totaal geen Verlichting in Nederland bestaan hebben (wijnbouw boven de Moerdijk, in de bewoordingen van Zwager). Zoals maar al te bekend is (we moeten daar niet te lang over zeuren) werden en worden de vaderlandse inzichten over de lange achttiende eeuw en de Verlichting soms beheerst door de gedachte dat er in ons land tussen Huygens en Huet niets aan de hand geweest is. Dat men daar ter neder zat onder zijn vijgenboom en daar (o wonder!) uitsluitend pruimen at van het merk Van Alphen. Of dat men hier in alle opzichten slechts imitator is geweest van de Fransen.
De werkelijk nieuwsgierige, die zijn bronnen las, in druk of in handschrift, zonder daar op voorhand een morele of wereldbeschouwelijke selectie uit te maken, ontwaarde in deze periode daarentegen een voortdurende spanning van culturele, religieuze en politieke aard. Wie er oog voor had, bemerkte alleen al en zelfs in de eindeloze spectatoriale discussies over de angst voor bijvoorbeeld het deïsme, dat er blijkbaar iets broeide. Hij kreeg een vermoeden dat in een aantal gevallen van de vaderlandse, vrij laat van het etiket ‘christelijk’ voorziene christelijke verlichting, misschien iets voorgestaan werd dat uiteindelijk helemaal niet zo christelijk was (dat hangt een beetje af van onze definitie van christendom; en daarover kan men toen en nu snel woorden krijgen).
De decennia lang gebruikelijke vraag waarom campisten zich zo vaak met ‘extremisten’, ‘radicalen’, bezig hielden kon/kan slechts met een licht schouderophalen beantwoord worden. Men komt die nu eenmaal tegen. Er waren zelfstandig denkenden, in vrij grote getale. Er bestond een Nederlandse Verlichting, in allerlei kleurschakering.
De Stichting Weyerman is echter, in cultureel opzicht, slechts relatief belangrijk geweest. Het heeft de stichting altijd aan menskracht, en zelfs aan talent, ontbroken om fundamentele studies het licht te doen zien, van een kaliber als Israels Radical Enlightenment. Ik wijs toch op een paar zaken op grond waarvan mag blijken dat er een zekere invloed is uitgegaan van deze kring, of van mensen die met de stichting geassocieerd worden.
Wat Weyerman zelf betreft: over hem zijn enkele proefschriften verschenen; tevens verscheen een aantal tekstuitgaven. Er kwam een voorlopige bibliografie van zijn werk tot stand.
Breder: in deze kring werd de eerste inventarisatie gemaakt van het Nederlandse fictieve proza tijdens de Verlichting, en een lijst van alle tijdschriften aanwezig in de Universiteit van Amsterdam. Van groter belang is dat vanuit dit milieu tientallen tekstedities verschenen, en nog verschijnen: een poging om een basis te leggen voor een nieuwe literatuurgeschiedschrijving van deze periode. Hier bestond aandacht voor de breedheid van de Verlichtingscultuur: ik noem slechts studies, artikelen en tekstuitgaven over de vrijmetselarij, het kantianisme, de gnosis. Een lange rij ‘nieuwe’ auteurs kreeg aandacht (Van Swaanenburg, Duijkerius, Nomsz, Van den Burg, Paape, de Lannoy). Campisten hadden tevens aandacht voor het kleinste detail: bijvoorbeeld voor het aantal toeschouwers in toneeltenten op de Amsterdamse Botermarkt, de drukverschillen van de Julia, de Amsterdamse boekverboden 1747-1794. Het zijn maar voorbeelden.
Misschien is het belangrijkste nog niet aan de orde gekomen: het bestaan van het tijdschrift, de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Die naam is ooit moedwillig gekozen: hij klinkt kneuterig, maar verraadt, alweer, het psychogram van het JCW als zodanig, namelijk de aandacht voor de mededeling van realia. Het JCW grossiert nu eenmaal niet (helaas! denk ik wel eens) in metatheorieën, en is in de loop der tijden tamelijk immuun gebleken voor marxistische, postmodernistische, en allerhande lumièristische ideologieën (zelfs radicale: zoals die van Margaret Jacob). De naam van het blad zal misschien verande-