Signaleringen
Weyerman, een kletsmajoor van jewelste
Op de Regio-pagina van het Leidsch Dagblad van zaterdag 31 jan. 1987 doet L.D. Couprie, universitair docent bij de vakgroep kunstgeschiedenis van de R.U.-Leiden, een boekje open over de Leidse schilder Jan Steen. Hierbij komt ook Weyerman ter sprake. Een lang citaat: ‘Hoe komt het nu dat Jan Steen, die zo prachtig kon schilderen en componeren, eigenlijk alleen maar als een lolbroek en een losbol te boek staat? Het antwoord is eenvoudig: er is weinig twijfel mogelijk over de vraag of Jan Steen inderdaad een goedgeluimd heerschap is geweest. Maar inmiddels weet in ieder geval de kunsthistoricus nu dat al die vrolijke verhalen, die over hem bekend zijn niet per se allemaal zo gebeurd hoeven zijn als ze werden beschreven. Ze moeten niet, zonder verder na te denken, naar de letter worden genomen, want ze berusten voor een deel op een toentertijd gangbare stelling: iemand die zo vrolijk schildert móet een vrolijk iemand zijn. Toentertijd, dat wil zeggen: in de eerste helft van de achttiende eeuw, want in die jaren ontstonden de eerste biografische schetsen, geschreven door ene Arnold Houbraken en ene Jacob Campo Weyerman, een kletsmajoor van jewelste. Ongeveer een kwart van Weyermans tekst gaat over Jan Steens tweede huwelijk. Of het écht zo is gegaan: wie zal het zeggen. In ieder geval is het een mooie scène, die zich in Leiden heeft afgespeeld als het verhaal op waarheid berust. De anekdote wil ik u niet onthouden, maar er is tegenwoordig geen kunsthistoricus, die zo'n verhaal rechtstreeks van toepassing acht op de beschrevene.’
Couprie parafraseert Weyerman, compleet met hier en daar een citaat. Hij besluit: ‘De kunsthistoricus leest zo'n verhaal met dezelfde glimlach als u. U gaat over tot de orde van de dag, maar hij blijft zitten met de vraag, waarop, nóch bij Houbraken, nóch bij Weyerman een antwoord vinden is: hoe komt het dat Jan Steen zoveel rommel schilderde - bazargoed, veel meer is het niet - en daarnaast een handjevol stukken, die tot het beste behoren dat onze Gouden Eeuw aan schilderkunst heeft voortgebracht, zoals bijvoorbeeld dat “Vrolijke Gezelschap” in het Mauritshuis? Ik weet het antwoord op die vraag niet; ik geloof niet dat iemand het weet; we zullen het wel nooit te weten komen.’
Als we Couprie dus mogen geloven heeft Jan Steen zijn imago als losbol voor een belangrijk deel te danken aan Weyermans levensbeschrijving.
Jos Leenes