De Heer van Zuidpolsbroek, door den burgermeester van den Bempden, met wiens oudste zuster hy zal trouwen. De jongste is verzegd aan Schepen Warin,
De heer de Smeth (die een Juffrouw van Ghesel in huwelyk heeft) door den burgermeester van de Poll.
De heer van der Ghiessen, Regent van het Weeshuis, door den burgermeester Geelvinck.
en de heer G. Hasselaar, door den burgermeester Corver.
Hiermede deezen besluitende, blyve ik met alle achting
WelEdele Gestrenge Heer en Neef,
UwelEdGestr. Gehoorzaamste Dienaar
J. Elias Michielsz
Amsterdam den 30. December 1738.
Met haast, en half by duister.
Het ‘bewuste boek’, door D'Orville gezonden, raakt niet de zaak Weyerman, zoals uit eerdere brieven (eveneens in de bundeling van Ett) blijkt. Wie de intrigerende Delfts-Leids-Texelse zot is, weet ik niet. Ik heb er ook geen onderzoek naar gedaan.
De schrijver van de brief, Mr. Jacob Elias Michielsz.(1698-1750), was advocaat te Amsterdam. Elias was daarbij schout van de Watergraafs- of Diemermeer, Bewindhebber van de West Indische Compagnie wegens de Provincie Utrecht. Elias was ook als auteur actief: hij vertaalde Franse toneelstukken, gaf met Theodoor van Snakenburg in 1731 Proeve van Dichtoeffening uit. Jacob Elias, vriend van Van Effen, werkte mee aan diens Hollandsche Spectator.
Zijn dédain voor Weyerman kan dus ook nog een specifieke spectatoriale of WIC-achtergrond hebben.
De brieven van Elias aan Huydecoper onderscheiden zich zeer van de andere brieven, die Huydecoper ontving. Elias ontpopt zich, bij alle eerbied voor zijn geleerde neef, tot een kletskous, hij vertelt met graagte de nieuwtjes. (Peter Altena)
Willis en Ten Hoorn. - Onlangs de editie Hanou van de Vrolijke Tuchtheer opnieuw doornemende, viel mijn oog op een passage in nr. 19 op p. 152 (in de uitgave p. 164), waarin sprake is van ‘den gehoornde boekworm met het paardehooft’. De onduidelijke connotatie met ‘hoorn’ bij Arnold Willis is wellicht ingegeven door diens tweede huwelijk met Alida Gramingh (ondertrouw Amsterdam 15-9-1729), de weduwe van de Amsterdamse boekverkoper Nicolaas ten Hoorn.
Deze laatste was de zoon van Jan (Claasz) ten Hoorn, en de neef van de fameuze Timotheus ten Hoorn, de broer van Jan.
Waarschijnlijk gaf Timotheus in 1698, onder het gefingeerde uitgeversadres Tyme van Nes te Hoorn, de Schimp- en Hekeldigten (UBA 1149 H 44) uit, in enkele waarvan E. de Blauw (Med febr. '79, nr. 12, p. 145), naar aanleiding van hun onderschrift ‘Abdera’, Weyermans eerste pennevruchten meent te zien.
Timotheus ten Hoorn dient eveneens genoemd te worden in verband met een aantekening bij p. 95 (noot 7) van de editie. Niet alleen is hij de uitgever van Het Leven der Courtisanen (onder de naam Pieter Koelaart uit Leiden) uit 1680 (blijkens één zijner fondslijstjes uit 1708); ook heeft hij uit te staan met Pieter Aretijns Dwalende Hoer of Uylespiegel op Nooten. Vermoedelijk zijn de ‘vuile plaatjes’ waarvoor hij in 1678 op de schoutsrol verschijnt, de platen bij die uitgave. Volgens het pamflet De Nyd en Twistsught (UBA Pamfl. M. a. 15) uit 1690 is niet, zoals in de