Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 29
(2006)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weyermans ‘Talmud’: Een vluggertje
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘U Ed. verzoek zal by my worden gehoorzaamt met de naauwkeurigheyt van een Serails stomme, die een BassaGa naar eind2 verworgt op de minste wenk van den Grooten Heer.’ Hij kondigt aan in maart met een nieuw periodiek te komen onder de titel Den luchthartige wysgeer. Van dit laatste is niets terecht gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Conflict met een uitgeverIn de jaren dertig gaat het langzaam bergafwaarts met Weyerman. Tien jaar lang waren zijn satirische weekbladen een groot commercieel succes, totdat hij in financiële problemen raakte en, door schulden gedwongen, in januari 1731 de wijk moest nemen naar de vrijplaats Vianen. In augustus van datzelfde jaar bracht Justus van Effen De Hollandsche spectator op de markt; een ander type tijdschrift, dat aan de veranderende smaak van het publiek tegemoet kwam en een geduchte concurrent zou blijken. Weyerman raakte bij zijn lezers uit de gratie.Ga naar eind3 Tot 1733 slaagt Weyerman erin de stroom in gang te houden; daarna publiceert hij met horten en stoten nogal divers werk. Eind 1735 had hij met Cornelis de Ruyt blijkbaar een ietwat naïeve uitgever opgescharreld, met wie hij verwachtte goede zaken te kunnen doen, want naast betaling voor de wekelijkse aflevering van de Talmud ontving hij tot tweemaal toe geld - de eerste keer 36 gulden, daarna zes dukaten - voor een blijspel dat hij nooit zou inleveren: Amphitryon, ofte de twee Sosias.Ga naar eind4 Deze komedie wordt al in de eerste aflevering van de Talmud aangekondigd! Een maand na het roemloze einde van de Talmud, op 31 maart 1736, legt Cornelis de Ruyt samen met een andere Haagse uitgever, François Moselagen, een notariële verklaring af over een met de vuist bevochten financieel geschil tussen hem en Weyerman. De Ruyt wilde onder meer voor ‘een wekelijks papier, genaamt Den luchthartige Wijsgeer’ aanzienlijk minder betalen dan Weyerman wenste te ontvangen. Daarnaast blijkt uit de verklaring dat er sprake was van eventuele publicatie van andere teksten, waaronder een boek over de predikant Wilhelmus Hogerwaard, waarmee Weyerman deze laatste probeerde te chanteren. Weyerman zou zich hebben laten ontvallen dat vier heren bereid waren hem voor deze publicatie in totaal 600 gulden te betalen en dat zeker 150 exemplaren gegarandeerd in Indië zouden kunnen worden afgezet.Ga naar eind5 Hiermee begint min of meer de geschiedenis die Weyerman uiteindelijk in de gevangenis zou doen belanden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Talmud: een tussendoortjeDe uit de hand gelopen financiële besprekingen over een eventuele opvolger zijn een aanwijzing dat het uitgeven van de Talmud voor De Ruyt financieel niet aantrekkelijk is geweest. De Ruyt was een van de zeer vele uitgevers in die tijd in Den Haag, waar de concurrentie moordend geweest moet zijn. Hij is eind 1736 dan ook failliet gegaan.Ga naar eind6 Blijkbaar wenste Weyerman zijn tarief niet te verlagen en wilde De Ruyt niet (meer) betalen. Uit de verklaring blijkt bovendien dat Weyerman bezig was met andere financiële zaken, de genoemde chantageaffaire. De veronderstelling is gewettigd dat de publicatie van de Talmud voor Weyerman een tussendoortje was, een routineklus, waarmee hij zijn dagelijks brood wilde verdienen. Dat is aan de Talmud ook af te lezen. Met de stijl is niets mis: professioneel, scherp, literair. Maar zijn hart ligt er niet. De formule van de Talmud is als volgt: Weyerman biedt leuke verhaaltjes, sprookjes, vertellingen, die het volk graag leest. Hij weidt op zijn bekende manier uit met toespelingen op tijdgebonden gebeurtenissen die voor de hedendaagse lezer vaak moeilijk te begrijpen zijn of met typische Weyermanniaanse karakteriseringen en stokpaardjes. Hij vertaalt, soms letterlijk, of herschrijft en ‘verbetert’ de brontekst door een creatieve emulatie. Meer dan eens laat hij de vertaalde verhalen anders aflopen: een vroom einde is voor hem niet aantrekkelijk. Dit wordt duidelijk wanneer wij kijken naar de bronnen waarop de Talmud is terug te voeren. Behalve de stijl is er in de Talmud weinig van Weyerman zelf te vinden: het is opvallend in welke mate hij put uit bestaande bronnen en hoe weinig originele tekst het tijdschrift bevat. Aan het einde van de eerste ‘Talmudische Vertelling’ in aflevering 2 deelt Weyerman zijn bron al meteen correct mee: ‘Doch dit is een bekende waarheit, dat die historie in de wyte en in de breedte staat beschreeven, in het Maasaeboek, kapittel hondert negenenzeventig, langs welk getal ik thans heb bereikt het E Y N D E.’ Alle overige Talmudische vertellingen heeft Weyerman ook ontleend aan dit Ma'asseboek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bronnen van Weyermans TalmudDe Talmudische vertellingen komen niet rechtstreeks uit de Talmud, maar uit het Ma'asseboek, een collectie verhalen over de daden van roemrijke helden uit het verleden, naar het voorbeeld van Jacobus de Voragine's Legenda aurea, maar ontstaan binnen de Oosteuropese, Jiddische cultuur. Het werk bevat naast geschiedenissen, sprookjes en sagen uit de Talmud en Midrasj, ook vertellingen over heilige mannen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de Middeleeuwen, over Alexander de Grote, Romeinse keizers of een notabele als de burgemeester van Augsburg. Het Ma'asseboek bestond uit een bonte verzameling die mondeling werd doorverteld en tevens vanaf de twaalfde eeuw in manuscripten werd vastgelegd. Het woord ‘ma'asse’ betekent letterlijk: geschiedenis. Het Ma'asseboek bevat de res gestae van grote mannen, die als voorbeeld kunnen dienen: het zijn exempla. De doelgroep bestond voornamelijk uit vrouwen.Ga naar eind7 De geschiedenissen zijn in 1602 voor het eerst in druk verschenen bij Konrad Waldkirch in Bazel. De taal van het Ma'asseboek is het Jiddisch, een door Asjkenazische joden gesproken mengtaal die voornamelijk gebaseerd was op het Duits, maar ook elementen uit het Hebreeuws en uit Romaanse en Slavische talen bevatte. Het Jiddisch was aanvankelijk vooral een spreektaal. Geleidelijk aan is men met de vastlegging in geschrifte, met het ontstaan van de Jiddische literatuur, ertoe overgegaan dit te doen met Hebreeuwse lettertekens. De getranslittereerde titel van de in 1602 in Hebreeuwse lettertekens verschenen druk luidt: Ajn schojn maasebuh (dit is: Ein schön Ma'assebuch). In 1612 publiceerde de theoloog en hebraïcus Christoph Helwig bij Kasper Chemlein te Giessen in twee delen Jüdische Historien, oder: Thalmudische, rabbinische, wunderbarliche Legenden.Ga naar eind8 Dit werk had als eerste doel de christenen uit te leggen hoe de joden hun godsdienst beoefenen en hoe zij daarbij geloofden in ongeloofwaardige verhalen. Het eerste deel, getuige het voorwoord van de auteur afgerond op 7 maart 1611, is louter een bloemlezing uit de joodse literatuur en bevat 25 verhalen die uit het Ma'asseboek afkomstig zijn. Het tweede deel, dat op 9 oktober 1611 werd afgesloten, heeft een ander karakter. De hierin opgenomen 44 verhalen uit het Ma'asseboek en de overige vertellingen worden alle voor zien van ‘Notae’, waarin Helwig de ‘leugens’ van de rabbijnen aantoont. Deze aanpak heeft mede tot doel de joden ervan te overtuigen dat zij er beter aan doen zich tot het christendom te bekeren. Het boek wordt in verschillende, voornamelijk Duitse, bibliotheekcatalogi gepresenteerd als vertaling van het Ma'asseboek. Dat is het echter beslist niet, ook al bevat het 69 verhalen uit het Ma'asseboek. Voor zover men al niet eerder heeft moeten constateren dat dergelijke catalogi de onderzoeker op het verkeerde been kunnen zetten, is hier weer een zoveelste voorbeeld. Van de in Moses Marcus, de Echo des weerelts en de Talmud in het totaal 18 door Weyerman gebruikte verhalen komen er 10 voor in deze uitgave.Ga naar eind9 Men kan dit werk niet uitsluiten als één van de bronnen van Weyerman. De definitieve editie van het Ma'asseboek, die met 254 doorgenummerde verhalen als toonaangevend wordt beschouwd, verscheen in 1723 in Amsterdam bij Salomon ben Joseph Proops, onder de titel: Aler lay geshikhte (dit is: Allerlei Geschichten).Ga naar eind10 Het is duidelijk dat deze editie Weyerman tot voornaamste bron heeft gediend. Hij moet daarvoor op zijn minst het Hebreeuwse alfabet hebben kunnen lezen. In 1736 was noch de Talmud noch het Ma'asseboek in enige andere taal bekend dan het Hebreeuws of het in het Hebreeuws geschreven Jiddisch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vertalingen zijn van aanzienlijk later. Weyerman kon dus Hebreeuws lezen, zoals hij zelf overigens in zijn autobiografie beweerd heeft. Dominee Petrus Santvoort in 't Woud had hem daarin onderwezen.Ga naar eind11 Wanneer men nu nog twijfelt aan zijn kennis van het Hebreeuws, dan kan met betrekking tot het Ma'asseboek in ieder geval worden vastgesteld dat met kennis van de Hebreeuwse lettertekens het Jiddisch leest als een Duits dialect, zoals eenieder bij de bovengenoemde getranslittereerde titels van de beide uitgaven kan vaststellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Negen vertellingenIn de Talmud biedt Weyerman negen Talmudische vertellingen. Deze zijn (met een korte aanduiding van de inhoud en een verwijzing naar de standaardnummering van het Ma'asseboek) de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1980 heeft P.J. Buijnsters er al op gewezen dat Weyerman in zijn vertaling De voornaamste beweegredenen en omstandigheden die aanleyding hebben gegeeven aan Moses Marcus tot het verlaaten van den joodschen, en tot het aannemen van den kristelyken godsdienst (1727) een aantal eigen passages heeft ingelast met twaalf Talmudische of joodse vertellingen. Ook deze verhaaltjes hebben het Ma'asseboek als bron. Bovendien heeft Weyerman vier ervan in een andere bewerking al eerder gebruikt in de Echo des weerelds bij een vooraankondiging van zijn Moses Marcus.Ga naar eind12 Ter aanvulling op Buijnsters zij hier gezegd, dat van het bovengenoemde tweede verhaal uit de Talmud ook een bewerking in de Echo des weerelds is opgenomen.Ga naar eind13 De onder nrs 8 en 9 genoemde verhalen in de Talmud staan ook in Moses Marcus, respectievelijk op pagina's 10-11 en 11-13. Verhaal nr. 9 tenslotte wordt ook verteld door Johannes Buxtorf in zijn befaamde Synagoga Judaica, door Jan Zoet in het Nederlands vertaald onder de titel Schoole der Jooden.Ga naar eind14 Overigens heeft Weyerman in de Talmud nog enkele passages opgenomen die niet op het Ma'asseboek zijn gebaseerd. Deze betreffen het verhaal De trouwzieke Venus in aflevering 3, dat teruggaat op The anatomy of melancholy van Robert BurtonGa naar eind15 en enkele zeer korte feitelijke vermeldingen in Eenige aanmerkingen over de Dood in aflevering 6 (respectievelijk een preek over het zogenaamde trapjaar van koningin Elizabeth I en een opmerking over het weven van doodsklederen door de vrouwen van het eiland Man). Van deze twee laatste anekdotes hebben wij de feitelijke bron van Weyerman nog niet kunnen vaststellen, hoewel zij in de contemporaine literatuur vaak voorkomen.Ga naar eind16 Terugkomend op de negen Talmudische vertellingen in de Talmud merken we op dat na een uitgebreide inleiding ter introductie van het weekblad in de eerste aflevering de grootste verhalen uit het Ma'asseboek worden uitgesmeerd over de afleveringen 2 tot en met 5. Aflevering 6 bevat twee verhalen, aflevering 7 weer één. Aflevering 8 bevat drie verhaaltjes, waarvan twee al eerder gebruikt. Nu vastgesteld is dat afleveringen 2 tot en met 8 vrijwel volledig op identificeerbare bronnen berusten is het interessant naar de eerste aflevering te kijken, die Weyerman als inleiding op het weekblad zelf gecomponeerd heeft. Hij legt uit wat de Talmud is, hoe die tot stand is gekomen, hoe die past binnen de joodse traditie en cultuur, waarbij de feiten zoals gebruikelijk bij dit soort stof gebaseerd zijn op Le grand dictionnaire historique van Louis Moreri. Deze uitleg is overigens correct. De uitleg wordt echter onderbroken door een uitweiding, die meer dan de helft van de aflevering beslaat. Weyerman heeft deze uitweiding nodig om de bewerking van zijn latere Talmudische vertellingen in de context te plaatsen van fabuleerders en sprookjesvertellers van allerlei slag, die door de mensen in het algemeen zo graag geloofd worden. De stijl van de verhalen lijkt op die van het ‘David Joris wonderboek’. De Talmud (de Misjna en de Gemara) is onderverdeeld in zoveel boekdelen, dat het lijkt op al die bij het publiek gewaardeerde veeldelige werken als ‘De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kleopatras, Amadissen van Gaulen, Kassandras, Tragischen Historiën, en diergelyke uylskuikens orakelen.’ Dit soort werken wordt door tweederangs auteurs geschreven. Het is allemaal verzonnen; het is historisch onbetrouwbaar, het is fictie. Maar het publiek wordt er blijkbaar door vermaakt en kent er een hoog waarheidsgehalte aan toe. Weyerman legt zich hierbij neer en zal met zijn Talmudische vertellingen het goedgelovige publiek ook trachten te amuseren. Wellicht zijn de gulden legenden van de joden bij het publiek net zo populair als de Legenda aurea, maar het moet wel duidelijk zijn dat Weyerman het maar sprookjes vindt. Bij vergelijking met de bron kan geconstateerd worden dat Weyerman de oorspronkelijke verhalen niet zonder meer overneemt. Hij bewerkt ze, zoals bij hem gebruikelijk, en geeft bij herhaald gebruik steeds een andere bewerking. Maar hij doet ook meer. De Talmudische verhalen zijn exempla voor de joden en voor hen schrijft hij niet. Hij ontdoet de door hem gebruikte vertellingen van hun oorspronkelijke exemplarische karakter en voegt zijn eigen stokpaardjes toe. Ook corrigeert hij de verhalen uit de bron wanneer daarin verteltechnische fouten voorkomen. Een voorbeeld is het verreweg grootste verhaal uit het Ma'asseboek (nr. 143), waarvan hij over drie afleveringen verspreid twee verhalen maakt. De hoofdfiguur, rabbijn Chanina, gaat in de bron als een gehuwd persoon met drie broden op pad. Het bronverhaal vertelt slechts wat hij met twee broden doet en eindigt met zijn huwelijk met de koningin van Israël, waardoor hij naast haar op de troon belandt. Weyerman geeft hem slechts twee broden mee, en laat hem ongehuwd zijn reis maken die met het huwelijk afloopt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weyerman en de jodenOndanks de door Buijnsters in 1980Ga naar eind17 en Hanou in 1981Ga naar eind18 reeds gemaakte opmerkingen over het vermeende antisemitisme van Weyerman schaart Y. Kaplan hem in 1995 nog steeds onder de virulente antisemieten uit de jaren 1730-1740, naast Claus van Laar.Ga naar eind19 Deze opvatting dient dus nog steeds te worden bijgesteld. In Weyermans geschriften zijn de opmerkingen betreffende de joden niet aanwijsbaar antisemitisch. Bijvoorbeeld bracht hij in de Rotterdamsche Hermes (1720) de joden weliswaar ter sprake, maar veel meer dan het karakter van gemeenplaatsen hebben die passages niet.Ga naar eind20 Zijn opmerkingen over hen zijn bovendien summier. In zijn Historie des pausdoms (1725) bespot Weyerman wel meermalen de Talmud, maar echt negatief laat hij zich alleen uit over de joden die uit Duitsland of Polen afkomstig waren, niet over de Portugese of Sefardische joden die al veel langer in de Republiek verbleven. Hij grossiert eerder in stereotypen en is over de Fransen (pastei-etende Gaskonjers die van verwaandheid aan elkaar hangen) minstens zo negatief. Zelfs De beschryving van de schouwburg der smoussen in de Echo des weerelds, nr. 23 van 25 maart | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
1726, is meer hilarisch dan antisemitisch. Naast de Talmud heeft Weyerman nog een tekst geschreven, waarin al in de titel wordt gerefereerd aan het jodendom: Den wandelende Jood. Deze tekst is in handschrift overgeleverd en naar alle waarschijnlijkheid geschreven in de jaren twintig.Ga naar eind21 Ook hierin zijn geen antisemitische tendensen te vinden. Weyerman gebruikt in dit verhaal een oude Jood om zijn verhalen te vertellen. Bepaald grappig is het dat deze ‘gebaarde Redenkonstenaar’ een fraaie karakterschets levert van de door Weyerman wel degelijk gehate Fransman onder de titel Karakter eens Leliaans. Begin jaren dertig kwam Weyerman geleidelijk in financiële problemen en ging hij tekeer tegen de woekerpraktijken toegeschreven aan joden. Hij past hiermee in een door Kaplan geschetst patroon, waarbij in het tweede kwart van de achttiende eeuw een toename in antisemitisme ten opzichte van juist de Asjkenazische (Hoogduitse) joden in de Republiek zichtbaar wordt.Ga naar eind22 Vooral in Den adelaar (nr. 9 van 25 april 1735) haalt Weyerman fel uit naar de woekerpraktijken (‘Repentagie’) van de Hoogduitse joden. In de aankondiging aan het einde van het voorafgaande nummer zegt hij expliciet dat de ‘Portugeesche Jooden part noch deel hebben aan de [...] verderflyke Negotiatie, getytelt de Repentagie’. In de Talmud (1736) daarentegen is Weyerman weer neutraal: hier is zijn houding tegenover de joden conform zijn algemene aversie tegen katholieken, Böhmisten, David Joristen, Gulden Legendegelovigen, sprookjesvertellers en fabuleerders. Wij veronderstellen daarom dat bij Weyerman over het algemeen geen antijoodse houding geconstateerd kan worden, anders dan passend binnen het algemene kader van zijn tijd. Zoals wel vaker overheerst bij Weyerman eerder het persoonlijke dan het ideologische. Het zou ons niets verbazen, wanneer ooit archiefstukken worden gevonden waaruit blijkt dat Weyerman toen hij in financiële problemen kwam slachtoffer is geworden van een ‘woekerjood’. Hij keerde zich tenslotte ook pas tegen de Baron van Syberg toen in 1732 gebleken was dat hij voor de oplossing van zijn financiële problemen niet op deze oplichter kon vertrouwen.Ga naar eind23
De Talmud is in 1736 geschreven om Weyermans financiële problemen een beetje te helpen oplossen. Maar hij deed dit wel naast andere in voorbereiding zijnde projecten. Helaas voor hem én voor zijn uitgever werd het blad geen succes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
T. Scharp, Plattegrond van de Huysinge Graafwijk, 1762 (Rijksarchief Noord-Holland, Haarlem)
|
|