ongerijmdheden in zijnen naam uitgegeven worden, om de wereld te doen gelooven dat de vorst der gekheid - maar der geestige gekheid - overleden is?
Neen, bij al wat lustig is! zoo ver is het nog niet gekomen. Het Momus-rijk blijft met al zijnen glans bestaan, en Momus geeft nog met eene steeds hernieuwde kracht zijne wetten en edicten uit; met steeds toenemende klaarheid en gezag, laat hij zijne zoo welluidende stem aan geheel de beschaafde wereld der geestige gekken hooren!
Het zou ten volle onnoodig geweest zijn van deze uitgave van een Momus-Almanak te gewagen, indien onder den overvloed van ongezouten kost die er in opgedischt wordt, er niet ook eenige stukken stonden, die waarlijk van een Momuslijken aard zijn, en aan de echtheid van de bron dezes almanaks zouden kunnen doen geloof hechten. Deze stukken zijn echter niets anders dan uittreksels der Momus-Annalen, en derhalve eene tweede editie van hetgene reeds door de Momus redactie is in het licht gegeven. Maar hier ook vindt men datgene welk dadelijk laat erkennen dat Momus geen deel in dezen almanak heeft, en de ooren des vermetelen letterroovers doet ontdekken. En deze dingen, die deze ooren zoo geweldig blootleggen, zijn de menigvuldige grove misslagen die in den Almanak begaan zijn, hoe wel de uitgever niets anders te doen had dan letterlijk de Annalen te copieren. Zelfs tot deze eenvoudige taak was hij niet opgewassen en door zijne aanraking, heeft hij al het geestige der Momus-woorden, als een rook verjaagd door den noorden wind, doen verdwijnen. - Neen, wij herhalen het, dit werk is geen voortbrengsel daar den stempel van Momus mag op gedrukt worden. En dit zullen wij bewijzen.
Vooreerst, het boekje draagt den laatdunkenden titel van Momus Almanak, of iets om te lagchen. Welnu, wij hebben het van het eersten bladje tot het allerlaatste, ja tot den laatsten regel toe, met den besten wil der wereld, doorgelezen, en.... wij hebben niet gelagchen! Zoodat men wel ziet dat Momus er volstrekt geen deel aan heeft.
Maar overgegaan tot de rooverij waaraan zich de uitgever van den Momus Almanak heeft schuldig gemaakt. Van op de eerste bladzijde, het titelblad, vindt men reeds een opschrift uit een franschen dichter, dat dadelijk eene maat geeft van de lengte der ooren onzes uitgevers. Er slaat:
Le monde est plein de fous et celui qui n'en veut pas voir,
Doit rester dans sa chambre et casser son miroir.
Goede hemel! een fransch vers van veertien lettergrepen!
Maar dit is niets, in vergelijking met de verminking die men aan de Momus-verzen heeft doen ondergaan. Zoo vindt men, bij voorbeeld, het volgende aldus verbroddeld:
Als wijzen beschouwt men diegenen, die hun leven
Ten offer aan 't vorschen naar wetenschap geven,
Die dagen lang over een boek
Vervolgen een ijdel en droog onderzoek.
Welke aanhaling bewijst, dat de uitgever van den Momus-Almanak wel zeer lange, doch geene zeer poëtische ooren bezit. Het vers, zoo als Momus het uitgegeven heeft, luidt aldus:
Als wijzen beschouwt men degeen die hun leven
Ten offer aan 't vorschen naar wetenschap geven,
Die dagen lang, nachten lang, over een boek
Vervolgen een ijdel en droog onderzoek.
En nog wat verder staat er:
Vertoef, ô wandelaar zoo ooit
Uwe voeten bij eenig graf vertoefde.
In plaats van:
Uw voet bij eenig graf enz.
O ooren van Midas zaliger, gij zijt niet van deze wereld verdwenen! Jammer maar, dat zij niet zoo fijn hoorend zijn, als zij merkwaardig mogen geheeten worden, door hunne buitengemeene lengte.
En zoo gaat het voort in geheel het boeksken; ieder regel die de uitgever uit de Momus-Annalen ontfutseld heeft, hebben al hunnen geest, al hun zout, al hunne magt over de lachspieren des lezers, hierdoor verloren. En dit is hetgene waartegen Momus en alle Momus-kinderen ten krachtigsten protesteren; want zoo men dit toelaat, zal de geheele Momezij haren alom verspreidden roem van geestigheid ten vollen en voor altijd onwederroepelijk verliezen.
De uitgever van den Momus-Almanak is zelve ook van de nietsbeduidendheid van zijn onderneming zeer wel bewust geweest, als ook van de misprijzing die er hem voor ten deel moest vallen; want hij heeft het niet eens gewaagd den naam van den drukker er op te plaatsen.
Daarom heeft Momus goed gevonden te verklaren, dat het boeksken in kwestie volstrekt de goedkeuring van het gekkenbestuur niet kan mededragen, dat wat er zich goed in bevindt niets dan letterstrooperij is, getrokken uit de Annalen van Momus, en dat het overige volstrekt niet in aanmerking mag komen. En dus worden de woorden des dichters bewaarheid:
Amittit merito proprium, qui alienum adpetit:
Het geen wil zeggen: als de kwaai jongens de appelen van uwen boom komen plukken, dan moet gij hun degelijk van de zweep geven.
Dien ten gevolge wordt door deze bekend gemaakt, dat de Momus-Almanak geen Momus-Almanak is, en aanzien moet worden als doodgeboren; en dat, indien Momus dit verkiest, hij zelve wel een tijdwijzer voor zijne onderdanen zal kunnen uitgeven, waarin de ware tijd der gekken, als ook de artificiele tijd, ten duidelijkste