers.
Naar de Wolput (z.a.) is het Wol- of Wolfsputveld genoemd, in 1308 supra wolputte velt, supra wolfputte velt (Park VII 8 f.28v en VII 6 f.29),
| |
| |
ca. 1400 op Wolputvelt (LM 61c vo). Wolput werd al vlug Wolfsput wegens een bekende eigenaar. Vergelijk in 1672-1701 op het Wolffsput Velt tusschen Willem Wolffs lant ende Vranck Zegers (SH 4 nr. 11).
Tussen de Papendaalstraat, de Grote Breisemsestraat en de Kumtichstraat ligt het Tomveld, genoemd naar de Tomme aldaar (zie 4.1.2): 1470 op tomvelt (SG 460 f.57), 1589 opt tombvelt (SG 455 f.84v), 1647-8 opt tomme velt (RA f.105v), en met latere verschrijvingen 1852-4 Tuinveld, Bumveld (Croq.). Naar de kerk of kapel van Breisem is het Kapelle- en Kerkeveld genoemd: 1647-8 opt cappelle velt (RA f.106), 1669 op het kercke veldt tot Breijssem (k. AT f.252v). Dit veld ligt tussen de Koffiestraat, de Kruisboomweg, de Roosbeeksestraat en de gemeente Roosbeek.
Een opvallend merkpunt was de galg (z.a.): 1470 kopie 1632 opt galgevelt (SG 452 f.270), 1722 dans la campagne du gibet, dit galge velt (Kab. V51 f.40). Dit veld wordt verder gespecifieerd met groot en klein: 1470 opt clein galle velt (SG 460 f.45), 1577 opt cleyn galchvelt (SG 456 f.11v), versus 1470 op tgroot galle velt, opt groot galge velt (SG 460 f.44v en 85v). Het Klein Galgeveld heet sporadisch ook het Voorste Galgeveld: 1470 opt vorste galge velt (SG 460 f.85v).
Belangrijke hofsteden waren eertijds het Hof van Grijpen en het Vroenhof. Naar het Hof van Grijpen, gelegen onder Tienen, werd het Grijp(en)veld genoemd tussen de Grijpenbeemden en de Molenberg: 1340 supra grijpuelt (LM 57d), 16e eeuw opt grypvelt (SG 457 f.2), 1647 op tgrypenveldt (JG2 f.133), enz. tot heden. Recenter is het Klein Grijp(en)veld dat aansluit bij het Grijpenveld en zich uitstrekt tot aan het dorp van Kumtich: 1709 het cleijn grijpvelt (SG 4008), 1845 Kleyn Grypenveld (Croq.).
Het Vroenhofveld, genoemd naar het bekende Vroenhof, strekt zich uit tussen de Oude Baan naar Willebringen, de Groenhofstraat, de Sint-Barbarastraat en de Geeststraat. Het niet meer begrepen vroen of vroon ‘van de heer’ werd later vervormd tot groen met varianten. Enkele attestaties: 1470 opt tvroonhof velt (SG 460 f.101), 1632 opt vroenhoffvelt (SG 452 f.43), 1647-8 opt vroens-felt (RA f.102v), 1669-71 in 't vroonhoff veldt (k. AT f.242), 1675-1707 het froonhofvelt (SH 4 nr. 57), 1680 het froyenhoffvelt (SH 4 nr. 55), 1706 op het froeninckx velt (SG 4008 f.23), 1709 op het fronis velt, op het vronis hooffvelt, op den groenen hooff velt, in t promis velt, op fronhooffvelt (SG 4008), 1847 Groen Veld (ABu f.23), 1849 Groenhofveld (Croq.), 1856 Gronesveld (Croq.), 1909 Groneshofveld (MC art. 1423).
Het Persveld in Hoksem is genoemd naar de wijnpers van Liebrecht van Meldert. Middelnederlands persse en parsse leverden vormen op met e en a: 1647-8 opt perdtsvelt (RA f.101v), 1669 op het Pas velt (k. AT f.248), 1706 het pesvelt (SG 4008 f.21), 1840 Pest Veld (k. Voncken), 1859 Persveld, Perseveld (MC).
| |
| |
Fig. 5 - Kumtichse veldnamen.
Tot slot vermeld ik de velden die genoemd zijn naar een molen. Het Heimolenveld ligt bij de Heimolen onder Roosbeek: 1470 theijmolen velt (SG 460
| |
| |
f.143v), 1632 bij theymolen velt (SG 452 f.243). Later wordt heimolen vervormd tot hamelen: 1847 hamelen Veld (ABu f.14). Recent is Weemolenveld, 1840 Weemolen Veld (k. Voncken), 1859 Wymolenveld (MC art. 1257), genoemd naar de verdwenen Wedemolen aan het Bedaf. Ook Molenveld, bij de molen van Oorbeek, 1859 Molenveld (MC art. 1329), schijnt jong te zijn. Het is identiek met de Molenberg. Een ander voorbeeld van analogievorming is het Piepelveld, 1847 Pepel Veld (ABu), zo genoemd naar de Piepelberg.
| |
2. Benoeming naar de eigenaar
Dit type van veldnaamgeving is schaars. Het Goryxveld, 1589 opt goryxvelt (SG 455 f.73v), was waarschijnlijk een deel van de Braamakker. Het herinnert aan heer van sinte goeris ridder, wonende te Louen (SG 460 f.53v). Twee andere veldnamen zijn recentelijk ontstaan naar analogie van Papendaal en Kapittelberg, namelijk het Papenveld (1859, MC art. 1333) en het Cappittelveld (1859, MC 5 art. 386).
Wel vond ik nog een verwijzing naar de vroegere eigendomsverhoudingen in het Voordeelveld. Middelnederlands voredeel is goed dat op de oudste zoon overgaat (Schönfeld, 1980, 126) of deel dat men op iemand vooruit heeft, in het bijzonder ‘voordeelen in den boedel van een overledene die door een echtgenoot of zoon daaruit mochten worden genomen voor de boedelscheiding’ (Mnl. Handw. 735). Het Voordeelveld ligt in de hoek gevormd door de Kerkomsestraat en de Oude Velp. Oude attestaties zijn: 1470 opt tvoerdelvelt, op t vordelvelt, opt tvoirdel velt, bij tvoerdeel velt (SG 460 f.13, 31v, 131 en 146v), ca. 1680 vervormd tot het derden vodervelt (SH 4, 53), 1706 op die voeder vellekens (SG 4008 f.7v). Voorde(e)l wordt ook verward met vondel (cf. ook Vondelstraat): 1470 kopie 1632 opt vondelvelt (SG 452 f.38). Na verbrokkeling worden drie delen onderscheiden met de specifikatie ‘voorste, middelste, achterste’ (zie ook Lindemans, 1930, 188), gezien vanuit Breisem. Zo is het Achterste Voordelveld het deel gelegen tegen de Oude Velp: 1470 kopie 1632 opt voirste voirdel velt (SG 452 f.270v), 1470 op tmiddelste tvordeel velt (SG 460 f.146v), 1470 kopie 1632 d'achterste voirdelvelt (SG 452 f.271v), 1470 tuschen die oude welpe ende dachsterte vondelwelt (SG 460 f.95). Een andere specifikatie is groot versus klein, waarbij groot overeenkomt met voorste + middelste: 1470 op tgroet vordelvelt (SG 460 f.139v), 16e eeuw opt cleyn vordelvelt aenden ratelberch (SG 457 f.57). Het niet meer begrepen eerste lid ‘voordeel/voordel’ wordt vervormd zoals in 1646 opt groot voerder velt, op het voeder velt (SK 1 f.78 en 83) en in 1706 op het voorste voeter velt, op het middelste voeter velt (SG 4008 f.22v). Deze
veranderde uitspraak maakt de weg vrij voor de nieuwe naam Boterveld: 1706 opt botervelt, op de boterveldekens (SG 4008
| |
| |
f.22), 1709 op het boter velleken (SG 4008), 1840 Boter Veld (k. Voncken), 1970 Butterveld (k. NGI).
| |
3. Benoeming naar vorm en grootte
De specifikatie groot en klein hebben we al ontmoet in verbindingen als Klein en Groot Galgeveld. Ook veld zelf wordt met deze adjektieven aangeduid. Het Groot Veld, 1667-8 Int groot velt (RA f.61v) is identiek met de Grote Kouter. Het Klein Veld daarentegen slaat minstens op 4 kleinere velden. Het Klein Veld in Stratem, 1340 in valle apud cleynvelt (LM 57d vo), ligt tussen de Zijpstraat en de Rietbeemden bij de Tiense grens. Het komt nog voor op de kaart van Popp (1860). Het is identiek met het Klein Veldeken, 1470 op cleinweldeken (SG 460 f.144), 1647-8 tot straethem opt cleyn veldeken (RA f.105v). Het Klein Veld in Hoksem, 1470 opt cleinvelt neuen thechelen (SG 460 f.38), is te situeren tussen de Bosveldweg en de Houtweg bij Hoksem. Nog bekend is het Klein Veld in Breisem, 1470 op clein velt voer Breijscem (SG 460 f.70v), 1840 Kleyn Veld (k. Voncken), gelegen boven de Wolput. Ten slotte komt in 1470 een Klein Veld voor als deel van de Grote Kouter: opt groot couter opt clein-veldt (SG 460 f.2v).
Naar de vorm wijzen toponiemen als Kromveld en Langveld. Het Kromveld, 1470 op cromvelt (SG 460 f.55v), ligt in Breisem. Het is waarschijnlijk te identificeren met Wolput- en Kleinveld, wegens de bocht van de Langestraat (weg 8). Het Langveld, 1470 op dlanc velt (SG 460 f.85v), komt overeen met het Groot Galgeveld. Ten slotte vermeld ik het Ketelveld, 1706-9 int ketel velt, in het Cotelvelt (SG 4008), uitbreiding van de Ketel, zo genoemd naar het dalhoofd van de Bielekoutbeek.
| |
4. Benoeming naar de bodemgesteldheid
Dit type is schaars. Ik vond slechts het Kleiveld in Breisem, 1599 opt cleijvelt (SH 4 nr. 22), en het Kleemveld, 1470 op cleemvelt (SG 460 f.138v), eveneens in Breisem. Aangezien cleem ‘klei’ betekent (Mnl. Handw. 293), gaat het misschien om hetzelfde veld, dat ik niet met zekerheid kan lokaliseren. Vergelijk voor de betekenis ook met de Klemerbeemd aan de Zijp (6.1.2).
Opmerking: Onduidelijk en recent is het Meskensveld, gelegen in de laars van Hoksem. Het toponiem komt in verschillende grafieën voor: 1847 Meskens Veld (ABu f.35v), 1849 Merkens Veld (ABu Hoeg. f.26), 1859 Mekensveld (MC art. 1302).
| |
| |
| |
6.3. Andere veldnamen
6.3.1. Land
Volgens Molemans (1976, 382) vertegenwoordigt land een jonge laag in de toponymie. Voor Oost-Brabant gaat dit niet op, zoals Claes al heeft aangetoond (1987, 67). In Kumtich is land zowel akkerland als beemd. Land schijnt hier eerder te betekenen ‘eigendom van’. In de omgeving van Heideweg 34 (Ziegelberg) bezat de Tiense Armentafel drie dagmalen, in 1340 genoemd ouderattenlant (LM 54d). In Hoksem hield het Kapittel in 1470 (kopie 1632) te leen zeker landt ende bempt... geheeten kindekens landt ende beempt (SG 452 f.62v). Eveneens in Hoksem lag het Holland, 1412 t'hollant (Wauters, 142), 1706 een dachmael en 50 roeden bempts... int hollant (SG 4008). De beemden van het Holland lagen tussen de Pottestraat en de Mene. Holland kan een ontwikkeling zijn uit hulta ‘bos’ + land (Gys. 1960, 504), dus ‘houtland’, of hula ‘hol, in een uitholling gelegen’ + land (o.c.). Wegens de ligging aan de Mene is de laatste betekenis aannemelijker. Ook een persoonsnaam is mogelijk, vgl. 1470 wijlen Jannes hollant (SG 460 f.89v), tenzij de persoonsnaam van het toponiem zelf is afgeleid.
| |
6.3.2. Blok
Volgens Claes (1987, 68) is blok de voornaamste naam voor een afgesloten of ingesloten perceel. In Kumtich verwijst het specificans dikwijls naar een belangrijke eigenaar of een instelling.
In Hoksem lag een dagmaal ‘wyngaerts’ in 1470 (kopie 1632) Jnder abdissen block (SG 452 f.16v). In Kumtich heetten de percelen C95-96, gelegen tussen de Keibergstraat en de vroegere Kapelstraat, het Gasthuisblok, 1709 het gasthuys bloeck (SG 4008), eigendom van het Sint-Jakobsgasthuis. Het was in 1709 drie dagmalen groot, in 1860 80 are en 6 ca. Hierbij hoorde de Sint-Jakobskapel. Vandaar de benaming Kapelleblok: 1847 Kappelblok (Croq.), voor de omgeving van de kapel tussen Keibergstraat en Leuvensesteenweg. Het Kapelleblok in Breisem daarentegen, in 1847 Cappellen Block geschreven (ABu f.15v), heeft betrekking op de Sint-Corneliuskapel en is identiek met het Kapelleveld maar omvat ook de driehoek ten noorden van de kapel. Perceel C25, ten noorden van de Rietbeemden, was eigendom van de kerk van Kumtich en heette in 1847 Kerkeblok (ABu p. 3). In Hoksem herinnert het Slegersblok, in de omgeving van de Appelaarstraat, aan een vroegere eigenaar: 1706 int slegers block (SG 4008 f.8v), 1709 in
| |
| |
het slaegers block (SG 4008), te verbinden met de persoonsnaam in 1470 wylen Gert den schlegers (SG 460 f.209).
Bij de molen van Hoksem lag het Molenblok, in 1706 het meulen block (SG 4008 f.4). Identiek met de Meeusbeemden was het Weideblok, 1706 een weijde gelegen in het wijde block (SG 4008 f.5v). Tot slot vermeld ik het Zielmissenblok, 1470 een block geheeten der sielmessen block (SG 460 f.18), een blok van zes dagmalen dat toebehoorde aan het klooster van Herenperk (o.c.). Voor het eerste lid zie Zielmissenbeemd. De korrupte vorm Blaes block (ABu f.27) is geen blokbenaming, maar een verschrijving voor Blauwberg.
| |
6.3.3. Hoeve
Volgens Helsen (1937, 29) is hoeve ‘jong kultuurland’. Het was oorspronkelijk een oppervlaktemaat, namelijk zoveel grond als nodig was voor het onderhoud van een gezin (Claes, 1987, 78). Een hoeve of hove, uit Lat. mansus, varieerde van 16 tot 32 morgen (Verhoeff, 1983, 106). Een morgen is mogelijk zoveel land als men met een span ossen in een ‘morgen’ ploegen kon (o.c., 115). Als men een morgen gelijkstelt met 2/3 bunder, dan varieert een hoeve tussen de 10 en 21 bunders. Vergelijk met de Strijthoeve in Bekkevoort, een mansus van 12 bunders of 14,60 ha (Claes, 1987, 78). In Breisem is de Hoeve, 1470 opte houe, opte hoeue (SG 460 f.68v en 139v), 1709 op de hooff (SG 4008), 1840 Dehoef (k. Voncken), enz., het land tussen het Broek en het Boterveld, maar ook zuidelijker tot aan de Strijddries. Zoals bij het Voordeelveld wordt de Hoeve na verbrokkeling nader gespecifieerd. Het meest zuidelijke deel heet de Eerste of Voorste Hoeve, 1706 d'ierste hoeue, op de voorste hoeue (SG 4008 f.22-22v). Meer noordwaarts ligt de Middelste Hoeve, 1646 op de middelste hoeue (SK 1 f.72v). Bij de grens met Kerkom lag perceel A70, eigendom van de Tafel van Kerkom, in 1706 op de achterste hoeve (SG 4008 f.24v). De zuidkant heet ook Grote Hoeve: 16e eeuw opte grote hoeue (SG 457 f.52v).
| |
6.3.4. Heide
Heide betekent onbebouwde of onvruchtbare zandgrond. In Kumtich komt het toponiem op minstens 4 plaatsen voor.
De Heide, 1470 aende heide (SG 460 f.6), ligt tussen het Veerdaal en de Braamakker, twee toponiemen die ook al op slechte grond wijzen. Meestal
| |
| |
wordt hier de specifikatie ‘kwaad’ aan toegevoegd: 1470 die quade heijde (SG 460 f.141v). Kwaad wijst op moeilijk te bewerken percelen, vooral als ze gemakkelijk vol onkruid stonden of als het drassige of met veel houtgewas begroeide weiden waren (Claes, 1987, 54 met bibliografie). Thans is de Kwade Heide verdeeld door de Leuvensesteenweg. Misschien wordt met de Lange Hei, 1709 op de langhe heij (SG 4008), dezelfde omgeving aangeduid. Het simplex Heide is ook de naam voor de zuidkant van het Kerselarenveld bij het Tommeken, vgl. 1470 een boender landts... geheten die heijde bouen tomvelt (SG 460 f.99), te identificeren met perceel B81.
In Hoksem heet het veld aan het uiteinde van de Heideweg (nr. 34), ten zuiden van de Ziegelberg, in 1847 Heydeveld (ABu f.4). Mogelijk was de oude naam de Doelheide, in 1470 op de doelheide (SG 460 f.77). Ik ben echter niet zeker van de lokalisering. Een groot heidegebied dat zich verder uitstrekt in Vissenaken is de Wolmerseheide, 1470 opte wolmersheide (SG 460 f.17), 1632 op de wolmersche heyde (SG 452 f.279), ook Wolfseheide genoemd, 1709 op de wolffsche heijde (SG 4008 f.24). Later is deze heidevlakte gedifferentieerd in Grote en Kleine Wolmerseheide, 1647 op de groote wolmersche heyde (JG 2 f.148), in Kumtich en Vissenaken. De Kleine Wolmerseheide ligt helemaal in Vissenaken. Het specifikans Wolmers- is de genitief van de Germaanse persoonsnaam Wolamaer zoals in de gemeentenaam Wommersom (Gysseling, 1960, 1089).
| |
6.3.5. Hoek
In 1470 kopie 1632 heten vier bunders land den hoeck (SG 452 f.4), gelegen aan een opvallende bocht van de Biesemstraat in het Biesemveld (kadasternummers C22 en C25). Meestal echter komt hoek in composita voor. Zo bezat het Sint-Laureisgasthuis (Tienen) perceel B450, gelegen in de noordelijke hoek van het Tomveld, in 1636 geheten opden hoorenhoeck (RL f.16). Een bekende hoek was de Krommelinghoek, 1646-7 inden crummelinghoeck (RA f.101), 1647-8 inden crummelinck hoeck (RA f.105), dit is de hoek aan de Kromme Linde (zie 5.6). De hoek werd gevormd door twee wegen die uitkwamen op de Lindeveldstraat. De noordelijke weg bestond nog bij Ferraris (1777), maar werd daarna het voetpad 90 (Voetpad naar Willebringen), dat nu niet meer bestaat. Aan de grens met Roosbeek vormen de Koffiestraat (weg 55) en de Hamelenhoekweg (nr. 62) een opvallend grote bocht. Het land in deze bocht gelegen heette de Heimolenhoek, 1706 inden heijmolen
| |
| |
hoeck (SG 4008 f.21v), wegens de nabijheid van de Heimolen onder Roosbeek, of vervormd de Hamelenhoek, 1709 in den haemelen hoeck (SG 4008), met bijgedachte aan hamel ‘gesneden mannelijk schaap’. In de 16e eeuw heette deze omgeving het Einde: op dinde te breysem weerts (SG 457 f.54v).
| |
6.3.6. Winkel
Verwant met hoek is winkel. Groenstraat 32, bij het Hof te Broek bij de Mene, vormt een scherpe hoek die de ‘winkel’ werd genoemd: 1470 ten winkele ten houe vanden broeke wert (SG 460 460 f.3v).
Bekender is echter de Tuswinkel, een groot driehoekig veld boven Papendaal. Het eerste lid maakte een hele evolutie mee: 1470 op ten deuwelwinckel, opten deuwelswinckel, opten deeuwels winckel (SG 460 f.4v, 51 en 63v), 1470 kopie 1625 kopie 1760 opden oppersten theuswinckel (KAB 2794bis), 1632 opden euswinckele, opden deuwelswinckel SG(452 f.157 en 173), 17e eeuw opden duijwelwinckel, opden Duweswinckel, opden thueuswinckel, Jnden Tueswinckel (SG 453 f.131, 160, 163, 165v), 1722 op den tuswinckel (Kab. V51 f.42), 18e eeuw op den teutwinckel (SG 452 f.24), 1814-22 Teurswinkel (JG 12 art. 42), 1859 Tueswinkel, Thuswinkel, Taeswinkel (MC), enz. Het toponiem werd ook uitgebreid met ‘veld’ en ‘groot’: 1470 kopie 1632 Jnden deuwels winckel velt (SG 452 f.225v), 1798 op den grooten teurs winckel (JG 7 f.13). Het eerste lid is een afleiding van eeuwen ‘voederen, pascere’ (Schönfeld, 1980, 84), zoals in Het Eeuwel (Geldrop) en De Euwels (Uden, Nistelrode), vermeld bij Schönfeld (o.c.). Door proklise van d ontstonden de vormen met Deuwel(s)-, zodat de oorspronkelijke vorm te rekonstrueren is als De Eeuwel(s)winckel.
| |
6.3.7. Gat
Blijkens de gelokaliseerde percelen was een gat een driehoek gevormd bij de splitsing van twee wegen. Als simplex komt het voor bij de splitsing van de Oude Leuvenseweg en de Kruisboomstraat, in 1470 genoemd opt gat aen tverdael (SG 460 f.88v). In 1340 bezat de Tiense Armentafel een perceel (B453), gesitueerd in... hoenkensgat (LM 63d). Het eerste lid is de naam van een eigenaar, te vergelijken met het Hanekensgat in Hoegaarden (Kempeneers, 1985, 238). Perceel C376, dit is de driehoek tussen de Oude Baan naar Willebringen en de Geeststraat (voorheen Geerstraat!), heette in 1470
| |
| |
commenaijen gat, commeneye gaet (SG 460 f.33v en 76), en nog in de 18e eeuw au comminay gaet (KAB 2794). Het specificans is wellicht een vervorming van condominium of Volkslatijn condamina, een veel voorkomende naam voor gemeenschappelijke grond (Claes, 1987, 62), te vergelijken met Kummen in Oplinter.
Hierbij vermeld ik Aardgat, toegangswegje tot een aard, d.i. een vochtige weide van minder goede kwaliteit (Kempeneers, 1987, 119 en 312). Een aardgat komt o.m. voor in Breisem, 1470 opte wolputte aen aert gat (SG 460 f.83v) en Stratem, 1470 aen dartgat dat van stratem te grijpen welde (= Grijpenveld) wert geet (o.c., f.47v).
| |
6.3.8. Overige veldnamen
Kamp
Kamp, van het Latijnse campus, betekende oorspronkelijk ongeveer hetzelfde als veld. Daarna kreeg het volgens Gysseling (1978, 21) de betekenis van een door tuinen of hagen omheind stuk grond in het veld. Claes (1987, 67) kent in Oost-Brabant enkel Kleinkempen in Bekkevoort en Kempenberg in Neerhespen/Neerwinden. We kunnen hier de Kamp, 1470 opten camp (SG 460 f.1v), in Kumtich-Hoksem aan toevoegen, ook uitgebreid met veld, 1470 opten voors. campvelt (o.c., f.1v). De Kamp is te situeren aan het Kerseleerken ten zuiden van het Lindeveld.
Riet en Roost
Op begroeiing met riet, eertijds belangrijk als dakbedekking, wijzen de toponiemen Riet of Reet(s) en Roost. Uiteraard liggen ze bij een waterloop. Naar het Riet of Reet, 1470 opt reet (SG 460 f.37v), 1646-7 op het riet (RA f.42), ook Reets, 1599 op de reets (SH 4 nr. 24), zijn de Riet- of Reetbeemden genoemd, die ik onder 6.1.2 besproken heb. Riet of reet betekent ‘riet’, maar komt ook als verzamelnaam voor (Mnl. Handw. 495). Het bedoelde ‘rietveld’ groeide bij de samenvloeiing van Centrumbeek en Kleinbeek. Het rietveld aan de Breisembeek (waterloop 3075 of 10) echter heette de Roost, 16e eeuw Jnde daelbeempde Jnden roost (SG 457 f.52). Roost, ook bewaard in Roosbeek, komt uit Germaans rausothu, kollektief bij rausa ‘riet’ (Gys. 1960, 860).
| |
| |
Moude
Fijne, losse en droge aarde, ook een heuveltje van zulke aarde, heet moude (Helsen, 1937, 21), in Kumtich bewaard in het Mouken of het Moudeken, 1470 op moudeken (SG 460 f.149), 16e eeuw opt dmouken (SG 456 f.31). Het is de naam voor het noordelijke deel van het Tomveld. De omgeving van het Mouken heet ook het Mouveld of Mouveldeken: 1470 op tmouvelt (SG 460 f.29), 1632 op t'mouveldeken (SG 452 f.102), 17e eeuw opt mauwvelt (SG 453 f.83v).
Kapuin
Aan het gebruik om met een kapuin ‘kapoen, gesneden haan’ te betalen, herinnert de plaatsnaam Kapuin of Kapuinenveld, gelegen ten westen van het Lindeveld: 1340 in territorio dicto then capune (LM 54d vo), ca. 1400 in capoen (LM 53c vo), 1667-8 opden cappuijn (RA f.61v), 1470-1632 opt capuijnen velt (SG 452 f.18v). In Neerheilissem bezaten de Vrouwenbroeders van Tienen een perceel dat in 1749 belast was met twee cappuijnen aen de abdije aldaer (VB 20 f.80). Aan de kwaliteit van de kapuinen werden hoge eisen gesteld. Verbesselt (1976, 19) schrijft hierover: ‘Den witten cappuyn moet heel wit syn, oft anders en moet den Heer hem niet ontfangen, alle andere cappuynen in specie als sy edel van hoofde ende schoon van steerte ende vederen ende pluymen syn, al waren sy mager, syn leverbaer, andersints niet’.
Kei
In Hoksem bezat het kapittel van Hoksem in 1706 een dagmaal op die keij (SG 4008 f.13v), een perceel dat ik niet heb kunnen lokaliseren.
Zijp en Vloed
Bekender is de Zijp, eertijds de benaming van de Kleinbeek (zie 3.1.2), met vroege overgang naar het land naast de Zijp: 1403 inden zijp (KAB 16.145 f.4). Ook Zijpveld komt voor, 1577 opt zijpvelt (SG 456 f.1v), evenals Oude of Grote Zijp: 1470 inden auden zijp (SG 460 f.20v), 1847 Oude Seype (ABu f.18), 1647 Jnde groote sijep (JG 2 f.131), 1805 dans le grand zijpe (JG 8 p. 84). Een oude waternaam schuilt ook in de Vloed of het Vloedveld in Breisem, een veldje dat begrensd wordt door de Oude Leuvenseweg, de
| |
| |
Ketelstraat, de Kapelstraat en de Kruisboomweg (nu Kerkomsestraat). Vgl. 1470 opte vlote, int vloetken (SG 460 f.69 en 151v), 1632 opde vloete (SG 452 f.241), 1722 vloet velt (Kab. V51 f.41), enz.
Meerken
Het Meerken, 1470-1632 aent meerken (SG 452 f.198v), ligt tussen de Wijtbeemdenbeek en de Blauwberg, Het kan wegens de nabijheid van de beek een afleiding zijn van Germaans mari ‘meer, plas’. Al vlug treedt er verwarring op met het zuidelijker gelegen Medeken. Eenmaal ontmoette ik ook het Potmeerken, 1709 op potmeercken (SG 4008), dat ik niet precies kan lokaliseren.
Mergel
Mergel, een mengsel van klei en koolzure kalk (Van Dale), heb ik besproken bij Mergelkuit (4.2.4). In Kumtich komt Mergel op twee plaatsen voor, ook gedifferentieerd als Kleine en Grote Mergel. Als simplex blijkt de ligging dikwijls uit de kontekst: 1470 die straete die geet van couwenberge ten mergel wert (SG 460 f.16v), dit is de Kleine Mergel, en die strate daermen van cumptic te merghel wert Geet, geheeten die bielecoutstrate (o.c., f.144v), dit is de Grote Mergel. Cf. ook met metathesis de Melger, 1706 een halff bonder bempt genaempt den melger (SG 4008 f.40v). De Kleine Mergel, 1470 bijden cleinen merghele (SG 460 f.154v), is te situeren tussen de Velp en de Daalstraat in Breisem, dicht bij de Heimolen. Aan de oostkant grenst de Kleine Mergel aan het Voordeelveld. De Grote Mergel, 1470 ten grooten merghel wert (SG 460 f.70v), is identiek met de Gulden Nagel (zie 6.1.5).
Bunder en Dagmaal
In het Grijpenveld lag het Kaasbunder, 1470 een boender landts... geheeten caesboender (SG 460 f.124v). Op het Abelenveld ligt een ‘verspringend’ perceel (B92a + B93b), grenzend aan de Oude Leuvenseweg, dat wegens deze opvallende knik het Krombunder werd geheten: 1403 dat cromboender (KAB 16.145 f.6v). In 1403 was dit land een bunder en 20 roeden groot. Groter dan een bunder was het Lang Papenbunder, 1651 het lanck papen bonder (KAB 22.283 f.2). Dit perceel, nu nummer B295, was eigendom van het Gasthuis van Tienen. In 1860 had het een grootte van 1 ha 33 a 60 ca
| |
| |
(Lijst Popp). De Vierbunders, 1847 Quatre bonniers (ABu f.7), is te vereenzelvigen met perceel D256, gelegen in het Klein Grijpenveld. Aan hoogstammig hout ten slotte herinnert het Stokbunder, 1646-7 een bunder lants cleyn mate... geheeten het stockbunder (RA f.94v), dit is perceel E111 aan de Piepelbergbeek bij de Oorbeekse grens. Zie ook Stok (5.1). In het Breisemveld lag het Lang Dagmaal, 1470 tlange dachmael (SG 460 f.148v), terwijl het Negendagmaal, 1847 Negen dagmael (ABu f.27v), gelegen is tussen de Oude Baan naar Willebringen en de Blauwbergstraat.
Overige namen
De Gossen, 1470 aenden gossen (SG 460 f.102v), aan de weg van Kumtich naar Breisem, is te verbinden met gos, een bijvorm van gors ‘gras’ (Schönfeld, 1980, 103), of ‘aangeslibd land’ (Mnl. Handw. 229). Vergelijk met de Gossendijk in Mol, 1630 aen den goirsen dyck, 1818 gossendijk (Naamk. Rep.). Op de Grote Kouter lag in 1470 een dagmaal land, geheten dat lockmont (SG 460 f.158v), met onduidelijke betekenis. Perceel A98, naast de Langestraat (weg 8) in de Strijddries, lag eertijds bij de Zoek: 1470 bijde soch... Regenoten die straete aldaer ende die soch voorschreuen (SG 460 f.24), 17e eeuw op die zoeke (SG 453 f.72), met de latere aanvulling op de soeck aen de lange straete. Blijkens de ligging is de Zoek weg 59, in 1847 de Broekstraat genoemd. De Zoek is dan te verbinden met Zoekweg, volgens Schönfeld (Med. 1957, 151) een land- of zandweg.
Tienen
P. Kempeneers
| |
|
|