Momus Annalen veur 1833 en XI
(1844)– [tijdschrift] Momus Annalen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
No. XI min veer.
| |
Reis van een Momus door de Vereenigde Staten van Noord-Amerika.
| |
[pagina 50]
| |
en vermaledijdingen. Het volk stroomt spoedig heen van de zijde, waar zich het krakend geluid heeft laten hooren, bevreesd voor een gevaar dat zij nog niet duidelijk bevatten. - Wij zinken! De stoomketel berst! Help! help! - hoort men van alle kanten. Reeds waren er eenigen bereid om over boord te springen, wanneer de oorzaak van al dit gerucht voor een ieder duidelijk werdt. Onze mededinger, om voordeel te trekken uit eene wending die de stroom op die plaats nam, had zich wat al te digt bij den kant der rivier gewaagd, en was dus op den grond vastgeraakt. Onze boot die hetzelfde voordeel wenschte te genieten, voer zeer digt tegen de andere. Daar deze nu vast lag, en de werking onzer boot niet dadelijk kon gestuit worden, vond zij zich geklemd, de kasten harer wielen jammerlijk mishandeld, en zij voor een tijd geheel buiten dienst gesteld. De gevolgen dezer zamenschokking waren zoo nadeelig niet voor het schip waarop ik mij bevond. Daar dit aan de eene zijde geheel vrij lag, werd slechts zeer weinig aan zijne wielenkas bedorven en kon het zonder moeijelijkheid zijne reis vervolgen. Het getal onzer passagiers werd door dit ongeval verdubbeld. Een klein mager manneken, met zwart plat haar, ingevallen wangen en ongemeen dikke favoriën, sprong nuppelend bij ons aan boord, in kwaad Engelsch uitroepende: - Pardi! ikke zal daaromme niet uitstel mijne reis! - Daar hebt ge groot gelijk in, Monsieur, - riep hem al lagchende een lange, struize Amerikaan toe, die het gefavoriseerd manneken met wat minder vlugheid was nagesprongen: - wat zou Miss O'Neal zeggen, zoo gij haar van avond, gelijk ge beloofd hebt, niet kwaamt bezoeken? - Ho! ho! gij lakke met mij, Mister Johnson; maar gij zal zien; ikke make de queue aan gij allemaal! gij zal zien! gij zal zien! - Och, Monsieur Truchelut, ik lach u in 't geheel niet uit; daar zou ik mij wel voor wachten. Weet ik niet al te wel, dat ge ons allen de baas kunt worden met uwe allersierlijkste fransche beleefdheid. Ondertusschen waren alle de passagiers des verongelukten schips bij ons aan boord gekomen, en wij vervolgden bijna onbeschadigd onze vaart. Ik was den kleinen Franschman genaderd, niet ontevreden mij met hem in het fransch te kunnen onderhouden; want, hoewel het ieder vlaamsch sprekenden persoon oneindig gemakkelijker is dan anderen, de engelsche taal te leeren en te spreken, en schoon ik wel wist dat een Vlaming zich nooit in het engelsch aan zulke belagchelijke misslagen kon pligtig maken als een Franschman, voelde ik desniettemin, door gebrek aan oefening, nog eene zekere zwarigheid om mij in deze taal uittedrukken. Het ongelukkige voorval dat had plaats gehad, verschafte mij eene treffelijke gelegenheid om een gesprek met Monsieur Truchelut te beginnen. Het manneken scheen uitnemend in zijn schik te zijn, wanneer hij zich in zijne moedertaal kon mededeelen. De woorden stroomden met eene afgrijsselijke snelheid en overvloed uit zijne dunne ineengetrokken lippen. Ik had bijna nog niet een enkel woord gesproken, en reeds had hij mij verteld hoe de begeerte naar rijkdom hem gedreven had, om een land te bezoeken, waar hij dacht dat hij het goud slechts van den grond zou hebben opterapen, waar de gebradene hoenderen hem in den mond zouden komen vliegen; met één woord, hij verbeeldde zich in een waar Luilekkerland te zullen aanlanden. - Met verzeiling van eene menigte zeldzame gebaren, beschreef hij zijne verwondering, toen hij, in plaats van een wild, onbebouwd, met goud bestrooid land, groote volkrijke steden zag, waar de nijverheid en de handel tot den hoogsten trap gedreven waren; waar hij meer beschaafdheid vond, dan hij ooit in zijne vaderstad had durven droomen. Dan verhaalde hij, hoe hij in den beginne had moeten gebrek lijden; doch hoe zijne hooge verdiensten hem nu een zeer aanzienlijk bestaan hadden gegeven. Naderhand vernam ik, dat zijne hooge verdiensten in niets anders bestonden, dan in eenige geschiktheid welke hij bezat in het dansen, en zijn aanzienlijk bestaan niets anders was, dan hetgene hem eene danszaal opbragt, welke hij in New-York had ingerigt. Hij was nu op reis naar Philadelphia, om aldaar eene dergelijke zaal te stichten. - Mijnheer is zeker een Franschman? - vroeg hij mij. - Vergeef mij, Mijnheer, die eer heb ik niet. Het Franschmanneken lachte met weltevredenheid over dit antwoord, en zeide, half tot zich zelven sprekende: Wel, men kan u dit niet kwalijk nemen; want het is uwe schuld niet. - Gij zijt toch voorzeker geen Amerikaan? - voegde hij er toen luid bij. - Neen, Mijnheer; ik ben van een land dat aan het uwe grenst: ik ben een Belg. - Nu, ja! dat is immers toch hetzelfde als een Franschman. Frankrijk en België zijn één land, of ten minsten moesten zulks wezen. 't Fransch is immers de volkstaal in België? Gij spreekt niet anders dan fransch, niet waar? Ik liet hem in zijne wijsheid, en hij voer voort: - Daar ge nu het geluk niet hebt een Franschman te zijn, ben ik toch verrukt, (Nota Bene: de Franschen zijn altoos verrukt) dat gij geen Amerikaan zijt. Onder ons gezegd, de YankeesGa naar voetnoot(1) zijn, zoo als gij bevinden zult, des cochons fiers et de fiers cochons. | |
[pagina 51]
| |
Hier wreef het praatziek manneken in zijne handen, en een uitdrukkelijk zelfgenoegen deed zijne gelaatstrekken in eenen breeden, smakeloozen lach open gaan, en met zijne kleine gespalkte oogen scheen hij mij te vragen of ik dezen uitval tegen de Amerikanen niet ongemeen geestig vond. Hoewel mij in zijn zeggen niets aardigs voorkwam, gaf ik evenwel, om hem te gevallen, aan mijne lippen een trek die naar een lach zweemde, en Monsieur Truchelut verzekerde mij, dat hij betooverd was, mijne kennis gemaakt te hebben. De smaadrede van dit heertje, dat nu uitvoerig begon te verklaren waarom de Amerikanen de fiers cochons waren, maakte op mij volstrekt geenen indruk. Ik kende de Franschen al te wel, en wist dat, hoe vriendelijk men hen ook ontvange, hoezeer zij ook de gastvrijheid genieten, zij toch nooit nalaten die natiën te berispen, aan welke zij de meeste dankbaarheid verschuldigd zijn. Naar hun spreken, is het beste voor hen te slecht, en die hen het gunstigste behandelt, blijft altijd nog verre beneden 't gene zij zich inbeelden te verdienen. Dit spruit niet steeds voort uit kwaadaardigheid, maar dikwijls veeleer uit eene domme verwaandheid, welke hun doet vreezen dat, wanneer zij met lof van iets in een vreemd land spraken, men al te ligt mogt raden dat zij in hun vaderland een wondergrooten smaak vonden in knoflook, ajuin en soupe maigre. Ik heb naderhand in de Vereenigde Staten dikwijls de gelegenheid gehad, mij in gezelschap met Franschen te bevinden, en zelden was het, dat het oude liedje niet voor den dag kwam: les Américains sont des cochons fiers et de fiers cochons. Mr. Johnson, de vriend des franschen dansmeesters, had ons gesprek aangehoord, zonder er evenwel een woord van te verstaan. Doch hij scheen een groot vermaak in het gekakel en de gebaren van den heer Truchelut te scheppen. Hij lachte hartelijk bij ieder woord dat de Franschman sprak. Dit begon dezen eindelijk te vervelen, en: - Waromme gij lakke altijd met mij, Mister Johnson? - vroeg hij op eenen ongeduldigen toon. - Dit zal ik u zeggen, Monsieur, - was 't antwoord. - Vooreerst moest ik lagchen toen gij uw gesprek met dezen heer aanvingt: het heen en weder bewegen van uw hoofd deed u niet kwalijk gelijken aan een van die postuurkens die een Sineeschen Mandarijn verbeelden, en wiens hoofd, wanneer men het eens in beweging heeft gesteld, gedurig blijft ja knikken. Daarna lachte ik met de groote gramschap waarin gij schoot, en welke echter volstrekt geenen indruk op dezen heer scheen te maken. En nu lach ik omdat gij zoo spoedig weêr tot bedaren zijt gekomen. - En ik vil niet heb, - riep Mr. Truchelut toornig uit, - datte gij zul lak met mij! - Dan moet ik u vriendelijk verzoeken, Monsieur, zoo belagchelijk niet te zijn; - antwoordde Mr. Johnson koeltjes. - Cré nom d'un nom! - schreeuwde de Franschman, zijne vuist vooruit stekende, terwijl zijne stem zich tot hare hoogste toonen verhief, - cré nom d'un nom! gij zal mette mij vekte! - Om met mij te vechten, zult ge op eenen stoel moeten staan, Monsieur; - zei Mr. Johnson. - Gij zul vek mette mij mette de pistolet. Un duel! - schreeuwde de Franschman op eenen nog hevigeren toon, en door de bedaardheid van den heer Johnson tot het hoogste punt van woede gedreven. - Dit ware niet regtvaardig, Monsieur, antwoorde deze; - ik zou u nooit kunnen raken; ik vind aan u volstrekt geene oppervlakte waarop ik aanleggen kon; of ik zou moeten naar uwe favoriën mikken, en zoo gij die kwijt waart, dan stierft gij zeker van verdriet; want dan bleef er niets van eenige waarde meer aan u over. Nu kende de woede van Mr. Truchelut geene palen meer. Met beide zijne handen trok hij zich den hoed over de oogen, en dan de twee vuisten te gelijk omhoog tot aan de kin van den Amerikaan uitstekende, riep hij met eene stem die bijna gansch door den toorn versmoord was: - Gij skelm! ikke zal bijt af uw neus! ikke zal slaag u dood! ikke zal u kap in stuk! ikke zal skeur uw kleed! ikke zal geef u één, twee, tien, dertien, drie, vier klets op de muil! Mr. Johnson antwoordde niet, doch, daar M. Truchelut hem een weinig te digt op het lijf kwam, vergenoegde hij zich met hem een duwken te geven; zoodat het monsieurken drie vier stappen achteruit struikelde, en hals over kop de planken van het stoomschip ging kussen. Een schaterende lach brak onder de omstanders uit, die reeds een kring rond de twee partijen gemaakt hadden, en nieuwsgierig waren hoe dit spel zou afloopen. - Fair play! fair play! - riepen zij uit; het geen beduidde, dat men de partijen vrij hunnen twist moest laten beslissen, er niemand mogt tusschenkomen, de eene strijder den anderen niet anders mogt bevechten dan met de vuist, en geen slag meer toebrengen aan zijne tegenpartij, wanneer deze gevallen was. Dit is een algemeen gebruik, zoo wel in de Vereenigde Staten als in Engeland, in welk laatste land het ook eigenlijk zijn oorsprong heeft genomen. Mr. Johnson had niet den geringsten lust om zijn gevallen vijand aan teranden. De schimplach die van den aanvang af op zijne lippen had gezweefd, had ze nu nog niet verlaten; de val van M. Truchelut scheen ook aan dezen alle genegenheid tot vechten benomen te hebben. Met vele moeite was het hem gelukt zijn hoofd, hetwelk door zijn val nog dieper in zijnen hoed geschoten was, er eindelijk uit te verlossen. | |
[pagina 52]
| |
Ik had hem de hand gereikt, opdat hij zou opstaan, en deze gelegenheid nam hij waar, om mij in het oor te fluisteren:
- Sont-ils traîtres, ces Américains! hein? - als of hem een groot onregt wedervaren was. Hij borstelde, met de toppen zijner vingers, het stof een weinig van zijne kleêren, dan zijne trekken tot eenen lach dwingende, kwam hij bij zijn onzachten vriend, en:
- Oh! Mister Johnson, - zei hij, - gij vorde kwaad! Ik hadde maar gezek dat omme te lakke.
- Verduivelt! Monsieur, antwoordde de Amerikaan, luidkeels lagchende, wat hebt gij mij daar bang gemaakt! Ik dacht dat gij mij waarlijk gingt in stukken kappen, mijnen neus afbijten, mijne kleêren scheuren, en mij een, twee, tien, dertien, ja zelfs drie, vier kletsen op mijn muil geven. Daarom stiet ik u een beetjen achteruit Het doet mij spijt dat ge gevallen zijt. Ge hebt u toch niet zeer gedaan, hoop ik? - Oh! neen, neen; - mompelde de Franschman, terwijl hij zich de lenden wreef. - Nu, dit is me lief, - zei Mr. Johnson. - Maar zie, hier zijn wij reeds aan de plaats waar wij moeten uitstappen, om een gedeelte der reis in wagens te volbrengen. Verscheidene rijtuigen stonden aan de landingplaats in gereedheid, om de passagiers, van de kreek welke wij in gevaren waren, naar den stroom de Delaware te voeren. Eenige landmeisjes, zeer netjes aangekleed, met breede strooijen hoeden die een bezonder liefelijk voorkomen aan hare blozende aangezigten gaven, boden ons allerhande frissche vruchten in reine korfkens aan. Ik kocht eenige New-Jersey appelen, die zoo lekker en aangenaam zijn, dat men er veel van naar Engeland uitvoert, alwaar ze zeer hoog geschat worden. Dan volgde ik den heer Johnson op het meest vooruitstaande rijtuig, hetwelk door onze komst nu gansch vervuld was. De Franschman hield zich intusschen bezig met, zoo als hij het noemde, faire la cour aan de Amerikaansche meisjes, die hem hartelijk uitlachten. Hij waagde het, er eene bij hare kin te pakken, en wilde haar omhelzen; doch zij gaf hem zulk eene merkelijke oorveeg, dat hem hooren en zien vergingen. Met zijne twee handen zijne wang bedekkende, kwam M. Truchelut tot bij zijnen vriend gehuppeld, die hem aanmoedigend toelachte, en hij verzocht bij ons in te stijgen. M. Johnson hield hem echter tegen: - Wel! Monsieur, hoe vindt gij de gunstbetoogen onzer Amerikaansche schoonen? - vroeg hij spottende. - Oh, la mâtine! - riep de Franschman uit, - elle m'a fait voir cent mille chandelles! Maar make wat place, de voiture gaat vertrek. - Hier is geen plaats meer, Monsieur; ge zult wat verder moeten gaan. - En M. Truchelut ging naar de volgende koets. - No place, Sir! - riep men hem toe, en hij ging verder. - The coach is full, Sir! - zei men hem aan den derden wagen, en hij ging weêr verder. - You come too late, Sir! - was hier het antwoord op zijn verzoek om eene plaats te verkrijgen. Zoo liep hij van de ééne koets naar de andere, en overal luidde het: No place! no place! Alle rijtuigen waren bezet. Reeds begon de trein zich in gang te zetten, en M. Truchelut liep nog al vloekende rond om eene plaats. - Conducteur! conducteur! ikke moet hebbe de place; ik heb betal, ikke vrag une voiture supplémentaire; ik zal mak mijn beklag aan de justice. C'est une horreur! - Mounsjeur, - zei een der voerliên, - ik zie geen ander middel, dan u op de bagagiekar te zetten. Maak dat ge u de naaste maal een beetje meer spoedt. Met deze woorden nam hij het dansmeesterken onder zijnen arm, droeg hem, ondanks zijn spartelen, wroeten en dreigen, op den bagagiewagen, en plaatste hem voorzigtig tusschen de hoedendoos eener dame en eenen groenen papegaai, die door de blikken traliën van zijne kooi gedurig naar des Franschmans favoriën pikte. M. Truchelut wilde opstaan, om zich van dit lastige gebuurte te bevrijden; doch in dien oogenblik zette zich de kar in beweging, en de Franschman viel weêr zittend neder. - Hurrah! - riep de papegaai, als of hij over den val van M. Truchelut triomfeerde. Het was in dien tijd geene zeer aangename zaak, deze reis naar de Delaware te doen. De weg was niet gemakkelijk gekassijd, gelijk de prachtige wegen in een groot gedeelte van Europa: men had zich hier bevredigd met stronken en takken van boomen dwars over den weg te werpen, hetwelk eene tamelijk onregelmatige oppervlakte gaf. Daarbij hingen de rijtuigen niet op springveren; zoodat wij bij iedere verhooging en iedere verlaging van grond, eenen onverdragelijken schok gevoelden. Nu gingen wij naar de hoogte, dan kwamen wij weêr met geweld naar beneden. De stoot welken dit veroorzaakte, verbreidde zich door geheel het ligchamelijk stelsel, en deed zich, niet zonder pijn, tot in de kinnebakken gevoelen. Het was, zoo als men zegt, volkomen al of er een speelman begraven lag. - Nu is de Franschman in zijn element, - zei M. Johnson; - hij kan zich verbeelden in zijne danszaal onder zijne leerlingen te wezen. - Het is een wonderbaar manneken, - zei ik. - Is hij altijd zoo dwaas en opvliegend? - O! hij is soms nog veel erger, - antwoordde de Amerikaan; - doch waar men hem het meeste meê kan | |
[pagina 53]
| |
ergeren, is met aan zijn gezegde te twijfelen, wanneer hij verzekert dat de Fransche natie alle andere natiën in alles overtreft. Hij heeft eens een Engelschman in duel geroepen, omdat deze beweerde dat de Franschen steeds in kunsten en wetenschappen later zijn gekomen dan alle andere volken. Wanneer de twee partijen nu op den grond waren gekomen waar het tweegevecht moest plaats nemen, stapte de monsieur statig tot den Engelschman, en vroeg hem of hij in ernst was geweest, toen hij de fransche natie zoodanig door zijne woorden had vernederd; dan of hij dit slechts om te lagchen had gezegd? - De Engelschman antwoordde dat hij altijd in ernst was. - ô Dan, - zei monsieur, zijne hand aan zijne tegenpartij ter verzoening toereikende, - dan ben ik geheel voldaan. Maar weet, mijnheer de Engelschman, dat ik niemand ongestraft de fransche natie zal laten bespotten. - Een ander maal was hij in kwestie geraakt met eenen zijner landgenooten, ik weet niet meer om welke reden. Een tweegevecht moest er weêr op volgen. De twee vijanden waren reeds op de strijdbaan, de pistolen geladen en den strijderen in de handen gegeven. Een der getuigen was gereed om het sein te geven van los te branden. Op eens treedt monsieur met vele theatrale gebaren vooruit, legt zijne hand op zijn hart, en roept uit: - Nooit zal het gezegd worden, dat Nicodème Truchelut het bloed van eenen Franschman heeft vergoten! - Met deze woorden schoot hij zijn pistool in de lucht af. De heer Johnson vertelde mij nog verscheidene andere anekdoten van zijn kleinen vriend, tot dat wij waren aan de plaats gekomen, waar wij weder moesten scheep gaan. Een ieder trad uit den wagen in welken hij zich bevond, en reeds waren er velen in de op ons wachtende stoomboot gegaan, toen zich op eens een geweldig geschreeuw en gekerm liet hooren. - Helpe! helpe! - ging het, - au secours! Ikke ben dood! On m'assassine! Ai! ai! ai! mon nez, mij neus, mij neus! - Daar hebben ze den kleinen Franschman bij den neus! - zei M. Johnson, naar de bagagiekar spoedende. Ik volgde hem, en wij vonden monsieur Truchelut in eenen zeldzamen toestand. Hij had zich, gedurende de reis, zoo veel mogelijk van zijnen makker den papegaai afgehouden; want deze scheen bij lange geen vreedzame gevoelens jegens hem te koesteren. Het was het dansmeesterken een geruimen tijd gelukt, de steeds hernieuwde aanvallen van zijnen kromgebekten reisgezel af te weren. Daar hij, nu de reis geëindigd was, wilde opstaan, had hij zich een weinig voorover gebukt; deze gelegenheid had de papegaai met eene wonderbare snelheid waargenomen, zijnen kop door de tralien zijner kooi gestoken, en den Franschman bij den neus gevat. Spoedig had zich M. Truchelut achteruit getrokken; de boosaardige vogel hield hem echter zoo goed vast, dat hij met kooi en al aan des Franschmans neus bleef hangen. Daar stond nu deze, met dit zeldzaam supplément aan zijn wezen, van pijn en schrik te huilen en te grijnzen. Zijne armen hield hij omhoog als in een kruisgebed; hij stampte met beide voeten op den grond, als stond hij eene Anglaise te dansen. Hoe zeer ook de toestand van den dansmeester medelijden verdiende, kon zich evenwel niemand van lagchen weêrhouden. M. Johnson haastte zich het ongelukkige manneken van zijnen te zeer aangekleefden makker te bevrijden, en hem naar de stoomboot te geleiden, alwaar een geneesheer zijne kwetsuur verbond, en hem de noodige hulp ter verzachting zijner pijn verschafte. De boot zette zich in beweging, en zonder verder ongeval landden wij om twee uren des namiddags te Philadelphia aan. |
|