[Vervolg Het leven een gebruiksaanwijzing]
‘Meer dan vijfhonderd pagina's lang spint Perec de lezer in, emotieloos, koel, alsof hij zakelijk verslag doet, maar wat hij te vertellen heeft, is zo ongelooflijk gedetailleerd, pakkend en fantasierijk - om nog maar te zwijgen van de haast onmenselijke kennis die hij tentoonspreidt - dat je dit boek soms even weg moet leggen om het gelezene te laten bezinken,’ schrijft Willem Kuipers in de Volkskrant. En verder: ‘Het wonderbaarlijke van dit boek is dat de ongelooflijke dingen die Perec verzonnen heeft, zo reëel aandoen als de feiten in een gortdroog geschiedenisboek.’
Grappig is dan dat Tonnus Oosterhoff, ook in de Volkskrant, schrijft dat hij er niet doorheen kan komen, omdat het boek te weinig verband houdt met de realiteit die hij kent. ‘Ik raak de draad kwijt, de puzzels irriteren me, de personen en hun mislukkingen haal ik door elkaar.’ Oosterhoff is de enige die zich openlijk verbaast over de fanclub-achtige verering voor Het leven een gebruiksaanwijzing. ‘Een magistraal boek,’ schrijft Manet van Montfrans in nrc Handelsblad, ‘over steriele almachtsverlangens en artistiek onvermogen, over vergeefsheid en vergetelheid.’ En Jaap Goedegebuure in HP/De Tijd: ‘De roman van een huis zoals Perec die heeft gebouwd, is niet alleen een brandpunt, het is ook een ark, vol dingen en vol verhalen. De dingen brengen de wereld mee, de verhalen de literatuur.’ T. van Deel in Trouw: ‘De perfecte vertaling van Edu Borger, die Perecs woordenrijkdom en taalspel glansrijk heeft overgebracht, is zoiets als een steen in de vijver, een uitzonderlijke gebeurtenis in onze literatuur, waarvan de uitwerking groot kan zijn.’
Onder de kop ‘Blik in de afgrond van de tijd’ filosofeert Henk Pröpper in de Volkskrant meer dan een pagina lang over Perecs meesterwerk. ‘Nooit - ik durf hier stellig over te zijn - las ik een boek dat zo vol leven zit en dat tegelijkertijd met zijn 574 bladzijden zo beknopt is, niet overdreven bloemrijk of lyrisch, maar nauwgezet, precies, bijna afstandelijk. Koel en onaangedaan als de natuur.’
In het Nieuw Wereld Tijdschrift wijdt Kamiel Vanhole een essay aan ‘Een etnoloog zonder volk’. Dat is één verhaal, met autobiografische verwijzingen, uit het boek. Over de hele roman zegt hij: ‘Een boek dat net als het leven zelf een gigantische grabbelton wil zijn, met dit ene verschil dat de roman door zijn innerlijke structuur de willekeur overstijgt. Binnen die grenzen kon Perec alles kwijt wat hij maar aan de vergetelheid wilde ontrukken: voorwerpen, levensverhalen, plekken. Allemaal kwamen ze weer tot leven in de reusachtige puzzel die hij zijn lezers voorschoof.’