Merlyn. Jaargang 3
(1965)– [tijdschrift] Merlyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |
H. van Teylingen | |
Overbuur
Kan ik ook zo zacht:
ondersteboven beven
in de Spiegelgracht.
| |
Geboortedorp
Ik ken hier geen kip.
Zeker zondvloed gehad.
Op de kerk staat een schip.
| |
Narcissus
Van de wallekant
slurp ik Eigen Viswater
uit een rimpelmond.
| |
[pagina 278]
| |
H. van Teylingen | |
Zwaan
Verwaten groet hij
vis en ander onderkruipsel
met zijn voeten.
| |
Zweefduik
Languit, fenomeen,
duiken spiegelbeeld, schaduw
en jijzelf - ineen.
| |
Grafdelving
De grond smijt kluiten
grond omhoog. Tenslotte klimt
een man naar buiten.
| |
Epitaaf
Als dit U troosten mag:
hoe smaller mijn gezicht,
hoe breder mijn lach.
| |
[pagina 279]
| |
Wim Gijsen | |
Gevens, Gegevens, Gegevens, Gegevens, Ge-
vroeger schreef ik
‘mooi leven is voorbij
van honger schreeuwt de afgrond’
en iedereen zei, die gekke Gijsen,
dat kun je toch niet meer maken
al die emotionele versjes.
Later gaf ik ze wel eens gelijk
want een dichter is ook maar een mens
en als ik savonds in een kroeg zat
dacht ik, ja hoor, koele objektiviteit
is toch maar je ware.
maar luister nou, vanmorgen raakte ik eerst
een schroefje van de wekker kwijt,
daarna wilde BP 67-92 niet starten
(ik had het stadslicht laten branden)
en smiddags nergens maar dan ook nergens
een parkeerplaats te vinden.
daarom schreeuw ik het nog maar eens van de daken
mooi leven is voorbij
van honger schreeuwt de afgrond.
| |
[pagina 280]
| |
Wim Gijsen | |
Tao
wat gaat er allemaal niet voorbij
mensen de oren vol gras en grint
daveren door een winderige wereld
in hun geweldige vierkante machines
een man plant vertedert zijn lelie
in het onbevlekt blazoen van een vrouw
het oog van de jaloerse kleermaker
rolt onverschrokken in zijn kassen
de wereld schuimt tot de rand vol met mensen.
discipelen van dit woest leven:
het is spijtig, maar voor deze ene sekonde
moeten jullie afzien van mij.
iedereen doet maar, gooit stenen in de lucht
en roept opgetogen, kijk: het beweegt.
ik ben even niet thuis voor doen en gedaan worden
dat is allemaal maar lawaai en verbijstering
in het andere gebouw,
ik schep een hartverscheurend gelijkmatig niets
in het verlengde van de dood
adem cirkelt traag in een brandschoon ei
er is het geluid dat de schepping in stand houdt
als het zachte sissen van de wind
door de ribben van de hemel
en ten slotte zelfs dat niet.
| |
[pagina 281]
| |
Wim Gijsen | |
Lief paardje
ja, jij hapt de haver van mijn buik
schuurt met warme bewegingen
de ritsel uit mijn vel,
je dondert en je gaat tekeer,
hinnikt met je heupen
in het magere bed van mijn armen
zo is het goed, lief paardje:
mijn beste zweep in je wollige flanken
tot je woedende hoeven slapen van vrede
je rossige manen met schuim bedekt
|
|