Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 30
(2007)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
Verschenen boeken en signaleringenJ.B. Glasbergen,
| |
E. Mai, S. Paarlberg, G.J.M. Weber (red.), De kroon op het werk. Hollandse schilderkunst 1670-1750, Keulen, Locher 2007, isbn 3-90054-531, 368 blz. Prijs 29,90 euro.De expositie over de Nederlandse schilderkunst aan het begin van de lange achttiende eeuw heeft een | |
[pagina 79]
| |
onverwacht hoogtepunt: de door Cornelis Troost geschilderde miniatuur van Weyerman. Zie hierover de beschrijving van Jan Bruggeman, elders in dit nummer. Het portretje ligt bescheiden in een vitrine, te midden van allerlei ander vrolijk stemmend schilderwerk van Troost. Troost is niet de enige Nederlandse schilder die op de reizende tentoonstelling vertegenwoordigd is. Gerard de Lairesse, Jacob de Wit, Melchior d'Hondecoeter, Nicolaas Berchem, Jan van der Heyden, Gerard Hoet: achter elkaar komt men de namen tegen van schilders die Weyerman zelf heeft gekend en in zijn Konst-schilders beschreven. De Nederlandse schilderkunst van de 18e eeuw werd lange tijd veronachtzaamd. Sinds de 19e eeuw telde nog slechts de Gouden Eeuw, met zijn Hollandse landschappen en rembrandteske portretten vol burgerlijke eenvoud. Schilders met een meer pretentieuze, internationale smaak golden als decadent en gekunsteld. Ook voor kunsthistorici gold de 18e eeuw als de periode van verval. Over de veranderingen van smaak staat een boeiend artikel van Peter Hecht in de catalogus die de Dordtse tentoonstelling vergezelt. Het vermeende verval komt als thema ook in andere essays terug. Dat dit beeld veel nuancering behoeft, laten de getoonde schilderijen zien. Het is volkomen terecht dat de 18e-eeuwse schilderkunst aan haar come back begonnen is. Rietje van Vliet | |
M. Hallet en Chr. Riding (red.), Hogarth, Londen, Tate Publishing, 2006, isbn 13: 978-185437-662-4. 264 blz. Prijs £ 29,99 (ex. verzendkosten).
| |
V. Gatrell, City of laughter. Sex and satire in eighteenth-century London, Londen, Atlantic Books 2006. isbn 13: 978-184354-321-3. 696 blz.
| |
Jeroen Salman, ‘Zijn Marsie, en zijn stok, Aanschouwer sta wat stil’. Ontmoetingen met rondtrekkende boekverkopers, Leiden, Stichting Neerlandistiek Leiden 2006 (Vijftiende Bert van Selm-lezing). isbn 90-78531-010. 32 blz.
| |
[pagina 80]
| |
In de laatste Bert van Selm-lezing lichtte Salman alvast een tipje op van de sluiers waarmee zijn onderzoek nog is omgeven. Het boekje ‘Zijn Marsie’ is de gedrukte versie ervan. Dat het onderwerp erg populair is, blijkt uit het feit dat de Stichting Neerlandistiek in een mum van tijd door de voorraad heen was. Salman brengt drie marskramers voor het voetlicht: François vander Linden (1649?-1743), Harmanus Koning (1735?-1803?) en Egbert Koning (1792-1861). Het drietal verstrekt slechts een persoonlijk gekleurde en beperkte visies op de ambulante boekhandel, concludeert Salman. Desalniettemin bieden hun levensbeschrijvingen, verspreid over de lange achttiende eeuw, voldoende materiaal om een beeld te krijgen van straathandel en marskramerij. Toch is hier enige kritiek op haar plaats. Salman gaat in zijn betoog namelijk voorbij aan de vraag inhoeverre zijn bronnen betrouwbaar zijn. Zo presenteert hij de autobiografie van Harmanus Koning alsof die een waarheidsgetrouwe weergave is van wat Koning heeft meegemaakt. Dit is vragen om moeilijkheden. Uit de publicaties van Arianne Baggerman en Rudolf Dekker weten we hoezeer de autobiografische schrijfwoede in de laatste decennia van de achttiende eeuw te verklaren is uit een nieuw historisch besef en dat uitgevers de populariteit van de autobiografie behoorlijk hebben uitgebuit. Vooral broodschrijvers en hun uitgevers wisten er klinkende munt uit te slaan. Dat omwille van de spanning in het verhaal de waarheid geweld werd aangedaan, was indertijd geen enkel bezwaar. Wie bijvoorbeeld de autobiografie van Franciscus Lievens Kersteman leest, stuit voortdurend op leugens, selectief geheugenverlies, borstklopperij en wat al niet. Denken dat een achttiende-eeuwse autobiografie volledig naar waarheid is opgeschreven, is een wel al te gemakkelijke projectie van hedendaagse maatstaven voor dergelijke egodocumenten. De autobiografie van Harmanus Koning wordt in ‘Zijn Marsie’ als authentiek gepresenteerd. De lezer krijgt niets te horen over de mogelijkheid dat de waarheid verdraaid wordt weergegeven. Slechts eenmaal merkt Salman op dat het relaas een schelmenroman lijkt, maar er gaat verder geen lampje branden. Onbevangen vertelt hij de levensgeschiedenis van Koning. Deze was in de leer geweest bij een boekverkoper, kende alle ins en outs van de paskwilhandel en was goed op de hoogte van wat er in het Amsterdamse boekverkopersgilde gebeurde. Harmanus' vader had hem liever een echt vak laten leren, bang als hij was dat zoonlief op straat verkeerde voorbeelden zou navolgen. Salman citeert in dit verband een passage uit het tijdschrift De koopman (1775), waaruit zou blijken dat de klasse der kooplieden weinig vertrouwen had in de carrière van boekverkopersleerlingen en loopjongens. De oude Koning kreeg gelijk, concludeert Salman op grond van wat hij in de autobiografie leest: als loopjongen handelde Koning tamelijk autonoom en roomde dikwijls de winsten af die hij in opdracht van zijn baas met zijn loopjongenswerk maakte. Dankzij Ton Jongenelen weten we inmiddels dat niet alleen De koopman uit de koker van Willem Ockers kwam,Ga naar voetnoot(1) maar ook een niet onaanzienlijk deel van de autobiografie van Koning.Ga naar voetnoot(2) Ockers is een van de vele broodschrijvers uit de literaire onderwereld van Amsterdam. Waar Ockers is, ontmoet de lezer leugen en bedrog, zo is al diverse keren aangetoond. Ockers als kroongetuige aanhalen ter ondersteuning van beweringen die eveneens van Ockers afkomstig zijn, leidt tot een zwak betoog. Salman lijkt nog weinig thuis in de literatuur over de Nederlandse literaire onderwereld. Dat is jammer. Had hij met gezonde achterdocht aan de authenticiteit van de egodocumenten getwijfeld, dan waren zijn conclusies over de ambulante boekhandel wellicht dezelfde gebleven maar had hij de lezer niet net als Ockers op sterke verhalen getrakteerd.
Rietje van Vliet | |
Reinier Baarsen, Robert-Jan te Rijdt, Frits Scholten, Nederlandse kunst in het Rijksmuseum 1700-1800. Zwolle, Waanders, 2006. isbn 90-40090-173. 264 blz. Prijs 49,95 euro.Dit boek is het derde deel (uit een reeks van vier) over de Nederlandse kunst van de late Middeleeuwen tot het einde van de 19e eeuw, uitgaande van de collecties van het Rijksmuseum. Aldus de informatie volgens het omslag. Er is geen inleiding met een algemene beschouwing over de kunst van deze periode of met een verantwoording van de keuze. Wat men wel vindt zijn allereerst honderd afbeeldingen (blz. 32-219) met toelichting door deskundigen. Hier ziet men bijvoorbeeld een bloemstilleven door Rachel Ruysch, een Rarekiek-schilderij door Willem van Mieris, ‘Europa en de stier’ door Nicolaas Verkolje, een jongeman die zijn pen versnijdt door Jan Ekels ii, heel veel werk door Troost; verder afbeeldingen van allerlei kasten, behangsels, theekisten, een glas met het portret van Agatha Deken, en nog veel meer. Rond deze keuze uit de kunstschatten van het Rijks zijn enkele | |
[pagina 81]
| |
artikelen gegroepeerd. Daaronder het hartstochtloze ‘De geschiedenis van Nederland in de 18de eeuw’ (K. Zandvliet), ‘Nederlandse beeldhouwkunst in de 18de eeuw’ (F. Scholten), en, door Bianca du Mortier ‘A la Mode’, Het uiterlijk in de 18de eeuw’. In dit laatste is, p. 235, een observatie te vinden die hardnekkige mammillaire ongelovigen zal smarten: ‘Omdat de borsten [met stroken klosklant] slechts gedeeltelijk werden bedekt - soms was de tepel zelfs zichtbaar - was een voorraad van stroken kloskant een vereiste.’ [ah] | |
Bert Sliggers (red.), De idealen van Pieter Teyler. Een erfenis uit de verlichting. Haarlem, Teylers Museum/Gottmer 2006, isbn 90-23011-872, 287 blz., Prijs 45 euro.Biografie van en beelden bij de doopsgezinde Haarlemse koopman Pieter Teyler (1702-1778), die bij zijn dood twee miljoen naliet ten behoeve van goede werken en wetenschap. De lezers kennen natuurlijk het Teylers Museum, onvergetelijk monument van de 18e-eeuwse burgerbeschaving en van de behoefte aan onderzoek. [ah] | |
F.B. Schotanus, Ondergang van de Republiek 1737-1784, deel 1 en 2, Loenen, Schotanus 1995 (isbn 90-30031-034, 90-30031-131); Tussen twee Republieken, deel 1 en 2, Amstelveen, Schotanus 2002 (isbn 90-30031-234, 90-30031-331); Spionnen en gezanten, deel 1 en 2, Valkenburg a/d Geul, Schotanus 2006 (isbn 90-30031-434 en 90-30031-531), 1778 blz. (de delen zijn met uitzondering van de Romeins genummerde pagina's doorlopend genummerd). Kopieën kosten 20 eurocent per bladzijde, te storten op giro 74840 t.n.v. Schotanus Boeken, Van Spaenstraat 3, 1181 dv Amstelveen (geen website, geen telefoon). Prijs ca 25 euro per twee delen.Vorig jaar verscheen Spionnen en gezanten, een tweedelig werk dat als nummer 5 en 6 deel uit maakt van de biografie over raadpensionaris Laurens Pieter van de Spiegel (1737-1800). De serie schijnt nu compleet. De werken zijn in de vakpers nauwelijks opgemerkt. Dat zal zijn oorzaak hebben in het feit dat de uitgever, Schotanus Boeken, geen moeite doet om de eigen adresgegevens en het fonds wereldkundig te maken. En dat, terwijl het fonds volgens het ‘Ten geleide’ in het eerste deel van Tussen twee Republieken maar liefst honderden titels rijk is. De serie over Van de Spiegel ziet er goed verzorgd uit. Elk deel is gebonden en rijk geïllustreerd. Ondergang van de Republiek is wel en Tussen twee Republieken niet voorzien van een index en bibliografie. Spionnen en gezanten daarentegen heeft weer wel een alfabetisch register. De afbeeldingen en tabellen staan met paginaverwijzingen vermeld in totaaloverzichten, maar helaas dikwijls zonder bronvermelding. De delen worden voorafgegaan door een voorwoord van de uitgever, dat in een enkel geval zelfs in het Rhaeto-Romaans is vertaald. Daar zullen de Zwitsers in Graubünden e.o. veel profijt van hebben. Samenvattingen zijn ook in het Engels en in het Duits. De uitgever is tevens auteur van dit kloeke werk over een van de boeiendste politici uit de late 18e eeuw. Door de over elkaar heen buitelende jaartallen en feiten heeft het helaas sterk aan leesbaarheid ingeboet. Het bevat weinig analyses en recente vakliteratuur is er nauwelijks in verwerkt. Dat laatste bevreemdt niet. De studie is rijkelijk gelardeerd met opmerkingen over de kwaliteit van het huidige historisch onderzoek, dat volgens de auteur tot ver beneden nap is gedaald. Dit legitimeert kennelijk zijn keuze om zich voornamelijk te baseren op eigentijdse 18e-eeuwse bronnen, Colenbrander en zijn grote vriend Cor de Wit. Het interpretatievermogen van de auteur is bedenkelijk. Maar de volhardendheid van Schotanus maakt nieuwsgierig naar zijn achtergrond. Gelukkig laat hij op diverse plaatsen iets over zichzelf los. Hij is zijn carrière begonnen in de grafische industrie. In zijn vrije tijd doet hij historisch onderzoek. Op p. 992 staat een foto afgedrukt waarop hij de Ondergang van de Republiek aanbiedt aan toenmalig parlementsvoorzitter Wim Deetman (1996). In zijn politieke overtuiging heeft hij zich duidelijk laten inspireren door zijn onderzoeksobject. Het werk bevat zelfs een uitgewerkt programma voor een politieke partij. Voorts geeft de schrijver op p. 1339 instructies over hoe een boekbespreking in te richten. Recensenten zouden zich er met een Jantje van Leiden van afmaken, slechts gericht zijn op hun eigen loopbaanverwachtingen of eenvoudigweg geen verstand van zaken hebben. Een vreemde publicatie. Na het vierde deel had ik er genoeg van. Rietje van Vliet | |
Wayne Wild, Medicine-by-Post. The changing voice of illness in eighteenth-century British consultation letters and literature, Amsterdam/New York, Rodopi, 2006 (Clio Medica/The Wellcome series in the history of medicine 79). isbn 13: 978-90420-1868-6. 286 blz. Prijs 60 euro.Over internetdokters en internetapothekers is veel te doen. Niet betrouwbaar, luidt in het algemeen het oordeel. De publiciteit was lang niet altijd positief. Vooral de handel in viagrapillen heeft het imago van de online medische hulp verslechterd. Intussen zijn | |
[pagina 82]
| |
E-health, cyberdokters en telemedicine niet meer weg te denken in de gezondheidszorg. Nieuw is deze zorg-op-afstand niet. In zijn dissertatie Medicine-by-post laat Wayne Wild zien dat patiënten ook al in de 18e eeuw dokters schriftelijk consulteerden. Aan de hand van brieven (dikwijls van vrouwen) en literaire bronnen krijgt de lezer een virtueel beeld van de gesprekken die in de behandelkamer plaatsgevonden zouden kunnen hebben. Een opmerkelijk gegeven is dat het indertijd niet vanzelfsprekend was dat een arts lichamelijk onderzoek deed alvorens een diagnose te stellen. Herman Boerhaave was een van de eersten die het belang hiervan inzag, maar ook hij had zijn handen vol aan het afhandelen van schriftelijke consulten. Ook de Schotse medicus William Cullen, in beroemdheid min of meer de opvolger van Boerhaave, had een postorderbedrijf voor medische diagnoses en medicijnen. Wel was hij voorzichtiger dan zijn voorgangers. Zijn geneeskundige publicaties waren overigens in de laatste decennia van de achttiende eeuw verplichte kost voor studenten in Leiden. Wild analyseert de brieven en ontdekt daarin diverse retorische overeenkomsten. De voorbeelden zijn boeiend. Eén wil ik campisten niet onthouden. Het is afkomstig van ene Jane Webster, die lijdt aan obesitas (p. 226): ‘I am about 44 years of age with dark hair, a darkish Complexion and a warm temper, of middle size as to height or rather less than that, but of a very Corpulent habit... I now walk generally 4 miles before breakfast, and 2 or 3 in an evening, and I have moderated my Diet... The question I wish you to determine upon is whether or no you would advise me to continue to my querys as is consistent with your other engagements.’ Cullen antwoordt: ‘Corpulence certainly disposes to violent diseases. You should persist in your present measures till you make your body still lighter by two stone or more. For in a woman of middle size, anything above 12 stone is too much.’ Rietje van Vliet | |
A.G.L. de Pelleport. De bohemiens. Tekstverzorging en vertaling door Patrick Castelijns en Mario Molegraaf. Met een inleiding van Robert Darnton. Amsterdam, Bert Bakker 2006, isbn 90-35131-134. 300 blz. Prijs 19,95 euro.Ongelooflijk breedsprakig, kwasi-intelligent, leukig, antiklerikaal, scabreus verhaal van de reis van Tifarès en diens gezellen door Noord-Frankrijk. Tifarès staat, blijkens de inleiding, voor de philosophe Jacques-Pierre Brissot, en vijand van de schrijver, Anne Gédéon Lafitte, marquis de Pellegarde die dit werk in 1790, anoniem, liet verschijnen. Het boek wemelt van duizenden zinnen als ‘Toen hij een paar versregels op de vaandels opmerkte die mijn oom kolonel Kusmijnanus uit de oorlog met de Oostenrijkers had meegebracht, dreef zijn vreselijke aversie tegen de kunst van Cadmus hem ertoe om die allemaal van de muur te rukken en ze zo snel mogelijk te verbranden’ (p. 222). U begrijpt, dit is allemaal heel erudiet en grappig, en het is gewoon een mislukte poging de humor van Sterne en anderen te imiteren. De auteur komt, philosophe of niet, nooit verder dan het opdissen van duizenden anecdotes zonder lijn. Dat is niet zo erg, maar in zijn inleiding (p. 7-57) heeft de tekstbezorger het over een ‘verloren gegaan meesterwerk’ (p. 8) waarvan hij maar zes exemplaren heeft kunnen vinden. Hij vergelijkt het met de Candide, Tristram Shandy, en nog wat andere toppers. Darnton meent dat het De Pelleport erom gaat de stijl en het leven van philosophe-auteurs aan de kaak te stellen. Het zou kunnen. Ook als persiflage of parodie is het werk niet geslaagd. In ieder geval geeft Darnton een uitvoerige en degelijke biografie van De Pelleport. Hij heeft hier onderzoek verricht. Darnton heeft grote verdiensten gehad waar het erom gaat de ‘onderwereld’ van de Verlichting boven water te krijgen; maar in zijn achting voor deze vertegenwoordiger van het Parijse Grub Street-milieu slaat hij de plank toch mis. Hij zit trouwens toch al fout wanneer hij zegt dat de voor het eigen bewind gevluchte Franse auteurs, te Londen, als eigen genre ontwikkelden: ‘de libelle. een scandaleuze beschrijving van het privéleven van de belangrijke figuren uit hofkringen en de hoofdstad’ (p. 10). Een libel, schotschrift, paskwil, hoe ook genoemd, kon men ook elders, en al veel eerder, kopen (ik zwijg maar over het feit dat de vertalers blijkbaar geen idee hadden dat libelles in onze taal nogal gek aandoen; maar zij grossieren in dergelijke fouten en geven vaak blijk van een duidelijk ahistorische instelling). Het verhaal zit boordevol annotatieprobleempjes. Darnton heeft ervoor gekozen 1 procent van die problemen te annoteren. Er zijn enkele aanvullingen van de vertaler M.M., die niet schroomt af en toe flink in de fout te gaan. Zo spreekt hij herhaald van ‘de Latijnse versie van Genesis’. Zelfs het Vaticaan heeft nooit beweerd dat de Schepper, of de heer Moses, Latijn hebben gekend. Het is in het geheel niet nodig tot aanschaf over te gaan; tenzij u graag de satirische illustratie door Hogarth op het omslag wilt bestuderen: die is én leerzaam én vrolijkmakend. [ah] | |
[pagina 83]
| |
Marleen Willebrands, De verstandige kok. De rijke keuken van de Gouden Eeuw. Tekstuitgave van het enige gedrukte Noord-Nederlandse kookboek uit de zeventiende eeuw. Bussum, Uitg. Peereboom 2006. isbn 90-77455-205. 214 blz. Prijs 24,90 euro.De eerste uitgave van De verstandige kok is van 1669, de laatste van 1802. In de tussentijd verschenen veertien drukken. Bovendien werden vele recepten overgenomen in andere kookboeken, zoals in De volmaakte Hollandse keukenmeid (1746). Deze uitgave heeft iets bijzonders. Hier is een expert aan het woord, die misschien niet toevallig afkomstig is uit Maastricht. Hier vinden we niet alleen de bekende korte inleiding, waarna tekst-metrecepten volgen; waarna de lezer, die min of meer op de bonnefooi aan het kokkerellen slaat, niet zelden de afschuwelijke gevolgen onder ogen moet zien, dan wel de medische stand verder verrijken. In deze inleiding verschaft mevrouw Willebrands informatie over de culturele entourage van de eerste uitgave. Zij denkt dat die te maken heeft met het ideaal van het hofdicht en het vermakelijke landleven; en met de idee dat voedsel een medicijn is (binnen de leer der temperamenten). Ik laat dat daar. Interessant wordt het vooral wanneer zij spreekt over de maaltijdgewoonten bij de diverse standen, de soorten pannen die gebruikt werden, de soorten groente, tafelmanieren, type fornuizen en wat al niet. Hierbij worden helaas vooral bronnen uit een eerdere periode gebruikt, maar dat is haar niet kwalijk te nemen. ‘Als nagerecht at men meestal brood, kaas en boter, met daarbij soms noten’. Nog beter is de informatie telkens gegeven achter de (hertaalde) recepten. Zij vertelt om welke soorten groente/vlees/boter het feitelijk gaat, waar die vandaan komen, en geeft aanwijzingen voor de bereiding. Zo is het aardig te weten dat de sperzieboon (van ‘aspergieboon’, wegens de vorm) rond 1600 ingevoerd is in Europa. Spruitjes staan pas op tafel sinds de 18e eeuw (ook dat nog. Hopelijk lezen de tegenstanders van de Verlichting dit boek niet). Kortom, men vindt hier reeksen verhelderende opmerkingen. Ik lees willekeurig op p. 59: ‘[In dit kookboek] neemt het aantal sterke specerijen af, vooral het gebruik van kaneel, kruidnagel, gember en saffraan. Een pepersoort als grein (kardemom) en de specerij galanga (laos) verdwijnen geheel uit beeld, maar daarentegen stijgen peper, foelie, en vooral nootmuskaat’. ‘Verder zijn de sauzen frisser van smaak door het gebruik van groene kruiden en de schil of het sap van citroen of (bitterzure) sinaasappel.’ ‘Bloem werd als bindmiddel nog niet gebruikt in keukenrecepten. Bouillon vormt in de regel de basis van sauzen. Het vetgehalte neemt toe door het gebruik van boter, waarmee gerechten nogal eens worden nagestoofd’. Dit alles op één pagina. Kortom, wie wil weten wat er dient te gebeuren met puddingen of pannekoeken (met room!) in de lange achttiende eeuw, doet er wijs aan dit boek aan te schaffen. [ah] | |
G. Tellegen, Gedane veldtogten, bekomene wonden. Jacobus Antonius Tellegen, generaal majoor b.d. (1771-1855). Oosterbeek, G. Tellegen 2005. 95 blz.Memoires door een Nederlands militair van zijn omzwervingen door Europa 1793-1815. Hij raakte gewond bij de overtocht over de Berezina. [ah] | |
L.T. Monfils, Willem Bilderdijk Bibliografie. Analytische bibliografie van de zelfstandige publicaties 1777-2004. Bibliografische lijst van nietzelfstandige publicaties 1772-1831. Amstelveen, eon Pers 2006. isbn 90-77246-126. 408 blz. Prijs 40 euro.Opvulling van een grote lacune (P. Verkruijsse, bij het uitkomen van het boek sprekend over het algemene nut van bibliografieën, verwees terecht naar een historische opmerking door Deken Daalberg, inhoudend dat men juist bij Bilderdijk door de bomen het bos niet meer kon zien). Juist het oeuvre van iemand als Bilderdijk behoort wegens zijn cultuurhistorische betekenis goed op een rijtje gezet te zijn. Het wordt dan bijvoorbeeld gemakkelijker de elkaar ogenschijnlijk maar ook werkelijk tegensprekende teksten te vinden. - Overigens een voorbeeldige ‘primaire auteursbibliografie’. Van belang: p. xi wordt erop gewezen dat in het Bilderdijk-Museum geraadpleegd kunnen worden kopiëen van alle recensie van Bilderdijks werk uit de periode 1789-1906. [ah] | |
Karel Degryse, De Antwerpse fortuinen: kapitaalsaccumulatie, -investering en -rendement te Antwerpen in de 18de eeuw. Aflevering 1-4 van de Bijdragen tot de geschiedenis van Brabant 88 (2005), 394 blz. Prijs 21 euro. Te bestellen via Filip Vermeylen, Prinsstraat 13, B 2000 Antwerpen.Met dit boekdeel eindigde in schoonheid, maar voor goed, het in de titel genoemde tijdschrift. Het is een echte uitsmijter: het herwerkte proefschrift, een zeer degelijk onderzoek van een helaas te vroeg overleden oud-vriend van het jcw. De titel spreekt voor zichzelf. Uitgaand van de statistische gegevens uit de Franse tijd worden geschiedenis en fortuinen (slechts vergelijkbaar met die in Amsterdam) van een financiële élite geduren- | |
[pagina 84]
| |
de een eeuw, nagespeurd en in verband gebracht met de 18e-eeuwse handel en industrie. Spaarzaamheid was bij de Antwerpenaars ondanks rijkdom regel, in tegenstelling tot die uit Brussel. Geen index, wel bijlagen met gegevens op toegevoegde cd-rom. [ah] | |
Elisabeth Maria Post, Mijn landelijke lier. Poezie en proza. Verzorgd en ingeleid door Bert Paasman. Amsterdam, aup 2006 (Amazone-reeks), isbn 90-53568-212, 172 blz. Prijs 15,50 euro.Bloemlezing, op de welbekende en betrouwbare Paasman-manier, uit respectievelijk Voor eenzaamen (1789), Gezangen der liefde (1794), Het waare genot des levens. In brieven (1796) en Ontwaakte zang-lust (1807). De inleiding betreft het leven en het wereldbeeld van Post (1755-1812). [ah] | |
Nelleke Bakker e.a. (red.), Tot burgerschap en deugd. Volksopvoeding in de negentiende eeuw. Hilversum, Verloren 2006. isbn 90-65508-97X, 170 blz. Prijs 19 euro.Lezingen voor leraren geschiedenis (havo/vwo) over volksopvoeding via het onderwijs in Nederland (1780-1920). Alle aspecten van dit onderwerp komen aan bod: de achtergronden van de Bataafse onderwijshervorming, de Verlichting en haar invloed op de opvoeding, de vormgeving van het nationale onderwijs, het ontstaan van de schoolstrijd, het ‘burgerlijk beschavingsoffensief’ en de invloed daarvan op arbeidersgezinnen, de rol van onderwijzers in de volksopvoeding en de vertolking van het ideaal van burgerschap en deugd in de 19e-eeuwse jeugdliteratuur. [ah] | |
Gijsbert Rutten, De Archimedische punten van de taalbeschouwing. David van Hoogstraten (1658-1724) en de vroegmoderne taalcultuur. Amsterdam, Stichting Neerlandistiek vu 2006. Proefschrift Nijmegen. isbn-10: 90-72365-933, isbn-13: 978-90-72365-934. 460 blz. Prijs 30 euro (excl. verzendkosten).In dit proefschrift staat centraal David van Hoogstratens Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1700, 1723). Rutten onderwerpt dat werk aan een linguïstische analyse, en plaatst het in de context van de taalkundige, letterkundige, taaldidactische en taalpolitieke cultuur in de periode 1650-1750. Rutten beoogt naar aanleiding van dit geval ‘een cultuurgeschiedenis van de taalkunde’ te schrijven en te laten zien dat ‘de studie van taalbeschouwelijk werk [...] inzicht [kan] verschaffen in de vroegmoderne taalcultuur’ en breder ‘een verhelderend licht [kan werpen] op een historische samenleving’. Die visie vormt de basis voor Ruttens verstrekkende stelling dat de taalcultuurpolitiek in Van Hoogstratens tijd en die van de periode daarna, waarin taal van hogerhand in dienst van de natievorming geplaatst wordt, naar hun doelstelling volstrekt van elkaar verschillen. Grondig werk dat ook van belang is voor niet-taalkundigen. [ah] | |
Maarten 't Hart, Het psalmenoproer. Roman. Amsterdam, De Arbeiderspers 2006. isbn 90-29564-083. 288 blz. Prijs 21,25 euro.Aardig verhaal over het leven van een reder in Maassluis, tussen 1739 en 1811. Veel reli-rellen rond zang en muziek in de kerk. Nodeloos veel zeldzame achttiende-eeuwse woorden alsof Maarten denkt dat zulks ‘moet’ bij een historisch verhaal [ah] | |
Rien Bonte, Antoni van Leeuwenhoek. De wereld in een korrel zands. Schoorl, Conserve 2005. isbn 90-54292-032. 104 blz. Prijs 16 euro.Geen historische biografie, maar een roman; waarin via een aantal fragmenten een beeld geschetst wordt van het leven en onderzoek van Van Leeuwenhoeck (1632-1723), en van zijn contacten met collega's en vrouwen. [ah] | |
Nicolaas Cruquius, Het weerboekje van Cruquius. De vroegste instrumentele weerwaarnemingen van Nederland. Ingeleid door Harry Geurts. Franeker, Wijnen 2006, isbn 90 51942 842. 192 blz. Prijs 35 euro.Kruik of Cruquius (1678-1754) had allerlei ideeën over de inpoldering van de Haarlemmermeer, een uitwateringssluis bij Katwijk, de doorgraving van Holland. Die werden pas lang na zijn dood gerealiseerd. Van hem zijn ook de eerste betrouwbare meteorologische waarnemingen, over de jaren 1705-1725. [ah] | |
Jozien J. Driessen-van het Reve, De kunstcamera van Peter de Grote. De Hollandse inbreng, gereconstrueerd uit brieven van Albert Seba en Johann Daniel Schumacher uit de jaren 1711-1752. Hilversum, Verloren 2006, (Amsterdamse hist. reeks gr. serie 34). isbn 90-65509-275. 250 blz. Prijs 29 euro.Uitstekend proefschrift. Het uitgangspunt: ‘Peters Kunstkamera [geen kunstkamer] werd het centrum van Rusland waar alle kennis omtrent de wereld werd verzameld. De twee grootste collecties [S] kwamen uit Amsterdam.’ Op basis van de in de titel genoemde, in Russische | |
[pagina 85]
| |
archieven bewaarde, nooit bestudeerde brieven blijkt dat de wortels van de Petersburgse Academie van Wetenschappen niet Duits zijn, maar Nederlands. ‘Ik raakte overdonderd door de omvang van de Nederlandse inbreng in de Russische cultuur in het eerste kwart van de achttiende eeuw’ (p. 16). Het gaat hier niet alleen om natuurkundigen, maar ook om schilderijenhandelaars, boekhandelaars, graveurs enzovoorts. [ah] | |
Pieter Boddaert jr., Aan de tedere kunne. Erotische gedichten. Keuze, samenstelling en nawoord Hans Heesen. Utrecht, Uitg. IJzer 2006 (Utrechtse Schatkamer van Papier 1). isbn 90-86840-035. 64 blz. Prijs 12,50 euro.Negentien Boddaertgedichten. Boddaert zal altijd wel een zekere waarde blijven houden. In het nawoord geen nieuwe inzichten of feiten; het is zelfs hier en daar een beetje oubollig (intonatie: wat zijn we stout in Utrecht). Boddaert zou de afgrijselijke reekstitel waarschijnlijk met kracht afgewezen hebben. [ah] | |
Franciscus van Sterbeeck, Traktaat van de kampernoeljes, genaamd duivelsbrood (1668). Een paddestoelentraktaat uit de zeventiende eeuw. Bezorgd en van commentaar voorzien door Marleen Willebrands en Arno van 't Hoog. Hilversum, Verloren 2006 (Zeven Provinciën reeks 25). isbn 90-65509-178. 104 blz. Prijs 13 euro.Geen roeimachine in huis? Dan deze editie niet aanschaffen. Want na een korte inleiding over het wel en wee van de oorspronkelijke tekst waarbij de mycoloog ofwel paddestoelkundige leert dat pas halverwege de 17e eeuw paddestoelen geteeld werden en dat er in Antwerpen een paddestoelenmarkt bestond (verklaart dat het veelvuldig voorkomen van duivelsbrood in de tijdschriften van Weyerman?) volgt, na de eigenlijke tekst, een degelijke uitleiding. Daarin wordt de paddestoel in de literatuur en geneeskunde van de zeventiende en achttiende eeuw behandeld. Maar vooral bevat deze uitleiding een enorme praktische toelichting op de recepten uit het traktaat. Dan blijkt het korte recept van vier regels voor ‘paddestoelentaart’ uit te dijen tot twee pagina's mergpijpen, verjus, eidooiers, zwezerik, ansjovis en nog véél meer paddestoelen. Alles met aanwijzingen over de standen van voorverwarmde ovens, het kloppen en gieten, het aandrukken van deeglapjes en gaat u maar door. Ontbreekt: opgave van het, na verorbering van deze taart, te roeien aantal kilometers. [ah] | |
Denkbeeldig schoon. Lambert ten Kates opvattingen over beeldende kunst. Tekstuitgaven met commentaar. Deel 1: De briefwisseling met Hendrik van Limborch. Deel 2: Commentaar en appendix. Leiden, Primavera Pers 2006, isbn 90-59970-357. Deel 1: 308, deel 2: 312 blz. Prijs 49,50 euro.Bevat ruim veertig brieven tussen 1706 en 1725 gewisseld tussen de schilder Van Limborch (1681-1759) en Ten Kate (1674-1731) over kunstproblemen en de ideale wijzen van afbeelding; alles volgens normen van de klassieken. Tevens vindt men de tekst van Ten Kates Verhandeling over het denkbeeldig schoon (1720) en een contemporaine handschriftelijke beschrijving van zijn kabinet. [ah] | |
Kees van Strien, Isabelle de Charrière (Belle de Zuylen). Early Writings. New Material from Dutch Archives. Louvain, Peeters 2005 (La république des lettres 25), isbn 90-42916-46X. 338 blz. Prijs 45 euro.Dit werk kent niet zozeer één thema maar is een soort documentair verzamelwerk als resultaat van buitengewoon grondig, vooral archivalisch onderzoek. Dat onderzoek heeft flink veel nieuws opgeleverd aan materiaal en brieven. Het betreft vooral de jonge jaren van Belle (Van Strien beschrijft die in zijn inleiding en herziet daarmee een deel van Belles biografie). Het voert te ver hier alle gevonden brieven en documenten op te sommen. Belle-minnaars zullen hun vingers aflikken. [ah] | |
Ton Landheer, met medewerking van Anneke Landheer-Roelants, Oranje of Napoleon? De wisselvallige levensloop van Christiaan Antonij Ver Huell. Utrecht, Matrijs 2006. isbn 90-53453-016. 256 blz. Prijs 24,95 euro.Onderzoek, mede gebaseerd op vele egodocumenten in familiebezit, naar deze Ver Huell (1760-1832), broer van de eigenzinnige admiraal Carel Hendrik die Den Helder bezet blijft houden tot mei 1814. Beiden zijn zij eerst orangist, daarna napoleonist. Christiaan wordt in 1810 zelfs lid van het Franse Wetgevend Lichaam, en na 1813 blijft hij te Parijs. [ah] | |
Rebecca Noldus, Zeekoorts. Houten, Van Holkema & Warendorf 2006. isbn 90-26917-163. 302 blz. Prijs 19,95 euro.Het dertienjarige meisje Geertje monstert aan bij de voc, verkleed als jongen, en gaat haar omgekomen (?) vader zoeken. Ze maakt van alles mee: scheurbuik, muiterij. [ah] | |
[pagina 86]
| |
Dugald A. Steer, Piratologie. Het scheepsjournaal van kapitein William H. Lubber. Vert. door Piet de Bakker. Houten, Van Goor Unieboek, 2006, isbn 90-00037-28X. 28 blz. Prijs 19,95 euro.Doe-boek, voor kinderen van 8-13 jaar, waarbij via het scheepslogboek van de 18e-eeuwse piratenjager Lubber, door middel van briefjes in envelopjes, kaarten, zakjes stofgoud enzovoorts, een actief piratenleven gere-activeerd wordt. [ah] | |
L.P. van de Spiegel, Het Gulden Boekje uit de Nederlandse Bestuurskunde. Schets der regeerkunde (1786). Bewerkt door M.R. Rutgers. Delft, Eburon 2005, isbn 90-59720-903. 80 blz. Prijs 15 euro.Ontbrekend in de meeste ub's, en nauwelijks opgevallen: vermoedelijk wegens de onpraktische hoofdtitel: de heruitgave, met commentaar, van de in 1786 anoniem uitgeven Schets, over kerntaken en principes van de overheid, door de toenmalige raadpensionaris van Zeeland. [ah] | |
Ambtenarengids vroegmoderne tijdBij het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (www.inghist.nl) verschijnt het digitale Repertorium van ambtsdragers en ambtenaren 1428-1861. Het databestand bevat gegevens over meer dan de leden en hoogste ambtenaren van de belangrijkste instellingen van vertegenwoordigende, bestuurlijke en rechtsprekende aard op het huidige Nederlandse grondgebied. Het gaat om 12.000 personen en circa 25.000 aanstellingen. |
|