Missen en gezangen(1781)–Anoniem Missen en gezangen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] 92 Nu heb ik ge-vonden, die mijn ziel be-mint, hier in doekskens gewonden, dit vrien delijk Kind, dit zoet onnoozel Lam, dat van den He--mel kwam hier lij-den Smert, en pijn, om bij de mens te zijn. Jk kom u groeten, ô lief Kintie teer, 'kval voor uw voeten, al--ler zoet-ste Heer. Wat heeft u be-wo-gen, ô Schepper van al, dat gij leid neer ge-to-gen tot hier in de Stal? wie trok u uit uw Hof om hier op aard en Stof te woonen met verdnet ge-lijk men hier aan ziet. Om mij te trekken uit de heleze magt, legt gij in doeken hier zoo zeer ver-agt. Wat vuu--ri-ge Stralen vol minnen-de Smert laat gij zoe--te--lijk da-len in mijn zondig hert. waar door dat ik be-ken wat ik u Schuldig ben: die voor mijn za-lig-heid nu mens ge-wor-den zijt. Kon ik eens toonen u mijn weder min, kom in mij wonen, kom en blijf daar in. Ah kon ik u beminnen met een rein gemoed uit heel mijn hert, en zinnen, ô mijn hoogste goed, voor 'tgeen dat gij mij doet! want 'tis om mijnen twil, dat gij hier in de kouw zoo weent van druk, en rouw, gij praamt mij dat ik u opregt beminnen zouw. Vorige Volgende