Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 4
(1981)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 450]
| |
I Briefgesprek aan A
Cornu Ferit ille: Caveto!
Uwe Honingkorven Aristeus, loopen gevaar. Een onbeschofte Hommel van ongemeene groote uit het moordhôl van Tisifone gekropen, vermengt zig onder de Byen, en houd dat leger (andersints vreedzaam) in gedurigen alarm. Twist en tweespalt styven zyne uitgespreide vleugelen. Door deze wekt hy vyandschap, en verdeeltheit onder de zwarmen, die, van dit Vloekgedrogt opgeprest, elkandren in arren moede te velde dagen slag leveren, en bloeddorstig vernielen: terwyl hy met vergiften angel in 't hondert steekt, den honing (gelyk de Kerkuil met den nagtoly uit de gewyde lampen zig vet mest) uit de Raten steelt, en alles vernielt, en omvroet, wat ter goeder name en pryz staat. Met het fenyn (de allerzuiverste Bloempjes zelf afgezogen) besmet hy dezen alversterkenden en lieffelyken balsem, en vergiftigt de ganse lugt met zynen bedorven adem. Heiloozer Ondier Aristeus! staat u niet op te komen, by wien vriend en vyandschap evenveel geld. De een ziet het voor een langen gevlerkten Lindworm, de ander voor een Trasisen Horssel, en gene voor de gevaarlyke Tarantula of den zoo berugten Itaaljaansen Spinnekop aan, daar te lande, meer dan den quaadaardigsten Duivel op den akker gevreest; om dat hy, hoe de boeren hun ook kruissen en zegenen, door het slaan van dat teeken niet te verdryven is; voor het welke zy nogtans vast te stellen, dat Lucifer zelf met zyne aanwassende legioenen den Hazenwimpel opsteekt, en met hangende ooren de vlugt kiest. Al wat na boosheit zweemd straalt als een vlam van solfer uit zyne haviksoogen, die na het zeggen van Kolumbus, uit het ey van een Basiliskus geteelt zyn. Zyn aard is, als die der Bulhonden, welke der Boeren werven van Landloppers en Bedelaars schuimen, en geenig gedierte onbesprongen laten. Alle vremde honden den werf passeerende worden van hun aangevallen, geteistert, en (2) afgemaakt, ten zy, die met ingetrokken staart, hun, door de vlugt te bergen weten. Missen zy deze, zoo wetten ze hunne tanden op een binnenkryg, en vliegen elkandren aan, dat 'er Bos- en Berggalm af loejen; en de Praatmaagd Echo haar te vergeefs uitslooft, om het onder een verwarde gebrul, dat geenen toon in zig heeft, gewoner wyze na te bauwen. Wilt gy der Byen Republyk niet zien ondergaan Aristeus Maar u de vriendschap van Apollo zien verworven?
‘Zoo keer dien Hommel van uw honingaarde, en korven.
‘Stort hier der Byen schaar het eelste dat ze leest!
Men houw ze veilig, en van wanstal onbedeest
Dat Spegt, nog Hagedis, nog Progne haar genaken
En geen twee koningen haar ryk onrustig maken.
Daar Eensgezintheit maakt, dat niemant onbedeelt
Van kruid of bloem zig vind, maar met den bloessem speelt,
Als had hy Floraas Erf ten over doorgevlogen,
En al de kerne uit Tym, en Marjolein gezogen.
Daar Vrede en Vryheit zig genoegen in haar lot,
Daar wort de Ontheisteraar der Zeden yders spot.
Hebt ge aangemerkt Aristeus welk eenen lofwaarden zegekrans de inzetter der Pitise spelen, door het ombrengen van den Landsmet Pithon, getrokken heeft? denkt wat UE. voor de verlossing van het bestookte Byenleger te wagten staat. Sla de hand slegs aan 't werk. | |
[pagina 451]
| |
Stout ondernomen is half gewonnen.
Audaces fortuna juvat, timidosque repellit.
Den stouten helpt Fortuin het best.
Den blooden jaagt zy in hun nest.
Tree toe. Kans genoeg is 'er om buit te halen. Stap aan! de Zêge noodigt u. Et eris mihi magnus Apollo. Ik zal onderwyl uwen medgezel Veldeling (die van eenen overgegeven Britteur aangerand, Welke alle vrede wenst in ballingschap verzonden
Of afgemartelt, en vermoort met duizend wonden;
hem in de verstoring zyner ruste bedremmelt vind) op gelyken voet byspringen. De vloek van het Trasise Abdera, de Vinder der Leugenen, niet gewoon, dan barnend, en stekelig onkruid, onder de beste gewassen te zayen, gaat (zegt hy) rondom my heen, als een briessende leeuw, omloerende; waar me, ter verslinding best aan te grypen. Zoo komt een gevleugelde Draak, door den vloek van den oppersten Jupyn, ter bewaring van een onderaardsen schat gedoemt, uit zyn moordhôl opgedondert; waar het minste gerugt hem (3)vroed maakt, dat eenig mens, of dier nakende is, om zyn wagt te storen, of het goet hem te ontdragen, waar af het genot hem zelfs verboden is. Zoo schiet de moedwillige Lettervlegel op alles, wat zyne Rodomontaden tegen is, zyne Eersmettende pylen uit, om niemand boven hem te begluren, en zig des myterbergs (waar af hem noit een regtschapen tak geplukt is) alleenig meester te zien. Argus, en wien hy graag den naam gaf van uitgezongen (schoon van zyne woede alleen uit den slaap gewekt, en ten strytperke gedaagt) moeten van kant, op dat zyn Haan alleen Koning kraje. Het voegt geenen Trasisen Reus, onder de Leewendaalse dwergen, op de tweede of derde bank te zitten. Heerszugt moet alleen den septer zwajen. De groote Caesar, in zyn heerszugt niet te toomen,
Begeerde de eerste plaats op de Alpen, liever dan
In 't oog van 't Raadgespan
Zig met de tweede te vernoegen binnen Romen.
Maar staat den hoogen klimmer niets eer dan een lagen val te vreezen; dat hy, in dezen alouden Verdrukker der Vryheit, dier wyze (in het bevegten der Lettervryheit) na te streven, toezie; dat hem de wrake, wanneer hy des het minste gedagtig zy, niet met zoo vele wonden doorbore, als den Verwinner van Pompejus hebben om 't leven gebragt. Onze lugt voed ook Kassien, en Brutussen voor dwingelanden, die den naam van Caesar of Alleenheersser usurpeeren durven. De grofgespierde strantreus Polifeem, afgryselyker voor het gezigte, dan zynen voorzaat Tifon, of deszelfs dolle medemaat Encelades, had zig in het ombrengen van den langbeloerden Acis ligt te verheugen, maar weinig nadenken dat hem dese moord, met het schandelyk verlies zyner eenig ooge te boeten stont. Dat eenig oog. 't welk na de groote van Achilles Rondas, gelyk een volle Maan uit zyn breed en ruigbewassen voorhooft blonk, wiert hem, hoe schrik barende, egter van den schalken Ulisses, de geesten zyner verslonde Makkers ten zoen, met een gepunten Boomstaak uit den norssen kôp geboort. Op dat hy dus geteekent, en van het ligt berooft, geen mens, om zynen honds honger te verzaden, meer aanschenden zou. Maar hoe veel bytendloog den langen Kok van Amboin (door gelykenis te harangeeren is ook gepermitteert) ook in het gezicht ge- (4)goten is, dat hem de verouderde Etterbuilen weer open gobeten en de oogen bedorven heeft; hy egter verstout zig op zyne Franse Ragous, en Spaanse Frikkassees by den tast gemaakt, en gelyk Matroosjes Poespas door een geroert. Smaken ze niet? verrotte Ansiovis, en bedorve Kaviaar wort ook gegeten, van de Onkundigen, en die den smaak verloren hebben. 't Is den Kôstgangeren van den Amboinsen Ketelschuimer eers genoeg den mond aan zyne opgewarmde Olipodrigo te mogen zetten; schoon 'er Sanche Panche zelf (hoe uitgehongert door zyn meesters langdurige vastendagen) den neus van opschorten zou. At mundus vult decipi, zeit de Quakzalver. En op dat geloove laat het de Trasise Harlequin ook doorgaan al zou vlag tôpzeil, en kluiffok van boven neer | |
[pagina 452]
| |
komen. Want geene zee die hem te steil, noch geene straat die hen te hoog gaat, schoon der mate tegen hot verhevenste en stekeligste gebergte aangelegen, dat ze zonder aan deszelfs uitstekende punten, en stravellen, de handen te kwetsen, en de scheenen te schillen (voor die zig ongelaarst daar aan wagen wil) niet te beklimmen is. Dat hy in de drinkwinkels vry opgeve; als of hem, door de derde hand, een stilstant van wapenen verzogt, en niewe verzoening aangeboden ware, en dat noch wel op belofte dat de Eerstbeledigde zig gezint was den minste te toonen! wy plaatsen dien gefabriseerden leugen by de overige, van den schaamteloozen Agresseur, zoo mondeling als by openbaren druk uitgestroit, en, door zynen Oplooper voortgeplant. Die kaatsen wil heeft ballen te wachten. Nu is het noch maar een begin, zei de Bruid: maar tavont wil 't anders dagen. Die de Torture der Griekse Pi (π) ontsnapt is kan met de scherpgetande M wel zoo puntig gekamt worden, dat hem de hairvlokken by de verssenen vallen. Maar wie zal 't lusten, als die 'er toe gesart word? Zoekt hy rust? dat hy ze andren niet ontroove; zoo zal ze hem geener wyze ontbreken. Die de redelykheit lief heeft is vyand van twist. Geene moetemakers zoo dwaas, dan die den digtren aanschenden Want van de zulke is geen roof te halen. Zy voeren wapenen en schigten, om geweldenaars af te weeren. Tegen deze niet opkonnende stelt hy den stokkendans. Die 'er bang voor is, kruipe in 't schilderhuys, plag de berugte schilder Buis te zeggen, om dit geval aan (5) te halen, wel eer van hem vertelt. Ik kwam, zeyde hy, te Abdera met den halfbakken schilder by middernagt uit een KUF, zonder met hem het minste verschil te hebben. Op de mars zynde, leyde hy hy het kerkhof over. Dat my vragen deed: waarom de juiste straat niet gehouden, en dezen nare hoek opgeslagen! om dat ik, antwoorde de lange Abderyt, u hier begraven wil. Ware my dat wat eer bewust geweest, zei de Tronimaler, zoo had ik me ten dien einde van een schop of spa voorzien. Dat zal ik, hervatte de Slang- en Paddeschilder, met deze spade wel doen: daar op van leer gerukt hebbende stiet hy den ouden Kaasjager, nu ook met de vogtel ter paraden geroet, vast na de ribben. De uitgerammelde Sneukelaar weerde zig mannelyk. Maar door ouderdom traag en verzwakt moest hy het opgeven, on met een steek door zyn hand (waar in hy liever een snee gekregen had) de paal trekken. Turpe senex miles. Daags daar aan waren ze egter weer vrinden als te voren, en Maats als Olifanten. Zoo veel vermag een zugt van twee gezogt.
Zoo veel vermag, op eene plaats gekogt,
Gesloken vleez: by twee aan een verknogt.
Zoo veel vermag des ontugts Tinteltogt.
Maar grooter Vyandschap, en verwydering hebben den heelen, en halven Nabooster der Nature kort daar aan zoo wyd van een gescheyden, dat ze geen nood hebben van elkanderen zoo ligt te ontmoeten, en dus weer punt te bieden. Abdera juichte, en zong van huis tot huis,
Weg is het jeugdverleyende gespuis.
Door het welke te lang by te blyven, ik wel haast vergeten zoude UE: te melden, dat Kolumbus op zyne tuisreyze zig verledigt heeft, om zynen ouden grilligen Medgezel Warner te besoeken. Warner altyt warrig van zinnen, en noyt te vrede met het gene zyns gelyken vernoegen kan, word oud (schryft hy) voor den tyt. Zyn gedrag is nog als voordezen. Dog van wat minder wind gedreven, om dat hy, nu door andre wetten gemuilband, den Kam, boven zyne Medemakkers niet verheffen mag. Een groot kruis voor een heerszugtigen, die, door al te groote toegeventheyt, andren plag na zyn hand te zetten, en edelmoedige vriendschap te misbruiken, (6) in het gemeen van quaad gevolg. Zyn gelaat vertoont een uitgedroogt Kaduk Manneke, met het hoofd vol rimpelen, en muizenesten, dermate vermagert, en uitgemergelt, dat hem de beenen by na door de kaken steken.
Horrida vultum deformat macies.
En magre troni, hoe ze staat,
Geeft een afschuwelyk gelaat.
| |
[pagina 453]
| |
Grimmig is hy niet zoo zeer, om dat hy met zyne uitkalkende baktanden, genen Hazen of Okkernoot meer kraken kan, als wel om de spyt, en ongerustheit, die hem nergens verlaat, maar, waar hy zig keerd of wend, overal op zy is. Bedreven ontrouw gaat zelde zonder naween. Hier over verlegen, denkt hy yder te doen gelooven, dat hem deze dor heit uit eene ziekte bygebleven is: zonder welke hy zoo niet zou hebben afgevallen. Maar het is heel wat anders, dat hem de vereyste rustigheit beneemdt. De felle pynbank van het knagende geweten
Vergunt de Schyndeugt geene rust:
Maar verwyt hem, door herdenking, zynen gepleegden woeker en Roofzugt, altyt reede om het vlees zynes Nabuurs met kromme krauwels uit de pot te halen, en zyn vrekkig gezin dus op des zelfs kosten te spyzen. Dat nu verslonden, zonder hem daar door verbetert, te zien baard onrust, en wanhope: te meer. Nu hy zynen schuldeysser, die wel een vierde van ouderdom, meer op zyne schouderen torst, dan hy! daar door niet verarmt, waar integendeel wel te vrede ziet, hoe eerloos ook van hem verkort. Want die kreunt zig des niet; maar draagt, met zyn getrokken lôt te vrede, zyne Jaren fleurig, drinkt zynen wyn met genoegen, en buiten kwelling des geestes; elken dag, hem van den Hemel verleent, voor winst rekenende, zonder zig over een lang, of kort leven te bekommeren, dat ydle zorgen wekt. Zoo veel Aristeus vermag een gerust gemoed, by zig zelven van geenig quaad bewust. Roemen, en klagen is by hem eene en zelve dwaasheyt. Die daarom na wel, of qualyk varen gevraagt, den nieusgierigen onderzoeker van eens anders staat, en gelegentheit, met dit vaarsje lagchends monds afzet, en den lastigen vrager dus antwoort geeft. Ter werrelt leeft geen mensch
Die alles na zyn wensch
Geniet, of zal genieten.
Dit aardse leven is een schakel van verdrieten.
(7) En hier laat hy het opafryen. Terwyl haat, en wangunstt den knynserd het ingewand knagen, en met een teering dreigen om dat hy beneden zynen wensch blyft. Ellendige Waanwyz! Maar laat ons van Kalktand yzegrim afscheyden, vergenoegt van in hem ook gezien te hebben, hoe verre cordate deugt den gehaten schyndeugt in de weegschale der Reden kan Overhalen. Die van de slang Aspis gesteken zyn, moeten dus versleten worden. Maar a Propo van wegen: op dat ik UE. van diergelyken schaal ook iets mededeele, eer ik hier af breek en dezen sluyte. Zeker voor troffelyk man tegen de befaamde Juffer Anna Roemers, in eene weegschale gewogen, en overgewogen, of van de begaafde Pöetesse na boven getrokken zynde, schreef, op dat geval, dit volgende gedigt: Jonkvrouw gy hebt ('t is waar) wat meer als ik gewogen.
Maar is 't reyn spel geweest, of hebt ge my bedrogen?
Want hoe kan eene Maagd, die korter is, als ik,
Die smal van middel is, van leden niet te dik,
Van handen wonder teer, van aanzigt net besneden
Die nau de grasjes kreukt, waar over zy gaat treden,
En met een ligt gewaad versiert is, niet belaan
De schaal, waar in een man gezet is, op doen gaan?
Of zou 't de Maagdom zyn, die u zoo zwaar doet wegen?
Men zegt gemeenlyk zoo. Maar neen. Ik zeg 'er tegen:
De Maagdom is een ding, dat niemand hoort of ziet,
Een waan, een wens, een wind, een dierbaar wat, of niet.
De Maagdom die is ligt. Want Maagden die gevryt zyn
Die worden veeltyts zwaar als zy haar Maagdom quyt zyn:
De vernuftige Anna, dit ontfangende toonde haar niet verlegen maar schreef den digter aanstonts dit volgende antwoort daar op. De Min, die vlees en bloet verteert,
Die heb ik lang van my geweert.
| |
[pagina 454]
| |
Eens anders Luk myGa naar eind* niet en wroegt,
Want my het myne wel genoegt.
Na hoogen staat ik niet en tragt,
Nog ben door laagheit niet veragt.
Ik slaap gerust de nagten langk
En Nutt' met smaak myn spys en drank.
Verwonder u des daar niet van
Dat ik wat neer weeg als een man,
Ga naar margenoot+ Die staag met zorgen is belaan,
Alleen niet, hoe 't zyn huis mag gaan,
Maar die de lasten van 't gemeen
Nog, boven dien, torst op de leen.
Het antwoort is zoo zoet, als de vrage. Gedraag u hier na Aristeus; en denk dat hy voldoet, die het onkruid uit zynen eygen Hof wied, en niet niewsgierig is na 't geen binnen zyne Nabuurs muur, of heining wast. De vernoegde heeft een gelukkig, en de onvernoegde rampzalig leven. Om tot het beste dezer twee te komen, is het gedurig zien op zynen minderen, de naaste weg. Die zig dat aan wend heeft altyt meer als hem van nooden is. Ik wens UE: wel vaart, en Arends Ouderdom! zoo verrasse u geene schielyke doot, welke, eenen korten tyt herwaarts, te velen van onze vrinden en goede bekenden heeft weg gerukt. Daar aan hebt ge mogen zien, hoe weinig jeugd, staat, en Rykdom (waar op ‘hier om laag zoo ydel gebouwd wort) den sterveling te stade komt. Een donker graf, wanneer men eindlyk sterft,
Wat hier ook blyve, is alles wat men erft.
Zyt hier mede gegroet, en op niews indagtig gemaakt, dat de Demons dezer aarde, UE: geen leed toe kunnen brengen, zoo ge maar volhard in hunne ydele woede te bespotten, in de plaatse van 'er UE: aan te storten. Een geletterde Landlooper (dol van wrake, door zig te naakt na het leven afgemaalt te zien) mag zoo diepe laster- en logenkuilen graven, om de al om benyde deugt in te versmoren, als hem zyn Barbarise geest in 't hart stuurt; hy zal zig zelven bedriegen, en UE: daar door, nog gelegentheit verschaffen, door welke te mogen zeggen. Zoo is hy in de put geraakt
Die hy, voor andren had gemaakt.
FIT VIA VI |
|