Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 22
(1999)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
De Redenvoering over het geheugen
| |
[pagina 82]
| |
heil vervat in verdrukkingen, dat alle verstandige mensen die kwellingen van ziel en lichaam kunnen aanvaarden.Ga naar eind10. Er is eigenlijk maar een enkelt weezendlyk ongeluk dat den mensch kan overkomen, namelyk, de bekentenis van zyn fout, en het verwyt van een begaane misdaad by zyn gewisse. [...] Het verdriet maakt den mensch eerlyk en wys; want door de smart erkent hy zyn dwaaling, en het gevoel van die smart geeft hem een denkbeelt ontrent de verbetering van zeeden. Nooit wert de deugd zo volmaakt onderweezen als by een gestreng bestraffer, die langs de roede van tucht, en door het vuur van wederwaardigheyt, het schuym der zonden afschuurt, en het roest der overtreedingen komt uyt te branden.Ga naar eind11. In deze passage zie ik een al dan niet oprechte schuldbelijdenis van Weyerman, waarbij hij zijn rechters dankt voor de hem opgelegde straf. Zij hebben hem de plaats en de tijd gegeven om tot dit inzicht te komen. | |
Afwijkend exemplaarDe Universiteitsbibliotheek Amsterdam bezit twee exemplaren van dit werk, maar met een van die exemplaren (UBA: 2007 D 49) is iets vreemds aan de hand. Dat wijkt op een aantal punten af in vergelijking met de drie andere. Wat zijn de verschillen? Allereerst de titelpagina. De titel is wel gelijk, maar eronder staat nu: ‘door wylen Jacob Campo Weyerman’. Het werk werd gedrukt ‘voor den Autheurs Weduwe’ en was te bekomen bij Anthoni van Dole, boekverkoper in 's-Gravenhage. Daaronder is in Romeinse cijfers het jaartal 1748 gedrukt. Op de versozijde van de titelpagina lezen we: ‘De Weduwe wylen Jacob Campo Wyerman, erkent geene Exemplaren voor de haaren, dan de zodaanigen welke eygenhandig onderteykent zyn door’. En daarachter staat de handtekening van Anthoni van Dole.Ga naar eind12. Op het eerste gezicht is dit een latere herdruk. Een herdruk gemaakt in opdracht van de weduwe van Jacob Campo Weyerman, na diens overlijden in 1747. Maar er is nog iets merkwaardigs. Het werk telt net als de andere exemplaren zes katernen, A tot en met F, maar het A-katern bevat een geheel andere tekst dan het A-katern van de uitgave uit 1742. Het B- tot en met F-katern bevatten wel dezelfde tekst. Sterker nog, ze zijn identiek, dat wil zeggen dat ook het zetsel gelijk is aan dat van het eerder verschenen werk. Marleen de Vries heeft deze afwijkingen ook gezien en heeft het werk terecht een aparte plaats gegeven in haar bibliografie. Zij noemt deze uitgave een titeluitgave van het werk uit 1742.Ga naar eind13. Nu spreken we van een titeluitgave als we te maken hebben met een uitgave van het restant van een druk of oplage, die door middel van een nieuw jaartal, of een nieuw titelblad up to date is gemaakt.Ga naar eind14. We komen dit verschijnsel onder andere tegen bij het tijdschrift De Doorzigtige Heremyt. De vijfentwintig losse afleveringen werden na verschijnen voorzien van een losse titelpagina en zo werd het werk nog een tijdlang verkocht. Na verloop van tijd raakten de titelpagina's op en omdat er nog steeds losse afleveringen waren, werden er weer nieuwe titelpagina's gedrukt. En zo bezitten we in enkele bibliotheken bundelingen van die vijfentwintig afleveringen, waarbij de titelpagina's op enkele onderdelen verschillen.Ga naar eind15. Want bij het opnieuw zetten van de titelpagina treden er gemakkelijk verschillen op, hoe nauwkeurig er ook gewerkt wordt. De tekst wordt iets anders opgemaakt. De zetter breekt bijvoorbeeld een woord af op een andere plaats. Er verandert iets in het impressum. Kortom, wie de titelpagina's met elkaar vergelijkt, ontdekt al snel kleine of grote verschillen. En toch kunnen we zo'n uitgave geen herdruk noemen, want de katernen die achter de titelpagina zitten, het eigenlijke hoofdwerk, verschillen niet, vandaar de aan- | |
[pagina 83]
| |
duiding titeluitgave. Het is ook nog mogelijk dat de losse katernen doorverkocht worden aan een andere boekverkoper, die het werk onder zijn eigen naam wil uitbrengen en daartoe een nieuwe titelpagina maakt Ik ben er niet zo gelukkig mee, dat in de Bibliografie de uitgave van 1748 een titeluitgave wordt genoemd, omdat het niet voor honderd procent een titeluitgave is, want het A-katern bevat een andere tekst De Bibliografie geeft van het werk ook de opbouwformule: 4o: π1, A4 (-A1), B-F4 [$3]. Dit betekent dat het werk is gedrukt in kwarto en bestaat uit een losse titelpagina, een A-katern waarvan het eerste vel ontbreekt, en vijf complete katernen van acht pagina's. De zes katernen zijn tot en met het derde blad voorzien van een katernsignatuur. Marleen de Vries veronderstelt dat het juiste A-katern ontbreekt en dat daarvoor in de plaats een A-katern uit een ander werk is meegebonden. Ik heb het exemplaar in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam nog eens nauwkeurig bekeken en ik heb enkele verrassende ontdekkingen gedaan. Het A-katern mist inderdaad het eerste vel.Ga naar eind16. Dat is losgesneden van pagina 7/8. Er is wel een strookje papier behouden, het zogenaamde kimmetje, waardoor het mogelijk blijft om het katern vast te naaien aan de andere katernen. Dat eerste vel is natuurlijk de oorspronkelijke titelpagina geweest, met de titel van het werk, de naam van de auteur en het impressum. De versozijde kan onbedrukt zijn geweest, maar er heeft volgens mij beslist iets gestaan, want aan de binnenzijde van het kimmetje staat in inkt de letter ‘n’ geschreven. Het is erg jammer dat we de oorspronkelijke titelpagina missen, maar toch weten we hoe het werk heette, want de titel wordt op pagina 3 herhaald en die luidt: Redenvoering over het geheugen. Deze titel komen we ook tegen bij de gedrukte werken van Weyerman in het Naamregister van Johannes van Abkoude.Ga naar eind17. Op pagina 407 staat: Letterlievende Zedekunde. Dat is de verkorte weergave van de lange titel Eenige letterlievende, zeedekundige, historische en stichtelyke betrachtingen. Daaronder staat over 't geheugen, de verkorting van de Redenvoering over het geheugen. Het A-katern van het exemplaar in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam is dus niet zomaar een katern; nee, het is het begin van een tot op heden onbekend werk van Jacob Campo Weyerman. Dit nieuwe werk is jammer genoeg niet compleet. Het A-katern eindigt op pagina 8 weliswaar met een zin met een punt, maar daaronder staat de custode ‘Veel’, en dat houdt in dat er in ieder geval nog een B-katern moet volgen, dat begint met het woord ‘Veel’. En mogelijk volgen daarachter nog meer katernen. De Eenige letterlievende betrachtingen en de Redenvoering over het geheugen (in het vervolg Redenvoering) waren volgens het Naamregister beide verkrijgbaar bij de Haagse boekverkopers Ottho en Pieter van Thol. En zeer waarschijnlijk zijn beide werken ook gedrukt voor rekening van Jacob Campo Weyerman. De geschreven ‘n’ aan de binnenzijde van het kimmetje kan dus heel goed de slot-n zijn van Weyermans handtekening, die hij plaatste onder een soortgelijke mededeling als in de Eenige letterlievende betrachtingen. Kunnen we iets zeggen over het jaar van uitgave van de Redenvoering? Ja, het Naamregister verscheen in april 1743Ga naar eind18. dus de Redenvoering moet voor die tijd verschenen zijn. Hoewel er in de titel van het werk van Johannes van Abkoude staat dat het register loopt tot 1741, zijn er volgens de voorreden toch ook nog werken opgenomen die verschenen waren in 1741 en 1742Ga naar eind19. en dus neem ik aan dat beide werken zijn uitgegeven in 1742. Het exemplaar in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam krijgt nu een geheel nieuwe status. Het is een bundeling van twee werken. Na de dood van Weyerman zijn de overgebleven exemplaren van beide werken door boekverkoper Anthoni van Dole voorzien van een nieuwe titelpagina. Het is dus eigenlijk een titeluitgave van twee werken.Ga naar eind20. Beide werken zijn gedrukt op papier met hetzelfde watermerk, voorstellende het wapen van | |
[pagina 84]
| |
Afb. 1 en 2: Titelpagina en versozijde van Eenige letterlievende betrachtingen uit 1742. Ex. UBA Br. Pijn. 188-2 (foto UB Amsterdam)
| |
[pagina 85]
| |
Afb. 3 en 4: Titelpagina en versozijde van Eenige letterlievende betrachtingen uit 1748. Op het omgeslagen kimmetje is nog de letter ‘n’ te zien. Ex. UBA 2007 D 49 (foto UB Amsterdam)
| |
[pagina 86]
| |
Amsterdam. Ook de Eenige letterlievende betrachtingen uit 1742 is gedrukt op dit papier. De titelpagina van Anthoni van Dole is gedrukt op papier met een ander watermerk. Ik onderscheid wel verschillende lettertekens, maar kan er niets uit opmaken. | |
Omvang van de Redenvoering over het geheugenDe uitgave van de Redenvoering is incompleet, maar toch kan ik wel iets zeggen over de omvang van het werk. In het Naamregister van Johannes van Abkoude staan ook de verkoopprijzen vermeld. De Eenige letterlievende betrachtingen kostte elf stuivers. Dat werk telt zes katernen. Een koper moest dus ongeveer twee stuivers betalen voor één katern kwarto. Als we deze berekening toepassen op de drie stuivers die voor de Redenvoering over het geheugen gevraagd werden, dan zal dit werk uit anderhalf of hooguit twee katernen hebben bestaan.Ga naar eind21. | |
Inhoud van de Redenvoering over het geheugenWaar gaat de Redenvoering over? In het begin uit Weyerman zijn bewondering over het geheugen. Hij noemt het ‘het zeldzaamste wonder onder alle de Menschelyke hoedaanigheden’.Ga naar eind22. Het geheugen kan enorm veel bevatten, maar neemt nauwelijks plaats in en wordt de mens nooit tot last. Wie het brein van iemand ontleedt, vindt zelfs niets terug van hetgeen in het geheugen opgeslagen was. Vervolgens beschrijft Weyerman enkele historische figuren die over een uitzonderlijk geheugen beschikten en dan volgt er nog een passage over het geheugen bij de dieren en daarna... daarna houdt de tekst helaas op. Het onderwerp is heel interessant en ik heb mij afgevraagd of Weyerman niet vaker over het geheugen heeft geschreven. In het tijdschrift Het Oog in 't Zeil trof ik een aflevering aan, die helemaal gewijd is aan dit onderwerp. En dat niet alleen, de tekst van aflevering 14 is grotendeels gelijk aan de tekst van de Redenvoering over het geheugen. Dat is een belangrijke vondst, want tot op heden kon nog niet vastgesteld worden of het tijdschrift Het Oog in 't Zeil nu wel of niet door Weyerman was geschreven. Ik kan nu bewijzen dat de tekst van aflevering 14 teruggaat op een eerder verschenen werk van Weyerman en dat hij dus ontegenzeggelijk de auteur is van die aflevering. De tekst van aflevering 14 en die van de Redenvoering lopen in het begin vrijwel parallel aan elkaar. Ook in Het Oog in 't Zeil verwondert Weyerman zich over het geheugen. Vervolgens behandelt hij de historische figuren, maar in plaats van acht personen, zoals in de Redenvoering, noemt hij er nu nog maar drie. Ook de passage over het geheugen bij de dieren ontbreekt in Het Oog in 't Zeil. Maar Het Oog in 't Zeil heeft daarnaast ook weer meer tekst dan de Redenvoering. Na de historische figuren volgt er een persoonlijke opmerking en dan komt er een nieuwe alinea en die begint als volgt: ‘Veeltyds is ons geheugen bros en trouwloos...’Ga naar eind23. Pagina 8 van de Redenvoering eindigt met de custode ‘Veel’, en het zou heel goed kunnen dat de rest van aflevering 14 overeenkomt met de tekst van het ontbrekende B-katern.Ga naar eind24. Ik stel dan ook dat de anderhalve of twee katernen Redenvoering zijn ingekort tot één tijdschriftaflevering Oog in 't Zeil.Ga naar eind25. De resterende tekst van aflevering 14, gezet op dezelfde wijze als in de Redenvoering, is ongeveer tweeënhalve pagina lang. Dat is te weinig tekst voor het halve of hele ontbrekende B-katern. Wat we nog missen is de beschrijving van een methode om het geheugen te trainen. De eerste zin van de Redenvoering luidt namelijk ‘Benevens een schetsgewyze Omschryving van zekere onfeylbaar Hulpmiddel, om een verzwakt Geheugen weder op te wekken, te versterken, en te behouden tot aan een hoogen ouderdom.’ Dit gedeelte uit de Redenvoering is bij het samenvatten waarschijnlijk ook | |
[pagina 87]
| |
geschrapt In Het Oog in 't Zeil wordt er wel naar verwezen. Na de opsomming van de historische figuren zegt Weyerman dat hijzelf ook over een goed geheugen beschikt. Meerdere keren heeft hij tijdens slapeloze nachten vijftig tot zestig verzen gemaakt, die hij de volgende morgen op papier zette zonder de minste verandering, ‘voor welke genade ik, naast den Heere, een voor het geheugen onfeilbaar hulpmiddel heb te danken.’Ga naar eind26. In het vervolg van de aflevering vraagt Weyerman aan een Natuurkundig Wysgeer, naar het verschil en de oorzaak van een sterk en een zwak geheugen. De geleerde antwoordt hem dat dit komt door de ‘hoedaanigheid van het brein’. Een matig droog brein zou veel beter van geheugen zijn dan een vochtig, want door het vocht kunnen de hersenen indrukken minder goed vasthouden. Dit verklaart tevens waarom het geheugen van kinderen zwak is, want hun hersenen zijn zeer vochtig. Weyerman heeft zo zijn twijfels. Hij is een goed observator en vraagt hoe het komt, ‘dat veele oude menschen, zaaken voorgevallen in hun kindsheid geheugen, zestig en meer jaaren geleeden, en het geene naauwelyks twee ofte drie dagen voorviel in hunnen ouderdom, schielyk vergeeten?’Ga naar eind27. Het geheugen kent nog meer eigenaardigheden. Het is Weyerman opgevallen, dat de mens gemakkelijk iets onthoudt waarop hij gesteld is, maar ook dat hij niets kan vergeten met voorbedachten rade. Daarom dient een ieder omzichtig te zijn in zijn handelen. Verder raadt hij de lezer aan zich niet telkens aangedane beledigingen te herinneren, opdat hij niet verbitterd wordt ten opzichte van zijn medemensen. Een advies dat eenieder van ons nog altijd ter harte kan nemen. | |
[pagina 89]
| |
Bijlage 1: Redenvoering over het geheugenGa naar eind1.[3] BEnevens een schetsgewyze Omschryving van zekere onfeylbaar Hulpmiddel,Ga naar eind2. om een verzwakt Geheugen weder op te wekken, te versterken, en te behouden tot aan een hoogen ouderdom. By aldien 's Menschen Geheugen maar eenmaal verviel in een slaapziekte, ja, indien het Geheugen maar effentjes kwam te sluimeren, zou de Aarde een Markt vertoonen van zinnelooze Schepselen; zo veels te luydruchtiger, dewyl den Mensch is beter bespraakt als het gros der onvernuftige Dieren. Het Geheugen is het zeldzaamste wonder onder alle de Menschelyke hoedaanigheden. Vergt men my tot een bewys van die Wonderspreuk; welaan, ten dien eynde is de web van de navolgende Omschryving geschooren op het getouw van ons Geheugen. Inderdaad is het Geheugen de SchatkamerGa naar eind3. aller Dierbaarheden by 's Menschen leven; als van 's gelyken het Gedenkschrift en het Dagverhaal van alle ondermaansche verrichtingen en zaaken. Het schynt ons toe, dat de Voorzienigheyt, dewelke 's Menschen Omzigtigheyt bedoelde, hem van een Berichtboek heeft voorzien, op dat niets zyn Geheugen mogt komen te ontschieten. Alhoewel nu het Geheugen is het uytgestrekt Boelschrift des Weerelds, nochtans strekt het tot geen last aan den Mensch, noch beslaat de geringste plaats in het geheel. Het Geheugen is zelfs onzichtbaar aan de oogen van myn begrip; ik gevoel geenszins dat het my drukt door eenig gewigt; ook ziet geenig Sterveling dien innerlyken Schat, al was 't ook dat hy die naspeurde langs Leeuwenhoeks Vergrootglaazen, ofte Hartzoekers Verrekykers. [4]Is dit niet een bovennatuurlyk Wonder, dat den Mensch alles vermag op te leggen in zyn Geheugen, opgerêkent van het zand der Zëen, tot aan de glorieryke straalen der Zonne; en na welgevallen ieder gedeelte opmonsteren in het byzonder, zonder nochtans de plaats te ontleedigen waar in alle die byzonderheden leggen opgeslooten, noch het eene te dringen op het andere, hoe veel ook hy 'er komt toe te voegen? Wat toch is 't voor een soort van Jets, waar in zelfs den uytgestrekte Oceaan legt opgevouwen? Waar in Volken, Steden, den groote Aardkloot, ja alle de Hoofdstoffen zich onthouden, zonder de aldergeringste beslommering? Hoe komt het by, dat in die kleyne onzichtbaare plaats, de hoogte van het Gestamte, deszelfs Glans, de tusschenwydte van die Hemellampen, den omtrek der Aarde, en de Natuur aller zaaken zyn verhoolen, altoos gereed te verschynen op 's Menschen afkondiging? Hoe stont den Koning Saul te staaren, toen de Toveres van Endor den gewaanden Geest van Samuel deed verryzen, door haar bezweeringen? Waarom staan wy dan niet te staaren, als wanneer wy hooren en zien, dat den Mensch alles doet opkomen langs zyn verbeelding? Dat hy alles doet verschynen in onze tegenwoordigheit; ja wat meer is, in die gestaltens waar in die voorwerpen ons zyn beschreeven. Zekerlyk is 't een werk van Onbepaaldheyt, dat zulk een kleyne kloot, ofte 's Menschen pan des hoofds, byna vervat een Oneyndigheyt van konsten, wetenschappen, en zaaken. Welk een Oceaan van byzonderheden, ordentlyk vloeiende van de tong eens Redenkonstenaars, komt ons te ontmoeten, weshalve iemand die hem niet zag spreeken, zou denken, dat die man dat alles oplas uyt een gedrukte naamrol: en wie hem ziet en hoort redeneeren, staat opgetoogen, onbewust uyt welk een onuytputtelyke Bron alle die snelle stroomen komen te vlieten. Vraagt hem na de Zee; en hy zal u zeggen wat in die hoofdstoffe is vervat Polst hem betreffende de Lucht, den Hemel, of wat 'er vorder kan vallen onder het bereyk van een eyndig Verstant, en maar weynig zal 'er weezen waar over hy niet zal spreeken na deszelfs aardt. Een geleert Man, alleenlyk by zyn Geheugen, is een Schat[5]kist aller Konsten; en nooit gaat hy zich vermeyen, als omcirkelt met een Boekvertrek. Gelyk als den Koninglyke Psalmist zegt van de Zon, dat die gaat van het eene tot aan het andere end des Hemels, en dat niets is verborgen voor deszelfs hette: Op die wyze wandelt het Geheugen tusschen de alderafgelegenste deelen, en niets is 'er bekent op dit halfrond, dat het niet komt te omvatten. Maar niets is meer verwonderlyk, dan dat 'er voor of na, geen de minste indruk noch eenig merk van dat Wonder is te bespeuren. Wat toch is 'er meer te beschouwen in den Mensch, dat uyterlyk na Geheugen gelykt? En wat Natuurkundig Wysgeer, wat Hoogleeraar in de Ontleedkunde, zal ons | |
[pagina 90]
| |
De vermogens van de ziel worden gelocaliseerd in drie cellen. In de voorste cel worden de zintuiglijke indrukken en de ingebeelde voorstellingen opgeslagen. In de middelste zetelen kennis en oordeel. In het achterhoofd bevindt zich het geheugen. Uit: Robert Fludd, Utriusque cosmi [...] historia. Oppenheim, Joh. Th. de Bry 1617. (foto Bibliotheca Philosophica Hermetica, Amsterdam)
| |
[pagina 91]
| |
zeggen, waar in de overgrootheyt van het Geheugen berust? Wat hand, wat pen is bevoegt, ons een Beschryving te geeven van dat geheym, of wat Konstpenseel zal ons deszelfs uytgestrektheyt afmaalen? By voorbeelt. Ontleed den Mensch, en gy zult niets vinden dat na het Geheugen komt te gelyken. In het Schepsel werden gevonden Beenders, Zenuwen, Muskelen, Vleesch, Bloed, Aderen, Merg, en verderflyke zelfstandigheden: doch wy zien 'er geen overblyfzel, geen gelykenis van die Wonderen, dewelke voortkwamen uyt den Mensch by zyn leven. Ook is 'er geen spoor noch merk te vinden van eenige verre afgelegene ofte uytheemsche zaaken. Ontleed het Breyn, dien Zetel der Zinnen, dien Winkel der beezige Gedachten, en dat Hof der Menschelyke gedenkschriften. Wat toch wert aldaar ontdekt by de naauwkeurige Bezigtigers van de Natuur? Niets als een witte sponsachtige zelfstandigheyt, verdeelt in drie cellen,Ga naar eind4. en aan de kleynste van dat drietal wert het Geheugen toegeeygent: maar geen enkele regel schrifts, noch eenig denkbeelt van iets afweezends, valt aldaar te leezen. Zekerlyk, indien een ogenblikkig en verganklyk Mensch zo veele zaaken en dingen kan by zig draagen, onbelaaden en ongemerkt; indien zulk een kleyn punt als het minst achterdeel der Hersens, de bezeffingen van zodaanige onmeetelyke uytgestrektheden van dingen kan houden; ‘Dan vermoogen wy [6] redelyker wyze de Alweetenheyt veroorloven aan den Grooten Schepper van het Geheugen, en van alle andere dingen’. Want ongetwyfelt is het ons bekent, dat wy geheugen, ende het is ons onbekent, wat wy niet geheugen. Den Redenkonstenaar der aloudheyt zegt, ‘Dat het Geheugen is een verrukking van zaaken ingedrukt in ons gemoed’. Buyten twyfel is het Geheugen een verstaanbaar vermoogen, dat de denkbeelden bewaart ontstaande uyt de algemeene bezeffing, langs de tusschenkomst van de inbeelding, welke denkbeelden het na vereysch van zaaken kan voor den dag brengen. Het Geheugen is de bewaarplaats van de Ziel, alwaar zy alles ophoopt wat zy is gezint te bewaaren. In die bewaarplaats legt den Inboel des Weerelds opgepakt; en gelyk als iemand in een bewaarkamer verscheyde stukken omkeert en verlegt, voor hy het geen 'er wert gemist komt te vinden. Op die wyze geheugt niet altoos den Mensch het geene hy betracht op een stel en sprong, maar is veeltyds genoodzaakt onderscheyde dingen om te roeren, voor hy het gezogte komt te ontdekken. Hoe verwonderlyk is het Geheugen in deeze, en hoe loom in geene Menschen! Zo krachtig was het Geheugen van Appius Klaudius, dat hy zich beroemde met waarheyt, van alle de Roomsche Borgers te konnen begroeten by hunne naamen. En Mithridates,Ga naar eind5. Koning van Pontus, sprak twee-en-twintig Taalen, en kon alle zyn soldaaten opmonsteren by geheugen met hunne naamen. Johan Pic, Heer van Mirandola, by Scaliger genaamt een Monster zonder gebreken, verstont en sprak twee-en-twintig onderscheyde Taalen, toen hy pas was getreeden in zyn achttiende jaar. Vieren-twintig jaaren oud zynde, verdeedigde hy negenhonderd betwistelyke Vraagstukken betreffende de Zedekonst, de Godgeleerdheyt, de Wiskunde, de Geheyme Konst, de Natuurkunde, en de Geheymkunde der Jooden, allen niet alleenlyk getrokken uyt de Grieksche en Latynsche Schryvers, maar van 's gelyken gevestigt op het gezag der Hebrëen en Kaldëers. Een verbaazent Voorbeelt, beyde van Geleerdheyt en Geheugen. [7]Klaudius Salmasius is een tweede Monster van Geleerdheyt geweest, en zo weergaloos van Geheugen, dat hy onderscheyde geletterde Vertoogen opstelde zonder behulp van eenige Boeken. Niet dat het een bedryf is zonder weergaa, Boeken te schryven, zonder behulp van Boeken; maar het aanhaalen van honderde, ja duyzende bewysplaatsen uyt aloude en hedendaagsche Schryvers, is juyst aan alle Geletterden niet gegeeven. Aangaande nu den bovengemelde Koning van Pontus, zal ik den Leezer de navolgende byzonderheyt, betreffende het hoog gedacht dat de Romers hadden opgevat voor deszelfs Geheugen, mededeelen. Toen den Roomschen Raad alle de Boeken van dien Vorst had ten vuur gedoemt, sprak Kassius Severus, ‘Dat indien den Raad niet wilde gedoogen dat deszelfs Boeken zouden verblyven, zy den Koning zelve moesten verbranden, dewyl hy ze allen bezat in zyn geheugen’. Zo ongemeen sterk van geheugen was den beroemde Latynsche Dichter Janus Broekhusius, dat hy vyftig, sestig, en meer Latynsche Vaarzen kon herhaalen, na hem die maar eenmaal waaren voorgezegt, of voorgeleezen. | |
[pagina 92]
| |
Anthony Perrenot, Kardinaal van Granvelle, staat geboekt voor een Man begaaft met een overtreffelyk geheugen. Zo vlug van geest was die groote Staatsbedienaar, en zo sterk van geheugen, dat hy bywylen vyf Geheymschryvers vermoeide, door dezelve vyf onderscheyde Brieven te voorzeggen in verschillige Taalen, waar van hy 'er zeven volkomentlyk kon spreeken. Hieronymus Maggi is een Grande van den eersten Rang geweest ten Hove van het Geheugen. Hy wiert gevangen in de overgave van Famagusta, en in slaverny gevoert na Konstantinopelen, alwaar hy veele elenden verduurde onder verscheyde onmenschelyke en barbaarsche meesters. Niet alleenlyk vertrooste hy zich in die dienstbaarheyt met de voorbeelden van Esopus, Menippus, Epikteet, en andere Wysgeeren, maar hy schreef zelfs een Vertoog over de Klokken, eenlyk by de kracht van zyn Geheugen. Ferdinand van Cordua, een geleerde Spanjaart, is te gelyk een Wonder geweest in Geleerdheyt en in Geheugen. Hy ver[8]stond de Hebreeuwsche, Grieksche, Latynsche, Arabiesche en de Chaldeesche Taalen; benevens de Kerkelyke en Burgerlyke Rechten, de Wiskunde, de Geneeskunde, en de Godgeleerdheyt, volmaaktlyk. Daarenboven bezat hy by geheugen het Oude en Nieuwe Testament, alle de Werken van Niklaas de Lira, Sint Thomas, Bonavontura, Alexander Hales, Scot, Aristoteles, Hippokrates, Galenus, Avicenna, behalve onderscheyde Rechtsgeleerden, welke hy van passe wist aan te haalen, alleen langs de tusschenkomst van zyn verwonderlyk Geheugen. Dat de onredelyke DierenGa naar eind6. niet geheelyk zyn verstooken van Geheugen, volgens den aardt en na de wyze der Dieren, is zichtbaar in de Olifanten, Ossen, Paarden, Schaapen, Honden, Katten, Vogels en Visschen. Het dankbaar geheugen van den Leeuw voor zyn Wondarts Androdus,Ga naar eind7. die dien Woudtieran van een splinter had verlost, is al te bekent om hier ter stee te herhaalen. Gislenius Busbeek,Ga naar eind8. Afgezant aan de Porte, doet ons bericht, dat de Turksche Paarden naauwkeuriglyk luysteren na het oproepen hunner naamen. Het geheugen van een strydbaar Bataillepaard, straalt zichtbaarlyk door op het steeken der Trompetten. Het steekt de ooren in de wind op dat geluyd; het blaast de neusgaaten op; briescht; knabbelt op het mondstuk; schuymt als de ontstelde Zee; trappelt de Aarde met zyn hoeven; het poogt te schiften van plaats; en geeft overtuygende blyken van zyn moed door alle die vuurige beweegingen. Ook is 't een bekende zaak, dat Paarden, Honden, en meer andere Dieren droomen, volgens en na derzelver aardt en wyze; en waar het Droomen plaats heeft, is het Geheugen niet verre te zoeken. Of nu maar alleenlyk sommige Dieren, dan of zy allen in het algemeen geheugen, zal ik alhier voor- noch tegenspreeken. Het Geheugen der spreekende en zingende Vogels, (maar wederom na den aardt en de wyze der Dieren, zonder het Geheugen der Menschen te vermengen met dat der Dieren,) zal ons niemand betwisten, gevolglyk zullen wy geene dringredenen bybrengen om een bekende waarheyt te bewyzen. [custode] Veel | |
[pagina 93]
| |
Bijlage 2: Het Oog in 't Zeil, nr. 14 (31 October 1768)[105] Indien 's menschen geheugen maar eenmaal verviel in een slaapziekte, ja maar effentjes kwam te sluimeren, welk een markt van zinnelooze dieren zou de waereld opmonsteren; zo veel te doller, als zynde beter bespraakt dan de onvernuftige schepselen. Het geheugen is het zeldzaamste wonder onder alle de menschelyke hoedaanigheden. Is 't dat ik worde gevergt om die wonderspreuk te bewyzen: top! ten dien einde is deze letterweb gespannen, op het getouw van ons geheugen. Het geheugen is de schatkamer aller dierbaarheden by dit leven; het gedenkschrift en het dagverhaal van alle ondermaansche verrichtingen. Alzo de voorziende Natuur doelde [106] op 's menschen omzichtigheid, heeft zy hem verzorgt met dit berichtboek, op dat hem niets zou ontslippen. Maar deze byzonderheid is aanmerkenswaardig, dat alhoewel het geheugen is de uitgestrekte boedelopschryving des gantschen Aardkloots, echter verstrekt zy den mensch geen last, noch zy beslaat in 't geheel de geringste plaats. Het geheugen is onzichtbaar aan den mensch; hy gevoelt niet dat het hem drukt door eenig gewigt; en niemant dan den Eigenaar ziet dien schat, al was 't, dat het heelal die naspeurde door Leeuwenhoeks vergrootglazen, of door Hartzoekers verrekykers. Is dit niet een bovennatuurlyk wonder, dat den mensch van het zand der zeën tot aan de glorieryke zon de geheele waereld kan opleggen in zyn brein. Ja, dat hy ieder gedeelte vermag op te roepen, zonder nochtans de plaats te ontledigen, waarin alles ligt opgesloten, noch het een op het ander te dringen, wat hy 'er ook komt toe te voegen? Ei noemt my eens dat zeker iets, waar in zelfs den uitgestrekten Oceaan word besloten? waarin Volken, Steden, den ganschen Aardkloot, en wat meer is, alle de Hoofdstoffen haar onthouden, | |
[pagina 94]
| |
zonder eenige beslommering? Hoe komt het toch by, dat in die kleine onzichtbaare plaats, de hoogte der gestarntens, derzelver glanssen, de tusschenwydte van die Hemellampen, den omtrek der Aarde, en de Natuur aller dingen, zouden liggen verhoolen, en immer gereed staan om voor het licht te komen op 's menschen bevelen? Hoe stont de Koning Saul te staaren, toen de Toveres van Endor den geest des gewaanden Samuels deed verryzen door zekere woorden? En nochtans alleen door de inbeelding doet de mensch alles wat hem lust te voorschyn komen; hy beveelt wat hem behaagt te verschynen in zyn tegenwoordigheid; en, wat hooger luid, alles komt aantroppen in die gedaantens, waarin ons die voorwerpen zyn beschreven, zo naakt en klaar, als of wy die beschouwden met onze oogen. [107] Waarlyk is 't een werk van onbepaaldheid, dat zulk een kleine kloot gelyk als de hoofdpan eens mensch, byna een oneindigheid van kennis komt te bevatten. Welk een Oceaan van byzonderheden, ordentlyk vloeiende van de tong eens Redenkonstenaars, komen ons te ontmoeten, weshalven iemant, die hem niet zag spreken, zou denken dat hy dat alles oplas uit een gedrukte naamrol: en wie hem ziet, staat verwondert te kyken, uit welk een onuitputtelyke bron die vloeiende stroomen komen te vlieten? Vraagt hem na de zee, en hy zal u zeggen alles wat die hoofdstof vervat Polst hem aangaande de lucht, de aarde, den hemel, de hel, ontrent het voorleedene en het toekomende, niets is verborgen aan zyn geest. Een gelettert Man, by de tusschenkomst van zyn geheugen, is het groot magazyn van alle konsten en wetenschappen, en hy gaat zich nooit vermeien dan omcirkelt met een boekvertrek. Gelyk als de Koninglyke Psalmist zegt van de zon, dat die gaat van het een tot aan het ander waerelds einde, en niets is verborgen voor haar hitte: op die wyze wandelt het geheugen tusschen de alderafgelegenste waereldsdeelen, en daar is niets voor hetzelve verborgen. Maar, waarde Leezer, overweeg eens met aandacht dit weergaloos wonder, dat 'er noch begin noch einde is na te speuren van dit wonderwerk. Geen merk, geen indruk van dit wonder is zichtbaar. Wat toch is 'er meer te zien uiterlyk in een mensch, dan in een aardig beest, gevormt uit een blok? Wat natuurkundig Wysgeer, wat Ontleeder kan my zeggen of aantoonen, waarin de overgrootheid van het geheugen is geleegen? Wat hand, of nog zo konstryk, wat pen, of nog zo geestryk, konnen dat geheim ten papier stellen; of wat uitmuntent konstpenseel vermag de uitgestrektheid van het geheugen af te maalen? Ontleed een mensch, en gy zult zien, dat 'er niets in hem berust om het geheugen na te speuren. Gy zult in het schepsel vinden beenders, zenuwen, peesen, muskelen, aderen, [108] vleesch, bloed, en verderflyke zelfstandigheden. Maar geen overblyfsel, geen gelykenis van die wonderen, welke hy voortbragt by zyn leven. Geen spoor noch eenig merk van inlandsche noch uitheemsche dingen. Ga vorder, en ontleed het brein, dien zetel der zinnen, dien winkel der bezige gedachten, en dat hof der menschelyke gedenkschriften. Wat zullen de Natuurkenners aldaar ontmoeten? Alleenlyk een sponsachtige zelfstandigheid, verdeelt in drie kleine lessen,Ga naar eind2. aan welkers kleinste het geheugen word toegeschreven: doch geen enkelde regel, geen het minste denkbeeld van iets afweezends valt aldaar te leezen. Waarlyk, indien een oogenblikkig en vergankelyk mensch zo veele gedenkschatten kan by zich dragen ongemerkt; indien het brein de beseffing van zodaanige onmeetelyke uitgestrektheden vermag te bevatten; dan vermogen wy redelyker wyze de Alweetenheid van den Godlyken Schepper aller dingen te belyden. Zeker Redenkonstenaar zegt: ‘Dat het geheugen is een verrukking van dingen ingedrukt in 's menschen gemoed.’ Ongetwyfelt is het geheugen een verstaanbaar vermoogen, dat de denkbeelden, ontstaande uit een algemeene beseffing bewaart, langs de tusschenkomst van de verbeelding, welke denkbeelden het komt voort te brengen na vereisch van voorvallende gelegenheden. Het geheugen is de bewaarplaats van de ziel, alwaar zy alles ophoopt wat zy poogt te behouden. In die bewaarplaats ligt den inboel des waerelds opgepakt; en gelyk als iemant in een kleerkamer somtyds verscheide stukken om en tom keert, voor dat het geene hy mist word gevonden: op die wyze geheugt den mensch niet op een stel en sprong het geene hy betracht, maar is dikmaals genoodzaakt veele dingen om te roeren, voor hy het gezochte komt te vinden. Hoe verwonderlyk is het geheugen in deze, en hoe loom in geene menschen! Appius Klaudius was zo sterk van geheugen, dat hy zich beroemde van alle de Roomsche Borgers te [109] konnen | |
[pagina 95]
| |
groeten, elk by zyn naam en toenaam. De Koning van Pontus sprak twee en twintig taalen, en kon daarenboven alle zyne Ruiters en Soldaaten oproepen, ieder by zyn naam. Ingevolge van die hoedaanigheid, toen den Raad van Romen alle de boeken des gemelden Konings had ten vuur gedoemt, zei Kassius Severus: ‘Dat, indien de Raad niet wilde, dat die boeken zouden overblyven, zy dien Vorst in persoon behoorden te doen verbranden, terwyl hy die gezamenlyk had vervat in zyn geheugen.’ De beruchte Latynsche Dichter Janus Broekhusius, bezat zulk een verwonderlyk geheugen, dat hy veertig en meer Latynsche vaerzen kon herhaalen, na dat hem die maar eenmaal, waren voorgelezen, ja ik, zegt de Schryver van dit Papier, onberoemt zy het gesprooken, heb meermaals vyftig en sestig vaerzen gemaakt by geheugen, onder myn slaapelooze nachten, en die gedachten des ochtends op het papier gestelt zonder de minste verandering; voor welke genade ik, naast den Heere, een voor het geheugen onfeilbaar hulpmiddel heb te danken. Nochtans raade ik geen mensch van zich al te veel te vertrouwen op het geheugen, maar hoe eerder hoe beter zyn gedachten op het papier te stellen, om deeze en meer andere navolgende redenen. Veeltyds is ons geheugen bros en trouwloos, en wy bedenken bywylen veele uitmuntende dingen, welke by gebrek dat zy geen diepen indruk maken op ons geheugen, wy niet konnen herhaalen in het vervolg. Te vergeefs najaagt den mensch een verloopen denkbeeld, en hy doorzoekt vruchteloos alle de eenzaame vertrekken van zyn ziel wegens een ontsnapte gedachten die geen spoor heeft nagelaaten. Het vlug kroost des gemoeds is verdweenen; het wicht is gestorven voor de geboorte; ja wat meer is, bywyl is 't een miskraam voor het wierd gewonnen. Het naaste dan tot behoud onzer gedachten bestaat, in het vlug denkbeeld vast te hegten door woorden, en te ketenen in schriften. [110] Nog schuilt 'er een gebrek, byna onvermydelyk aan alle groote uitvinders, ontstaande uit een verval van krachten in het geheugen. Volgens den gemeene slender verrichten sommige ernstige en vermoogende Schryvers wonderen in den beginne; maar korts daar aan word het geheugen verdooft door een loome koude; vervolgens komen zy het spel kamp te geeven, of geheelyk af te zien van het geene waar op zy noch onlangs plagten te staaren. Deeze is de gewoone gesteldheid van het gros der geletterden; zo teder zyn de gemoeds bedryven; en zulk een zwaar werk is 't voor de in den aanvang vlugge verbeeldingen, welke voor een poos rennen als Jehu's,Ga naar eind3. doch ademloos werden op een lange togt Geen klein getal van voortreffelyke vindingen heeft de waereld verlooren by die zwakheid, na dat die wonderen reeds ten deele waren gevormt, en zulks alleenlyk by het verval van een kwynent geheugen. Voorens heb ik een Oog in 't Zeil gehouden op de kracht van het geheugen, en nu zal ik iets aanhaalen ontrend deszelfs zwakheid. Oudtyds waaren de Thraciërs zo zwak van geheugen, dat zy niet boven het getal van vyf konden optellen; daar in gelyk aan de Wilden van Kanada, welke stuiten tegens het getal van zeven. Doch de hedendaagsche Thraciërs zyn zo verre gevordert in de Genueesche Cyferkunde, dat zy weeten hoe vyf en vier ruim zeven konnen ophaalen; ook de woeker niet benoodigt om een uitgestrekter kennis. Messala KorvinusGa naar eind4. leefde zo lang tot hy zyn eigen naam vergat: ook heb ik meer dan een gekent, in ons Gemeenebest, die te gelyk het geheugen verloor van Vrouw en Kinders. Het eerste is toevallig, doch het laatste onnatuurlyk. Ik vroeg eenmaal aan een Natuurkundig Wysgeer,Ga naar eind5. na de oorzaak van het verschil tusschen een sterk en een zwak geheugen, waarop hy my afscheepte met deeze noodmunt, ‘dat zulks ontstont uit de hoedaanigheid van het brein’ Hy ging vorder, en zei, ‘dat het maatiglyk droog brein [111] veel gelukkiger was van geheugen, dan de overvochtige herssens, zynde die laatste wegens haar vloeibaarheid en slibberigheid, min vasthoudende aan eenigen indruk’. Hy voegde er by, ‘dat overvochtige herssens blinken voor het tegenwoordige gelyk als zonneflikkeringen op het water, maar geen spoor van haar tegenwoordigheid nalaaten. En dat uit dien hoofde het geheugen bros was in kinders, wegens derzelver groote vochtigheid van het brein’. Maar het lust my om dien Wysgeer de navolgende vraag voortestellen, myns oordeels van gewigt. Hoe komt het, dat veele oude menschen, zaaken voorgevallen in hun kindsheid geheugen, zestig en meer jaaren geleeden, en het geene naauwelyks twee ofte drie dagen voorviel in hunnen ouderdom, schielyk vergeeten? die byzonderheid schynt my een zeldzaam wonder, dewyl ons niemant weet te zeggen, waar ontrend alle die jeugdige byzonderheden bleeven berusten in al dien tyd, | |
[pagina 96]
| |
ongemerktekent, zonder te worden gebonst uit haar verblyf, ofte geheelyk uitgewischt door nieuwe bedryven. Nog een tweede zaak, betreffende het geheugen, komt my zeer aanmerkelyk voor. De mensch geheugt het geene waarop hy is gezet maklyk: doch hoe hy zich ook pynt kan hy niets vergeeten voorbedachtelyk. Wat zouden veele menschen niet willen geven, indien zy hunne byzondere zorgen en gemoedsknaagingen konden verbannen uit de gedachten, waaraan zy moeten geheugen, ondanks en in spyt van alle hunne poogingen. By die gelegenheid zou de vergeetenheid hooger werden geschat by veelen, dan het geheugen. Uit dien hoofde behoort de mensch zeer omzichtig te zyn, van zelfs in het heimelyk niet over te slaan tot eenige booze bedryven. Of wel de mensch geene getuigen beroept by sommige dubbelzinnige verrichtingen, echter zal het geheugen hem dien aangaande zulks onophoudelyk verwyten, welk geheugen hem zo leelyk knaagt op den duur, dat hy [112] het zelfs niet kan in slaap zuien voor eenige poozen, vry verre van het geheelyk te verwerpen ofte uit te wisschen. De worm van het gewisse zou sterven door den tyd, indien het geheugen hem niet gestadiglyk kwam te voeden. Het geheugen maakt geen klein gedeelte op in de helsche straffen: want het zy dat de hel is een straffe van het verlies, ofte een straffe van het gevoel, het geheugen komt die beiden te ontsteeken. Ook hervat 's menschen ziel geen anderen Etna, dan de opflakkeringen van het geheugen. ‘Zyt derhalve nooit te belust in al te omstandiglyk beleedigingen na te gaan, opdat het geheugen u niet te onmaatiglyk kome te verbitteren tegens uw Vyanden. Door onophoudelyk te gedenken aan een beleediging, vergrimt gy u meer en meer tegens den stichter, die zynde onbekent, u gedeeltelyk ontheft van die kwelling, en bevryd voor deszelfs wrok. In veele, en vooral in myn laatste omstandigheden, heb ik my wel bevonden by dat voorschrift, en wie lust, gelieve het op te volgen, alzo het strekt tot een goed Einde.
Te LEYDEN, by C. van Hoogeveen, Jun. J. van Zijp en C. Heyligert en elders bij de Boekverkoopers. |
|