Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 6
(1983)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]Lezing
| |
[pagina 2]
| |
Veel van Weyermans meningen over katholieken en homosexuelen waren voor die tijd vrij gangbare vooroordelen. Representeerden zij ongetwijfeld op authentieke wijze het denken van deze auteur, de hetze die hij met de uiting van dergelijke gevoelens verbond, maakte een berekende indruk. Anders dan Van Effen die de storm tot bedaren zocht te brengen, trachtte Weyerman in 1734 met een soort vervolg op zijn Historie des Pausdoms te profiteren van de angst bij veel Noordnederlandse protestanten voor een roomse greep naar de macht. Om het verwijt te ontgaan dat hij opnieuw zijn katholieke medechristenen liefdeloos attaqueerde, poseerde hij als de aangevallene in een hem opgedrongen debat. Een analyse van Weyermans pamflet wijst namelijk uit dat de brief van de Zuidnederlandse kartuizer waarschijnlijk een ‘fake’ is, al kan het ook zijn dat een authentiek schrijven door Weyerman naar inhoud en dagtekening is ‘aangepast’, voor hij het stuk te zamen met zijn Andwoordt of Verdeediging publiceerde. Aan de redactie van brief en repliek valt verder op dat het Weyerman veel waard moet zijn geweest zich van de steun van de hervormde predikanten te verzekeren. Een dedicatie aan de drost van Vianen, de vrijstad waar de schrijver in 1734 woonde, was een andere methode waarmee hij bescherming trachtte te verwerven. Vormt de aanwezigheid van een echte opdracht een verschil met de uitmonstering van de drie delen van de Historie des Pausdoms, op gelijke voet als in dit werk bepleitte Weyerman in 1734 zijn goed recht om godsdienstige controversen op een satirische wijze te behandelen: nog een verdedigingslinie. Bij de redactie van zijn antwoord op de aanval van de - waarschijnlijk imaginaire - kartuizer stelde Weyerman zich, precies als in zijn Historie des Pausdoms, op een aprioristisch standpunt: een protestant diende de roomse kerk principieel te wantrouwen, aangezien haar dienaren ‘beyde lust en belang hebben in ons verderf.’ Anderzijds beloofde Weyerman in zijn Voorreden de kartuizer ‘beleefdelyk’ te zullen behandelen. Harde woorden zouden slechts de ‘Godsdienst ofte Orden’ van zijn correspondent tot mikpunt hebben, niet diens persoon. Was dit concept met veel goede wil en eerbied voor de persoon van zijn correspondent misschien verwezenlijkbaar geweest, Weyerman bracht het niet verder dan een reeks formele hoffelijkheden. Deze steken vreemd af bij de rest van het Andwoordt dat respectloos handelt over religieuze inzichten die de kartuizer heilig moeten zijn geweest en over zoiets persoonlijks als de door deze verkozen levensstaat. Het apriori waarvan Weyerman in zijn Historie des Pausdoms was uitgegaan, bepaalde in 1734 onveranderd de geest van zijn antwoordbrief. Slechts bijwijlen klonk zijn stem wat innemender en dit alleen om geen lezers te verliezen. Is er in Weyermans bejegening van de kerk van Rome tussen 1725 en 1734 dus geen wezenlijke verandering van mentaliteit te bespeuren, ook zijn opinies in zake dogmatische en kerkhistorische geschilpunten waren ongewijzigd gebleven. Met een iets andere aandachtsverdeling en met een soms wat helderder argumentatie verdedigde Weyerman in zijn antwoordbrief precies dezelfde standpunten als in zijn Historie des Pausdoms. Gelet op enkele kleine aanvullingen kan het pamflet uit 1734 als een vervolg op de Historie gelden, in zeer beperkte zin weliswaar. Weyermans apologetiek bleef daarbij volstrekt traditioneel: hij herhaalde voornamelijk belegen argumenten uit de Reformatieperiode en uit | |
[pagina 3]
| |
de eerste helft van de 17e eeuw. Voor de katholieke spiritualiteit toonde hij, hoe geestig zijn karakteristieken ook mogen zijn, geen invoelingsvermogen. Ongeloofwaardig is in dit briefvertoog voorts Weyermans verontwaardiging over schilderijen in roomse kerken met voorstellingen van de Personen der Heilige Drievuldigheid: hij had zelf zo'n stukje in zijn ‘Boekvertrek’ hangen. Kritiek op een ‘al te groote vryheyt van de drukpars, by my erkent als een faut’ alsook de conservatieve souvereiniteitsopvatting, waarvan de brief blijk geeft, maken daarbij een weinig verlichte indruk. Het zijn ideeën uit een verleden tijd, in 1734 door verlichte geesten veelal geminacht. Zij passen in dezelfde historische context waarin Weyermans apologetiek geworteld is. Opvallende aandacht schonk Weyerman in zijn Andwoordt aan het bekende vraagstuk van de geoorloofdheid van tyrannicide. Op het punt van vorstenmoord ging Rome in de Reformatieperiode - en ook nog daarna - zeker niet vrij uit, al moet gezegd dat Weyerman bij de katholieke kerk in de theoretische rechtvaardiging daarvan wel erg veel kwade trouw veronderstelde. Ten aanzien van het denkbeeldige katholieke leerstuk dat tegenover ‘ketters’ iedere vorm van bedrog geoorloofd zou zijn, negeerde Weyerman de afdoende weerleggingen van roomse zijde die sinds lang bestonden. Een belangrijke rol in Weyermans antwoordbrief wordt vervuld door twee karakteristieken die elkaars pendanten zijn. De stukken zijn getiteld Een korte schets der jezuieten en Beknopt model van de karthuyzer monniken. Met het eerste ‘karakter’ stimuleerde Weyerman op krachtige wijze de alom heersende jezuïetenfobie, een belangrijk gegeven gezien de psychose van het jaar 1734. In het kartuizer-‘model’ ziet Weyermans correspondent zijn levenswijze afgeschilderd als een ‘queek-school van Ondeugd en Eerloosheid’. Onverenigbaar met de geschetste bejegening van zijn gesprekspartner is het hooggestemde pleidooi voor een vreedzame samenleving van protestanten en ‘papisten’, waarmee Weyermans brief eindigt. Kennelijk is dit loflied op de tolerantie een afgedwongen gebaar, door de auteur noodzakelijk geacht om de lezersgroep die tegen zijn Historie des Pausdoms had geprotesteerd, tevreden te stellen. Geloofwaardig is dit slotakkoord van de antwoordbrief geenszins. Wel vormt de bewuste passage een interessant gegeven wat het profiel van Weyermans schrijverschap betreft. Blijkbaar lag de verdraagzame toonsoort van auteurs als Van Effen niet buiten zijn gebruik. Waarom maakte hij er slechts noodgedwongen gebruik van? |
|