Naamkunde. Jaargang 10
(1978)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
[Nummer 3-4]Naar een Nederlandse familienaamgeografieTot enkele jaren terug was de FN-geografie een onderontwikkelde tak van de Nederlandse naamkunde. De stand van de kennis op dit gebied een kwart eeuw geleden is beschreven door A. Bach, die in zijn Deutsche Namenkunde ook het Nederlandse taalgebied behandeltGa naar voetnoot(1). Hij was toen niet veel groter geworden dan in 1885, toen J. Winkler De Nederlandsche geslachtsnamen publiceerdeGa naar voetnoot(2). Bach bespreekt eerst in onderdelen van een dialectgeografische indeling van het Continentaalwestgermaanse gebied enkele kenmerken van FN in het ‘Saksische oosten van Nederland’, in het ‘overwegend Frankische zuiden (en zuidwesten) van het ‘grossndl.’ gebied en in de ‘kuststreek aan de Noordzee’Ga naar voetnoot(3) en tracht daarna de verspreiding van enkele FN-types in het Continentaalwestgermaans, waaronder het Nederlandse taalgebied, samen te vatten en te interpreterenGa naar voetnoot(4). Op twee zeer grove schetskaartjes (1. Vormen van FN uit herkomstnamen, 2. de types Friedrichsen en Friedrichs) is ook rekening gehouden met het Nederlands. Het zijn bij mijn weten de eerste FN-kaarten die informatie over ons taalgebied bevattenGa naar voetnoot(5). Samenvattend kan geconstateerd worden, dat men in de jaren vijftig over de verspreiding van enkele nl. FN-types wel een zekere voorstelling had, maar dat er zich nog geen echte FN-geografie ontwikkeld had. | |
[pagina 214]
| |
Een grondige verandering viel in de jaren zestig vast te stellen, toen op initiatief van P.J. Meertens de Amsterdamse Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis het Nederlands Repertorium van Familienamen begon te publiceren dat nu reeds zijn voltooiing tegemoet gaat. Van de veertien voorziene delen zijn er elf verschenenGa naar voetnoot(6); op het ogenblik ontbreken alleen nog de provincies Limburg en Noord- en Zuid-Holland (wel zijn er al repertoria van de drie grote steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam verschenen). Grondslag is de volkstelling van 31.5.1947. Daar er in hetzelfde jaar ook in België een volkstelling plaats had, is het des te meer te betreuren dat de publikatie van een Belgisch FN-repertorium werd stopgezet na het verschijnen van twee delen over twee Waalse arrondissementen in 1956 en 1964Ga naar voetnoot(7). De gevolgen van de publikatie van het nl. Repertorium voor de studie van de verspreiding van de FN zijn niet onbelangrijk geweest. Over twee duidelijk omgrensde thema's zijn er met behulp van dit materiaal studies geschreven: over de zgn. kernnamen en over de herkomstnamen. Onder kernnamenGa naar voetnoot(8) verstond K. Heeroma FN die in een provincie ten minste 100 naamdragers hebben, van wie er ten minste 50% in één gemeente woont. Kernnaamkaarten geven de verspreiding van de frequentie van kernnamen in verhouding tot het bevolkingsaantal van de afzonderlijke gemeenten van een provincieGa naar voetnoot(9). Zij leveren een bijdrage tot het inzicht in het verband van FN en migratie; dit kan echter nauwelijks een linguistische probleemstelling worden genoemd. Hetzelfde geldt voor de ndl. geografische studies | |
[pagina 215]
| |
van herkomstnamenGa naar voetnoot(10); deze hebben zich tot nog toe niet met de ruimtelijke verhouding van morfosyntactische types (zoals b.v. Van Holland, Holland, Hollander, Den Hollander) beziggehouden, maar wel met de geografische relatie van zulke namen tot het toponiem dat zij bevatten. Een derde thema van de nl. FN-geografie is de vraag naar de representativiteit van telefoonboeken geweestGa naar voetnoot(11). Ook deze probleemstelling kan men niet direkt linguistisch noemen. Tenslotte zijn er met behulp van repertoriummateriaal over enkele morfologische elementen van nl. FN studies met taalgeografische beschouwingen geschreven, die ten dele ook taalkaarten bevatten. In de meeste gevallen gaat het om de ruimtelijke frequentieverdeling van zo een element in het noorden van Nederland, d.w.z. dat Heeroma's methode bij het onderzoek van kernnamen als model gefungeerd heeftGa naar voetnoot(12). | |
[pagina 216]
| |
De ontwikkeling van de studie der nl. FN samenvattend kunnen we zeggen dat er in de laatste vijftien jaar een FN-geografie tot stand is gekomen. De dominerende figuur is Heeroma geweest. Zijn karteermethode en ook de hem typerende manier van taalgeografisch denken hebben in weerwil van alle polemiek model gestaan. Het komt hierbij vooral op de verklaring van de verspreiding van een taalelement of taalstructuur in de geografische ruimte aan; het diatopische contrast tussen equivalente elementen of structuren treedt daarbij naar de achtergrond of wordt niet behandeld. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. In zijn artikel over de Friese FN op -a stelt Heeroma vast dat als deze namen in Friesland en Groningen ‘samen met alle andere woorden op -a de reductievocaal hadden aangenomen, de huidige Friese en Groningse FN weinig van die in Drente en Overijsel zouden verschillen. De Groningse familie Huizinga zou dan Huizinge of Huizing hebben geheten...’Ga naar voetnoot(13). Verderop in zijn artikel interesseert Heeroma zich echter alleen nog maar voor de verspreiding van de -a en niet voor de tegenstelling tussen het behoud en het verlies van dat element. Deze eenzijdige behandeling heeft een verwaarlozing van het taalgeografisch contrast tot gevolg, hoewel men dit in de areaallinguistiek niet kan missen. Zij staat ook het inzicht in de weg dat geografisch contrasterende elementen in de FN-geografie door de mobiliteit der bevolking als realisatietypes van linguistische variabelen behandeld dienen te worden. Het ruimtelijke contrast en de variabiliteit zijn daarentegen samen met de verspreiding als de hoekstenen van de FN-geografie te beschouwen. Bovendien moet de nl. FN-geografie ‘linguistischer’ worden door zich niet langer vooral op taalkundig marginale problemen als de verspreiding van kern- en herkomstnamen te concentreren, maar zich integendeel bezig te houden met vormstructurele aspecten van verspreiding en contrast van de variabele namen en naamtypes. Deze zijn: spelling, klankleer, morfosyntaxis, lexicologie. Hoe hierbij te werk kan worden gegaan zal ik nu met een aantal voorbeelden verduidelijken. | |
[pagina 217]
| |
De materiaalbasis van de kaartenGa naar voetnoot(14) wordt gevormd door: 1) de elf tot nog toe verschenen delen van het Nederlands Repertorium van Familienamen, 2) voor de Nederlandse provincies Limburg en Noorden Zuid-Holland behalve de steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam telefoonboeken van het jaar 1975/76Ga naar voetnoot(15), 3) voor Vlaams-België telefoonboeken van het jaar 1970Ga naar voetnoot(16). In het gebied van de repertoria is voorzover niet anders vermeld op de kaarten de verhouding tussen de variabelentypes procentueel met behulp van vertikale kolommen voorgesteld. Het symbool kan dan eenvoudig (wanneer een variabelentype op een plaats 100% van de variabele inneemt) of complex (als meerdere variabelentypes naast elkaar voorkomen) zijn, maar het heeft steeds dezelfde totale omvang. In de gebieden van de telefoongidsen is van absolute getallen uitgegaan en bijgevolg wisselt de grootte van het eenvoudige of complexe symbool. Op de originele kaarten (schaal 1:500.000) komt 1 naamdrager met 1 mm2 overeen. Als een plaats uit een telefoongids meer dan 30 naamdragers oplevert, is er echter met kolommen en met percenten gewerkt. Dit principe is bovendien om praktische redenen (gebrek aan plaats op de kaart) nog in enkele andere gevallen toegepast, die steeds in voetnoot zijn vermeld. | |
1. De spelling van FN.De kaart met de verspreiding van de spellingen van de intervocalische stemloze velare occlusief in de nl. FN die uit de beroepsnaam bakker zijn ontstaan (kaart 1)Ga naar voetnoot(17), laat zien dat er een geografie | |
[pagina 218]
| |
van de spellingen van nl. FN bestaatGa naar voetnoot(18). Meestal is er een scherpe tegenstelling tussen de gebieden met -kk- en -ck-. Zij valt min of meer met de Nederlands-Belgische rijksgrens samen. Een vermenging op ruime schaal van de twee types komt alleen in het zuidoosten van Nederland voor, d.w.z. in Limburg en in het oosten van Noord-Brabant. Verder treden zij naast elkaar op in een smalle strook in Zeeuws-Vlaanderen langs de Belgische grens. Over het algemeen is het Nederlandse deel van de kaart met zijn overwegen van -kk- minder homogeen dan het Belgische, dat bijna uitsluitend -ck- heeft. Hier wijkt alleen de Antwerpse agglomeratie wat van de rest af omdat -kk- er als minderheid overal vertegenwoordigd is. Dit hangt vermoedelijk met een relatief hoog aandeel inwoners met Nederlandse nationaliteit in Antwerpen en omgeving samen. Een verklaring van het kaartbeeld is niet moeilijk. De spelling -ck- is in het Nederlands ouder dan -kk-. Sinds de scheiding van Noord en Zuid in de 16e en 17e eeuw werd in het Zuiden de Nederlandse schrijftaal hoe langer hoe meer een taalvorm voor uitingen van tweederangscultuur; eerste schrijf- en cultuurtaal werd het Frans. Het geschreven Nederlands bewaarde talrijke regionalismen en ouderwetsigheden die in het Noorden, waar zich in die tijd een standaardtalige norm ontwikkelde, verloren gingen. Het streven naar een norm leidde in het Noorden in 1804 tot een eerste spellingregeling (de spelling Siegenbeek). Ten tweede is vast te stellen dat de FN in het Zuiden meestal veel ouder zijn dan in het Noorden, waar er blijkbaar kort na 1800, vooral op het platteland, nog personen zonder FN waren. De zuidelijke traditie weerspiegelt zich in de spelling van de namen. Na de verovering van de Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik door Frankrijk in 1794 en nadat de Bataafse Republiek de Staatse Landen aan de Maas in 1975 aan Frankrijk had afgestaan, werd in hetzelfde jaar in deze streken de burgelijke stand ingericht. Daardoor werd de spelling van de FN in het deel van de kaart dat door Vlaams-België en Nederlands-Limburg wordt ingenomen, gefixeerd. Vijftien jaar later kwamen ook de noordelijke Nederlanden onder Frans bewind. Hier werden in 1811 onder de | |
[pagina 219]
| |
hierboven geschetste andere voorwaarden met betrekking tot de FN dezelfde maatregelen getroffen als in 1795 in het Zuiden. Door keizerlijk besluit van 18.8.1811 moesten de inwoners die nog geen FN hadden er binnen het jaar een kiezen. In een koninklijk besluit van 8.11.1825 moest nog eens aan deze verplichting worden herinnerdGa naar voetnoot(19). Deze feiten verklaren de Belgisch-Nederlandse tegenstelling evenals het overwegen van de ouderwetse spellingen in het zuidoosten van Nederland. De vraag in hoeverre de vermenging van vormen met -ck- en -kk- in laatsgenoemd gebied aan de factoren orthografische aanpassing, migratie of Duitse invloed moet worden toegeschreven, kan alleen na detailonderzoek worden beantwoordGa naar voetnoot(20). Voor andere delen van de kaart waar vermenging van de types voorkomt, kan men in de regel wel migratie aannemen. Vermoedelijk zullen andere FN-kaarten met spellingcontrasten verdelingen opleveren die met het besproken geval grote overeenkomst vertonen, met archaïsche spellingen in het Zuiden (Cuypers, Snouck, Laenen, Delanghe enz.) en aangepaste in het Noorden (Kuiper, Snoek, Lanen, Lange enz.), verder met frequent aan elkaar schrijven van het lidwoord of voorzetsel met het hoofdelement van de naam in het Zuiden (Degroote, Vanacker) en consequente scheiding in het Noorden (de Groote, van Akker), spelling van lidwoord of voorzetsel met een hoofdletter in het Zuiden (De Groote, Van Acker), met een kleine letter in het Noorden (de Groote, van Akker). Achter het zuidelijke aan elkaar schrijven en het gebruik van de hoofdletter wordt meestal invloed van de Franse administratie en een onderontwikkeld taalgevoel in de tijd van de fixering van de spelling der namen gezocht; de verfranste Belgische administratie na 1830 heeft dan deze tendens voortgezetGa naar voetnoot(21). | |
[pagina 220]
| |
2. De klankleer van FN.De kaart met de verspreiding van de spellingen van de hoofdtonige klinker in de nl. FN die op de beroepsnaam bakker teruggaan (kaart 2)Ga naar voetnoot(22), maakt duidelijk dat er een klankgeografie van de nl. FN bestaat. De karteringstechniek is dezelfde als bij de vorige kaart, met dit verschil dat bij opgaven uit repertoria waarbij een variabelentype het percentage 100 bereiktGa naar voetnoot(23), in plaats van een kolom een cirkeltje werd getekend, zwart voor het a-, wit voor het e- vocalisme. Uit de kaart blijkt de verspreiding van de secundaire umlaut in bakker bij de corresponderende FN en de ruimtelijke en variabele verhouding tussen umlaut en niet-umlaut. De umlaut is een zuidoostelijk verschijnsel. In het Belgische deel van de kaart is zijn begrenzing vrij scherp: ten oosten van een lijn Brussel-Turnhout komt bijna uitsluitend e voor, ten westen vrijwel alleen a. Ten noorden van de rijksgrens zijn de overgangen geleidelijker, maar toch heeft ten oosten van een lijn Turnhout-'s-Hertogenbosch het type bekker zeer duidelijk de bovenhand. Beide types houden elkaar in de streek van Nijmegen en Arnhem evenals in de Achterhoek en Twente ongeveer in evenwicht, met toch iets meer e-spellingen. Het westen en het noorden van Nederland heeft relatief tot zeer zelden bekker, wel tengevolg van migratie, vooral naar het gebied Holland-Utrecht toe. Een sterkere vermenging van de types in het Nederlandse dan in het Belgische deel van het onderzoeksgebied hadden we ook al bij de bespreking van de spellingkaart kunnen constateren. We kunnen uit dit verschijnsel wel concluderen dat de Nederlandse bevolking mobieler is dan de Vlaamse. Het relatief sterke voorkomen van a-vormen in het bekker-areaal van Noord-Brabant tot Twente is echter waarschijnlijk niet uitsluitend het gevolg van bevolkingsvermenging. Vermoedelijk heeft ook een factor een rol gespeeld die hierboven al bij de bespreking van de spelling werd vermeld; de normerende kracht van de orthografie in de tijd van de fixering van de vorm der FN in Nederland. Heel wat | |
[pagina 221]
| |
personen die Bekker, de Bekker of Bekkers geheten hebben, zullen hun naam in de vorm Bakker, de Bakker of Bakkers hebben laten optekenen. Voorts is de vraag te stellen naar de verhouding van de klinker in de FN en in het appellatief. In 1971 heb ik in een artikelGa naar voetnoot(24) de verspreiding van bakker en bekker in de Brabantse oorkondentaal en in de moderne Brabantse en Westlimburgse dialecten onderzocht en geïnterpreteerd. Het moderne kaartbeeld (kaart 3) heeft een zeer specifieke structuur met uitgesproken relictkenmerken van de bekker-gebieden. Essentieel is dat er zich tussen een Noordoostbrabantse bekker-relicttrechter in de driehoek 's-Hertogenbosch-Turnhout-Eindhoven en een gesloten zuidoostelijk bekker-gebied in Vlaams-Brabant en Limburg een lintvorming vernieuwingsgebied met a-vocalisme heeft geschoven. Uit het historisch materiaal kan afgeleid worden dat de vernieuwing pas in de laatste eeuwen tot stand is gekomen; de FN-kaart maakt niettegenstaande de vermenging van beide vocalen in Noord-Brabant duidelijk dat dit na de mondelinge fixering van de vormen der FN moet zijn gebeurd. De uitspraak van FN in ons taalgebied kan dus oudere taalgeografische verhoudingen weerspiegelen dan die welke in de dialecten worden aangetroffen. De FN-geografie wordt op die manier een hulpmiddel van een taalgeschiedenis die oog heeft voor geografische aspecten van de taalontwikkeling; eveneens is zij een geschikt instrument ter interpretatie van moderne dialectgeografische verhoudingen. Nochtans mag uit deze constateringen niet besloten worden dat het klankaspect van de spelling van FN in elk geval bij het onderzoek van klankgeografische problemen in de dialectologie van belang is. Er bestaan blijkbaar klankverschijnselen die gemakkelijker in de spelling van FN gefixeerd worden dan andere. In verband met het besproken geval kan b.v. worden gezegd dat de umlaut steeds (in België) of in de duidelijke meerderheid van de gevallen (in Nederland) op papier verschijnt. Daarentegen wordt de eind-e in het zuidwestelijke gebied zonder apocope (type (De) Bakkere tegen (De) Bakker) slechts in een minderheid van de gevallen en dan nog slechts in een deel van zijn areaal geschreven (kaart 4). De kaart bevat kolommen met percentages voor alle Belgische en Nederlandse plaatsen waar vormen met en zonder apocope naast elkaar of slechts niet-geapocopeerde | |
[pagina 222]
| |
vormen voorkomen, zwart voor de geapocopeerde, wit voor de nietgeapocopeerde. De absolute getallen, die vaak zeer laag zijn, staan onder de symbolen. Plaatsen met uitsluitend geapocopeerde vormen zijn met een punt gemerktGa naar voetnoot(25). Het dialectgebied met e-uitgang in het appellatief bevat naast de gehele provincie West-Vlaanderen ook de westelijke twee derde tot drie vierde van Oost-Vlaanderen. Het lijkt echter uitgesloten dat er ook een min of meer aanzienlijk deel van Zeeland toe zou behorenGa naar voetnoot(26). Van de 53 bakkere-gegevens uit het Belgische deel van de kaart komen er 30 uit West-Vlaanderen, waar zij overigens duidelijk in de minderheid zijn, en slechts 3 uit Oost-Vlaanderen, wat een te verwaarlozen minderheid in vergelijking mer bakker betekent. Uit de provincie Antwerpen komen 6 gegevens, waarvan 5 uit de stedelijke agglomeratie Antwerpen, uit Brabant 13, waarvan 10 uit de Brusselse agglomeratie, uit Limburg tenslotte 1 gegeven. In al deze gevallen gaat het blijkbaar om migratie. Wat de drie zuidelijke Nederlandse provincies betreft, het Zeeuwse repertorium bevat 26 gegevens met e-uitgang, waarvan 24 uit de westelijke punt van Zeeuws-Vlaanderen, tegen de Westvlaamse grens aan, het Noordbrabantse bevat er 11, die wel door migratie te verklaren zijn, het Limburgse telefoonboek geen enkel. Het kaartbeeld verduidelijkt dat de vorm (De) Bakkere in de oostelijke helft van West-Vlaanderen en in de aangrenzende punt van Zeeland thuis is, d.w.z. slechts in een eiland midden in het gebied waarin als appellatief de vorm bakkere wordt gebruikt. De verhouding tussen de geschreven vorm van de FN en de gesproken van het appellatief | |
[pagina 223]
| |
verschilt dus wat de auslaut betreft grondig van die bij het hoofdtonige vocalisme. | |
3. De morfosyntaxis van FN.FN zijn morfosyntactische eenheden met specifieke verspreidingspatronen, die eveneens onderwerp van de FN-geografie kunnen zijn. Hun onderzoek heeft een meer uitgesproken naamkundig karakter dan dat van spelling, klankleer en het onder 4 te bespreken lexicaal aspect. De studie van de spelling der namen heeft slechts in zoverre iets specifiek onomastisch als deze van de gebruikelijke spelling van de taal waartoe de namen behoren afwijkt, zoals dat b.v. met FN in Vlaams-België het geval is. Dat dit echter geen inherent kenmerk van namen is, blijkt al uit de overweldigende meerderheid van de Noordnederlandse spellingen van het woord bakker als bestanddeel van FN. Het diatopisch onderzoek van de uitspraak van namen is in de eerste plaats een klankgeografische bezigheid; het krijgt bovendien onomastische trekken voor zover er verschillen tussen de uitspraak van de naam en de daarmee corresponderende dialectische realisatie van het appellatief te interpreteren zijn, zoals b.v. in de buurt van de bakker-bekker-grens en in het bakkere-gebied. Iets gelijkaardigs geldt voor de woordgeografie van de namen. Het onderzoek van de verspreiding der Zuidoostnl. FN die op de appellatieven schreuder en snijder, beide in de betekenis ‘kleermaker’, teruggaan, is een woordgeografische aangelegenheid; het krijgt naamkundige trekken door de constatering dat deze twee appellatieven in veel kleinere gebieden dan de FN als relicten voortlevenGa naar voetnoot(27), terwijl omgekeerd het wijd verspreide appellatief kleermaker als bestanddeel van FN nauwelijks voorkomtGa naar voetnoot(28). In al deze gevallen, spelling-, klank-, en woordgeografie, kunnen onomastische eigenaardigheden eerst door een vergelijking met de | |
[pagina 224]
| |
appellatieve tegenhangers geïsoleerd worden. Zij zijn meestal als relicten te karakteriseren en moeten, wanneer men een paar spellingkenmerken (aan en van elkaar schrijven, hoofd- en kleine letters) buiten beschouwing laat, voor de afzonderlijke variabele FN geïsoleerd bestudeerd worden. De geografische studie van de morfosyntaxis van FN verschilt daarvan principieel. Zij houdt zich met de structuur van de namen zelf bezig. Deze is het gemakkelijkst te herkennen op kaarten waarvan het materiaal niet door splitsingen van de drie genoemde types wordt doorkruist. Wanneer zulke overlappingen optreden, kunnen die bij het onderzoek naar de vormstructuren geëlimineerd worden. Zo bestaat de FN die op de diernaam wolf teruggaat, uit drie geografisch onderscheiden variabelentypen: Wolf (zonder lidwoord of uitgang), De Wolf (met lidwoord), Wolfs (met genitiefuitgang). Dat het zuidwestelijke De Wolf-gebied door een Wolf-Wulf-grens in tweeën gedeeld wordt, hoeft geen bezwaar te zijn om de namen De Wolf en De Wulf op een morfosyntactische kaart als een enkel variabelentype te behandelen. Op die manier is dan ook bij het vervaardigen van de morfosyntactische kaart met de FN die op de beroepsnaam bakker teruggaan, te werk gegaan (kaart 5). Verschillen in de spelling van de stemloze velare occlusief en van het lidwoord evenals de tegenstelling tussen aan- en van elkaar-schrijfwijze van lidwoord en hoofdwoord zijn dus verwaarloosd (spelling). Evenmin werd rekening gehouden met de a-e-tegenstellingGa naar voetnoot(29) en met het voorkomen van vormen met finale -e (klankleer). Tenslotte is ook het feit buiten beschouwing gelaten dat de humanistisch-Latijnse FN Pistorius (Pistor, Pistoor)Ga naar voetnoot(30) en daarnaast ook mischien oudere vormen als Pester, Pesser, Pister op een bescheiden verspreiding, vooral in het Brabantse dialectgebied, mogen bogen (lexicologie)Ga naar voetnoot(31). De kaart is volgens de in de inleiding beschreven principes getekendGa naar voetnoot(32), met een verschillende behandeling van repertoria en telefoongidsenGa naar voetnoot(33). | |
[pagina 225]
| |
Er zijn drie hoofdtypes te onderscheiden: 1) De beroepsnaam zonder lidwoord of uitgang. Dit is de meest verspreide vorm in Nederland. Buiten de provincies Noord-Brabant en Limburg evenals delen van Zeeland en Twente, waar andere types domineren, heeft hij in dat land het absolute overwicht. 2) De beroepsnaam, voorafgegaan door het lidwoord. Dit is de vorm van het zuidwesten, die nauwelijks concurrenten heeft in de provincies West- en Oost-Vlaanderen evenals in het Belgische deel van het Brabantse gebied; in de aangrenzende gebieden Zeeuws-Vlaanderen en West-Noord-Brabant verschijnt hij weliswaar sterker met andere types vermengd, maar ook hier is hij duidelijk de dominerende vorm. 3) De beroepsnaam met de genitiefuitgang -s. Dit is de zuidoostelijke vorm; hij heeft in Belgisch-Limburg en het Zuidoostbrabantse gebied het volstrekte overwicht; in de aangrenzende provincies Noord-Brabant en Nederlands-Limburg is hij sterker vermengd. Geïsoleerd van het grote zuidoostelijke gebied verschijnt Bekkers, Bakkers ook in Twente en de Achterhoek. Met zekerheid vormt het Duitse Nederrijngebied de brug tussen de twee Nederlandse arealen. Het noordoosten van Nederland heeft nog een vierde type met een zeer lage frequentieGa naar voetnoot(34): een vorm op -ing, die we wel het best samen met Bach bij een groep met patronymische afleidingen van beroepsnamen onderbrengen, die als Noordwestduits te karakteriseren zijnGa naar voetnoot(35). Een uitvoerige historische interpretatie van de in kaart gebrachte taalgeografische verhoudingen is hier niet mogelijkGa naar voetnoot(36). Meestal wordt de vorm met lidwoord voor de oudste gehoudenGa naar voetnoot(37); hij zou zich dan | |
[pagina 226]
| |
(met Noordfranse rugdekking, vgl. namen als Leclercq, Lefèvre, Lesueur?) in de westelijke uithoek van de continentale Germania als relict hebben kunnen handhaven. Daar moet echter aan toegevoegd worden dat het gebruik van het lidwoord in het Vlaams al sinds eeuwen facultatief schijnt te zijn en dat zijn optreden van stilistische factoren afhangt, zoals in een paar recente publikaties is betoogdGa naar voetnoot(38). Het wegvallen van het lidwoord heeft het meest verspreide type Bakker opgeleverd. De verhouding Bakker-Bakkers is zonder een grondige studie van historische gegevens moeilijk te beoordelen; wel lijkt mij zeker dat men bij het onderzoek van de vormen op -s de ruimere (Rijnlandse) samenhang niet uit het oog mag verliezen. De verspreide Bekkering-gegevens in het noordoosten moeten eveneens in hun verbinding met het aangrenzende Duitse gebied worden beoordeeld; hier gaat het om een analogische nieuwvorming (naar de patronymica) die zich in een dunne laag over het oude inheemse type heeft gelegd. Het specifieke naamkundig karakter van de morfosyntactische kaart blijkt voorts uit de vaststelling dat het motief dat aan de besproken naamvarianten ten grondslag ligt, het beroep, bij een hele reeks nl. FN geografische verdelingen naar dezelfde formele principes heeft opgeleverd: Vgl. FN als Koster, de Koster en Kosters (Kusters); Smit, de Smit (de Smet) en Smits (Smets, Smeets); Klerk, de Klerk en Klerks; Vissers, de Visser en Vissers enz. In hoeverre de verdelingen congruent zijn, moet echter in de afzonderlijke gevallen gecontroleerd worden. Het zou ook voorbarig zijn, aan te nemen dat een vergelijkbaar naamgevingsmotief automatisch vergelijkbare ruimtelijke verdelingen tot gevolg heeft. Zo blijkt b.v. dat bij beroepsnamen die met een m- beginnen er tussen het type zonder lidwoord of uitgang enerzijds en dat met genitiefsuffix anderzijds vooral in Noord-Brabant | |
[pagina 227]
| |
een nieuw type verschijnt, met een voor- en een achtergevoegde s (Smulders, Smeyers, Smetsers), dat o.a. bij bakker (*Sbakkers) niet voorkomt. Anderzijds verschijnen soms bij heel andere motiefgroepen dezelfde naamvormingstypes, hoewel de geografische verdeling slechts gedeeltelijk congrueert; dat is bij een aantal diernamen het geval: vgl. Wolf, de Wolf en Wolfs; Mol, de Mol en Mols; Kat, de Kat en Kats; Roek, de Roek en Roeks enz. We zijn hier bij een oude moeilijkheid van de naamkunde aangeland: volgens welke criteria moeten de FN ingedeeld worden? Doordat betekenishistorische en formele categorieën elkaar slechts gedeeltelijk dekken, komen er bij elke poging tot een enigermate volledige indeling voortdurend doorkruisingen tot stand. Misschien kan een verder ontwikkelde FN-geografie hier tot nieuwe inzichten leiden, wanneer men identieke ruimtelijke verdelingen van groepen van FN die met dezelfde middelen gevormd zijn, tot criterium voor het bij elkaar horen kiest. Bij de huidige stand van de FN-geografie heeft deze gedachte echter slechts speculatieve waarde. | |
4. De lexicologie van FN.FN zijn woorden (in enkele gevallen woordgroepen) die zich door een aantal kenmerken van de appellatieve woordenschat onderscheidenGa naar voetnoot(39). Zoals de appellatieven hebben zij verspreidingsgebieden. Het verschijnsel heteronymie, d.w.z. dat er verscheidene ‘woorden’ voor hetzelfde begrip bestaan die zich geografisch tegen elkaar afzetten, heeft zijn tegenhanger bij de FN in de volgende zin: groepen van FN die historisch op appellatieven teruggaan die als heteroniemen in de dialecten verdeeld zijn, kunnen eveneens een geografische verdeling opleveren. Deze is dan met de diatopie van de corresponderende appellatieven te vergelijken. Het tot nog toe besproken materiaal is niet zeer geschikt om dit verschijnsel te illustreren. Weliswaar bestaan er zoals gezegd naast de FN die op het appellatief bakker teruggaan, enkele namen die van lat. pistor afstammen, maar daarvan heeft alleen Pistorius een noemenswaardige frequentie. Pistorius is echter geen dialectisch | |
[pagina 228]
| |
heteroniem van bakker met een eigen verspreidingsgebied (geweest), maar wel een geleerde vertaling juist van de FN-variant Bakkers/Bekkers. Ook is het niet zo dat de FN Pistorius een gebied zou bezetten dat met de verspreiding van de types Bakker/De Bakker/Bakkers contrasteertGa naar voetnoot(40). Het lijkt dus geen verstandige bezigheid, een nl. heteroniemenkaart ‘bakker’ en evenmin een daarmee corresponderende lexicologische FN-kaart te tekenen. In plaats daarvan heb ik een groep FN onderzocht die op benamingen voor een ander beroep teruggaan: de wagenmaker. Een schetskaart ‘wagenmaker’ is in 1967 door E. Eylenbosch en E. Goossens gepubliceerdGa naar voetnoot(41). In 1972 verscheen er dan in de nl. Taalatlas een gedetailleerde woordkaart van de hand van EylenboschGa naar voetnoot(42). De grenzen tussen de appellatieve woordgebieden op kaarten 6 en 7 bij dit opstel zijn overgenomen uit de schets van 1967; enkele kleine correcties werden op grond van een vergelijking met de originele manuscriptkaart aangebrachtGa naar voetnoot(43). Ook de arcering op kaart 6 gaat op de schets van Eylenbosch-Goossens terug: zij geeft het verspreide voorkomen van wagenmaker- opgaven in het rademaker (ramaker, raaimaker, raaiermaker, radmaker)-gebied aan. De kaart laat de verspreiding van vier heteroniemen ter aanduiding van de wagenmaker zien: wagenmaker (met zijn Friese variant weinmakker), rademaker (met de genoemde varianten), stelmaker en koeper. Dit laatste kan tot kuiper vernederlandst worden. Eylenbosch-Goossens stellen vast dat ‘in grote delen van Groningen het wagenmakers- en het kuipersbedrijf niet gescheiden zijn, maar door een en dezelfde ambachtsman worden beoefend. De naamgeving voor deze vakman weerspiegelt getrouw de feitelijke toestand’Ga naar voetnoot(44). Anderzijds mogen we aannemen dat het appellatief kuiper in de betekenis ‘kuipenmaker’ in de nl. dialecten zeer verspreid is; we kunnen ten minste gemakkelijk vaststellen dat de FN Kuiper/De Kuiper(e)/Kuipers overal voorkomt. Aangezien het | |
[pagina 229]
| |
niet mogelijk is de dragers van de FN Kuiper die hun naam aan een voorvader te danken hebben die alleen maar kuipen maakte, te scheiden van hen wier stamvader ook wagens bouwde, is het principieel verkeerd op een FN-woordkaart de namen Wagenmaker, Rademaker en Stelmaker en hun varianten met Kuiper te combinerenGa naar voetnoot(45). Kaart 6 bevat bijgevolg als FN-types uitsluitend Wagenmaker (er zijn geen typisch Friese spellingen), Rademaker en Stelmaker, en wel uitsluitend op grond van de repertoria, dus zonder de provincies Limburg en Zuid- en Noord-Holland behalve de drie grote steden. Voor variabelentypes met het percentage 100 staan cirkeltjes, wit voor Wagenmaker, zwart voor Rademaker, gestippeld voor Stelmaker; anders is de verhouding met witte, zwarte en gestippelde kolommen weergegeven. De kaart bevat een paar verassingen. Ten eerste ontbreekt de FN Stelmaker totaal in zijn appellatief-gebied en is hij daarbuiten alleen in Friesland - en wel zeer zwak - vertegenwoordigd (in totaal 11 naamdragers)Ga naar voetnoot(46). Ten tweede wijkt de geografische verhouding van Wagenmaker en Rademaker bij de FN sterk van die bij de appellatieven af. In het appellatieve wagenmaker-gebied ten oosten en ten noorden van de Zuiderzee is Rademaker verreweg het frequentste van de twee FN-types. Verder naar het zuiden en het westen bestaat er weliswaar een zekere overeenkomst in de verdeling bij de FN en de appellatieven in deze zin, dat Wagenmaker als FN meer in het westen, Rademaker meer in het oosten verspreid is, maar toch is het overduidelijk dat Wagenmaker als FN veel zwakker vertegenwoordigd is dan als appellatief. Dat geldt ook voor het grote westelijke appellatieve wagenmaker-gebied, waar in de meeste plaatsen meer personen Rademaker heten dan Wagenmaker. Het geldt eveneens voor het deel van dit areaal dat nog niet in repertoria verwerkt is, zoals uit de verhoudingen in de drie grote steden blijkt, die alle drie een sterk | |
[pagina 230]
| |
overwicht van Rademaker hebben (in Amsterdam 461 tegen 126, in Den Haag 283 tegen 87, in Rotterdam 367 tegen 161). Wanneer men er voorts rekening mee houdt dat een groot deel van de Wagenmaker-namen zonder -n- wordt geschreven en zich achter hen naast een ambachtsman die wagens vervaardigde ook een producent van wagen, weegschalen kan verbergen, zouden de verhoudingen op de kaart wel nog eens te gunstig kunnen zijn voor Wagenmaker. Maar dan wordt het nog problematischer of er wel überhaupt een apart Wagenmaker-FN-gebied bestaat dat zich tegen andere arealen afzet. Mocht dat niet het geval zijn, dan is verder de vraag te stellen of er in het westen geen andere FN voorkomt, en wel als voortzetting van een appellatief dat achteraf door wagenmaker werd verdrongen. Deze vraag heb ik voor het Vlaams-Belgische deel van het westen met behulp van telefoongidsmateriaal onderzocht (kaart 7). Het gebied op de kaart heeft drie heteroniemen: in het westen wagenmaker (dit gebied is de zuidelijke voortzetting van het grote westelijke wagenmaker-areaal van kaart 6, in het oosten rademaker (voortzetting van het oostelijke rademaker-gebied van kaart 6), tenslotte carlier, een ontlening uit het Picardisch, in een klein areaal bij de taalgrens ten westen van Brussel, tussen de wagenmaker- en rademaker-gebieden. Er is naar gestreefd om de verspreiding van alle FN die op een beroepsnaam teruggaan, die ‘wagenmaker’ heeft kunnen betekenen, op kaart te brengen. Daartoe behoren de types esser, dat ten zuidwesten van Aken als appellatief voor ‘wagenmaker’ voorkomt, karman, wielman, wagenaar en wageman. De laatste vier zijn ten minste gedeeltelijk ook benamingen voor de voerman geweest; het Mnl. woordenboek kent carman, wagenaer en wagenman slechts in deze betekenisGa naar voetnoot(47). Voor de types Wagenaar en Wageman is op de kaart hetzelfde teken gebruikt als voor Wagenmaker, omdat het denkbaar is, dat dit laatste als appellatief een jongere aanpassing van de vormen wagenaar resp. wageman isGa naar voetnoot(48). Een apart teken voor Wagenmaker zou op de kaart nauwelijks zijn opgevallen: in de telefoonboeken van de provincies West- en Oost-Vlaanderen komt dit type in totaal slechts 5 × voor, tegen 54 × Wagenaar en 35 × Wageman. Niettegenstaande het toegepaste procédé maakt het westelijke deel van kaart in | |
[pagina 231]
| |
vergelijking met het oostelijke een opvallend ‘lege’ indruk; bovendien zijn de Wagenaar-, Wageman- en Wagenmaker-namen in het westen samen nauwelijks talrijker dan de Carlier-gegevens; deze laatste zullen wel gedeeltelijk op eerste naamdragers in het Picardisch, gedeeltelijk uit het Oostvlaamse gebiedje teruggaan. In ieder geval zijn de vormen met Wagen- in de provincies Oost- en West-Vlaanderen alles samen genomen duidelijk in de minderheid. Ik zie mij op het ogenblik niet in staat om het vraagstuk van de uiterst lage frequentie van deze namen in het grote appellativistische Wagenmaker-gebied op te lossen en kan slechts vermoeden dat een verklaring in de zaakgeschiedenis te vinden isGa naar voetnoot(49). Daarentegen is duidelijk dat het appellatief wagenmaker in de tijd van de materiaalverzameling (1940 en 1955)Ga naar voetnoot(50) in oostelijke richting expansief was, resp. dat het in deze jaren, d.w.z. de tijd waarin het wagenmakersbedrijf overal uitstierf, als cultuurtaalwoord zijn heteroniem rademaker ging vervangen, dat in vergetelheid begon te gerakenGa naar voetnoot(51). Dat verklaart het gesloten voorkomen van Rademaker als FN niet alleen in een strook ten westen van de rad-isolex in het wiel-gebiedGa naar voetnoot(52), maar ook in een strook, die grotendeels met de vorige samenvalt, ten westen van de grens van het appellatief rademaker. De westgrens van deze strook is op de kaart 6 niet duidelijk, maar op kaart 7 is zij scherp, wat weer eens door de geringere mobiliteit van de Vlaamse dan van de Nederlandse bevolking te verklaren is. Nog duidelijker valt zij op kaart 8 in het oog. Deze geeft de verspreiding van de types De Rademaker en Rademakers in Vlaams-België aan. De grens van het geheel van deze types valt met de scheiding tussen de Brabantse en de Oostvlaamse dialecten samen. Deze zal dan wel de oorspronkelijke westgrens van het appellatief rademaker en ook van het woord rad zijn.
* * * | |
[pagina 232]
| |
Wat de geografische verhouding van de types Rademakers en De Rademaker betreftGa naar voetnoot(53), valt op dat het type met lidwoord slechts in een smalle westelijke grensstrook van het totale verspreidingsgebied voorkomt. Het areaal met het genitieftype is dus aan de westkant duidelijk groter dan bij Bakkers/Bekkers. Dat wordt bevestigd door de vaststelling dat in het Noordbrabantse repertorium het type Rademakers 2406 ×, het type Rademaker 84 ×, maar het type De Rademaker geen enkele keer voorkomt. We kunnen dus vermoeden dat er een terrasvormige begrenzing van het genitieftype bij de afzonderlijke FN bestaat die op beroepsnamen teruggaan. De constituerende factoren van deze overgang zijn echter nog niet bekend. Het bestanddeel Rademaker in al deze FN-varianten zou ook nog spellinggeografisch en klankgeografisch onderzocht kunnen worden. Dat lijkt mij binnen het kader van dit artikel niet meer nodig. Om tenminste een idee te geven van de complexiteit van deze problematiek stip ik aan dat de FN waarin het element Rademaker voorkomt, in de repertoria op 32 verschillende manierenGa naar voetnoot(54) worden geschreven, die tot vijf klanktypes herleid kunnen worden: Rademaker, Ramaker, Raai(e)maker, Radermek(k)er, Ramekker. Het eerste lid verschijnt als Rade-, Raede-; Ra-, Rae-; Raai-, Raaij-, Raay-, Raei-, Raeije-, Raey-, Raie-; Rader-; het tweede als -maaker, -macker, -maecker, -maeker, -maker, -mecker of meker. Aan de samenstelling kan zoals gezegd een genitiefuitgang -s toegevoegd worden; wanneer deze ontbreekt kan in België aan de samenstelling een lidwoord voorafgaan. Door al deze constateringen wordt nog eens geïllustreerd dat de FN-geografie een complex onderdeel van de areaallinguistiek is: spelling-, klank-, morfosyntaxis- en woordgeografische problemen zijn vast met elkaar vervlochten. De resultaten van hun onderzoek moeten bovendien met de topolinguistiek van de corresponderende appellatieve woordenschat vergeleken worden, waardoor van twee kanten licht op | |
[pagina 233]
| |
taalgeografische vraagstukken kan vallen. Toch moet vastgesteld worden dat een onderdeel van de FN-geografie een uitzondering vormt, doordat het geen direkte tegenhanger bij de appellatieven heeft: de morfosyntaxis. Deze vormt de eigenlijke kern van de FN-geografie.
Leuven. J. Goossens |
|