Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 4
(1981)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |
[Nummer 39]André Hanou(Gouden Leeuw 139, 1103 KB Amsterdam)Een navolging van de Tatler in de Rotterdamsche HermesDat JCW hier en daar in zijn periodieken gedichten uit allerlei talen bewerkte, zonder bronvermelding, is wel bekend. Enige weken geleden kwam ik echter bij toeval de eerste proza-navolging tegen. In het boek van J. Bots, Tussen Descartes en Darwin. Geloof en Natuurwetenschap in de achttiende eeuw in Nederland (Assen 1972) wordt p. 124 e.v. namelijk in den brede de tekst van een testament van Niklaas Vlindervanger geciteerd; die tekst komt voor in de Boekzael van maart 1735, p. 337-341. Dit fiktieve testament had de bedoeling de te ver gaande vormen van het in de achttiende eeuw zo populaire natuuronderzoek in het belachelijke te trekken: deze Niklaas laat vrouw en kinderen namelijk weinig méér na dan allerlei curiosa en rariteiten, zoals dozen kapellen, een mummie, krokodilleneieren, en wat dies meer zij. Niklaas was kennelijk, zoals we dat tegenwoordig zouden noemen, een soort vakidioot, een verstrooide professor, een Prikkebeen avant la date, alleen in Ursula's geinteresseerd als het die van de tienduizend maagden was, lang geleden gestorven, en waarvan hij de opgegraven beenderen met trots in zijn natuurkundig kabinet uitgestald zou hebben. Nu is de tekst van dat testament uit de Boekzael een deel van een bespreking of uittreksel uit het derde deel van de vertaling door P. Le Clercq van Steele's Tatler, uitgekomen onder de titel De Snapper, of de Britsche Tuchtmeester, Door den Ridder Steele (A'dam, H. Vieroot, 1734). Bots had dus eigenlijk deze Snapper moeten citeren, en niet de Boekzael. Maar dat daargelaten: de opsomming van wat deze Vlindervanger alzo naliet, kwam mij bekend voor. En na enig geheugenwerk bleek mij dat de elementen uit dat testament ook al eerder in de Rotterdamsche Hermes, en wel in aflevering 33, van 6 maart 1721 (op p. 201-204) voorkomen (hoe nuttig reprints zijn, blijkt al meteen uit deze vondst). Om u in de gelegenheid te stellen de Rotterdamsche Hermes in deze pagina's als geïnspireerd door de Tatler te onderkennen, volgt hier eerst de oorspronkelijke tekst van de Tatler, no 216, van 26 augustus 1710Ga naar eind(1). De auteur van deze aflevering is overigens níet Swift, zoals Bots beweert. Bots heeft zich hier mislezen, toen hij het gehele uittreksel uit de Boekzael las. Immers, de Boekzael-schrijver spreekt in de pagina's voorafgaand aan het testament over andere afleveringen waarin Swift de hand gehad zou hebben, maar zegt niets over Swifts medewerking aan de tekst van het testament; Bots daarentegen heeft Swift ook hiervoor als auteur aangehouden. Volgens Tatler-expertsGa naar eind(2) is de tekst van dit speciale nummer van Addison, en men baseert zich daarbij op mededelingen daarover door de voornaamste auteur van de Tatler, Richard Steele, gedaan. Addison dus, schrijft als volgt in de Tatler:
Ga naar margenoot+ Nugis addere pondus.
Hor. Ep. 19. lib. I. ver. 42. Weight and importance some to trifles give.
R. Wynne.
| |
From my own Apartment, August 25.Nature is full of wonders; every atom is a standing miracle, and endowed with such qualitiës, as could not be impressed on it by a power and wisdom less than infinite. For this reason, I would not discourage any searches | |
[pagina 403]
| |
that are made into the most minute and trivial parts of the creation. However, since the world abounds in the noblest fields of speculation, it is, methinks, the mark of a little genius to be wholly conversant among insects, reptiles, animalcules, and those trifling rarities that furnish out the apartment of a virtuoso. There are some men whose heads are so oddly turned this way, that though they are utter strangers to the common occurrences of life, they are able to discover the sex of a cockle, or describe the generation of a mite, in all its circumstances. They are so little versed in the world, that they scarce know a horse from an ox; but at the same time, will tell you with a great deal of gravity, that a flea is a rhinoceros, and a snail an hermaphrodite. I have known one of these whimsical philosophers, who has set a greater value upon a collection of spiders than he would upon a flock of sheep, and has sold his coat off his back to purchase a tarantula. I would not have a scholar wholly unacquainted with these secrets and curiosities of nature; but certainly theGa naar margenoot+ mind of man, that is capable of so much higher contemplations, should not be altogether fixed upon such mean and disproportioned objects. Observations of this kind are apt to alienate us too much from the knowledge of the world, and to make us serious upon trifles; by which means they expose philosophy to the ridicule of the witty, and contempt of the ignorant. In short, studies of this nature should be the diversions, relaxations, and amusements; not the care, business, and concern of life. It is indeed wonderful to consider, that there should be a sort of learned men, who are wholly employed in gathering together the refuse of nature, if I may call it so, and hoarding up in their chests and cabinets such creatures as others industriously avoid the sight of. One does not know how to mention some of the most precious parts of their treasure, without a kind of an apology for it. I have been shewn a beetle valued at twenty crowns, and a toad at an hundred: but we must take this for a general rule, that whatever appears trivial or obscene in the common notions of the world, looks grave and philosophical in the eye of a virtuoso. To shew this humour in its perfection, I shall present my reader with a legacy of a certain virtuoso, who laid out a considerable estate in natural rarities and curiosities, which upon his death-bed he bequeathed to his relations and friends, in the following words: | |
The Will of a Virtuoso.I Nicholas Gimcrack, being in sound health of mind, but in great weakness of body, do by this my last will and testament bestow my worldly goods and chattels in manner following: Imprimis, To my dear wife, | |
[pagina 404]
| |
Item, To my eldest brother, as an acknowledgment for the lands he has vested in my son Charles, I bequeath (NB. ‘Gimcrack’ betekent iets als snuisterij, prul) Men vergelijke nu de tekst in de Rotterdamsche Hermes:
Nugae sunt merae.
Plaut. in Menoech. Ga naar margenoot+ De Natuur is een konstkabinet vol uitgeleze wonderen. Ieder ondeelbaar Vezeltje is een overtuigend mirakel (met zoo vele goede eigenschappen voorzien) dat niets dan een oneindig Vermogen magtig was om het tot die volmaaktheit te brengen. Uit dien hoofde zou Hermes niemant willen ontraden eenige huiszoeking omtrent die vruchtbare Moeder te doen, zelfs niet omtrent het minste en geringste deeltje van de Schepping: neen, Heeren Lezers, maar hy ontraad alleen den Man, die het heerlykste van alle geschapenheden is, zyn verstant, dat in waerdiger speculatien kan geoeffent worden, ooit op eenige beuzelachtige voorwerpen te verstompen, daar 't hem gegunt is, uit de adelykste velden der beschouwing, nieuwe en nooit te voren geplukte bloemen te verzamelen, gelyk Lucretius zingt: - - - Juvatque novos decerpere Flores,
Insigneraque meo capiti petere inde coronam;
Unde prius nulli velarunt tempora Musae.
| |
[pagina 405]
| |
Onder die onwaerdige voorwerpen telt hy voornamelyk de kruipende en bloedelooze Diertjes, Vogelnestjes en Eiertjes: Hoorntjes, Schoenlappers, Torren, en diergelyke vodderyen; het uitschot van de Natuur, en waaronder dingen gevonden worden, die eer vuur of water dan een Nooteboome Kabinet verdienen.Ga naar margenoot+ Diergelyke Wysgeeren van het Classis van St. Onnozelheit zyn doorgaans Dwergen in de Mensch- en Waereltkunde, en Reuzen in Wisjewasjeswetenschappen. In alle voorvallende gelegentheden der waerelt zyn zy vreemdelingen, die geene de allergeringste definitie van eene hartstogt konnen te berde brengen; daar zy ter contrarie de sex van eene Oester of Alikruik, benevens de voortteeling van een' Kalanderwormtje, met d'alleruitterste omstandigheden konnen beschryven, Eenige jaren geleden, was Hermes zeer familiaar met een van die diepzinnige Filozofen, die eene vierkante doos, vol gedroogde Spinnekoppen, hooger waerdeerde dan een Herder eene kooi Schapen, of een Souverein een' stal vol uitgeleze Paerden; en zyn verstant was zoo vlug, dat hy, om een Boomdraakje of Pisdiefje te bezitten, vrou en kinderen zou verpant hebben. Het is met die studie op d'eige wyze gestelt als met de driften van de Liefde: men mag, of ten minsten een verstandig Man behoorde nooit eene zaak, die in tydtverleutering bestaat, serieus te trakteeren. By voorbeelt, indien een man, die nootzakelyk dagelyks de Beurs frequenteeren moet, over een van de zeven dootzonden (een Bywyf genaamt) struikelde, en van den uchtent tot den avont, gelyk een geile Potmusch, op den lymtak van die Dame vastgekleeft bleef zitten kyken, zou het niet vry staan, van zoo een persoon te zeggen, dat zyne bezigheden en zorgen in zyne uitspanningen verwarden? Daar zyn zelden rampen die niet door eenige voorteekens worden geprecedeert. Meteoren (hoogvliegende dampen) zyn doorgaans de voorboden van Oorlog, Sterfte, Dierte en diergelyke calamiteiten. Eene groote stilzwygenheit, ingevallene oogen, bleeke verw, zyn veeltyts de voorteekens van een' bloedeloozen Wysgeer; en zyne dagelyksche conversatie met stomme en geringe dieren, maakt hem een slecht Orateur by Juffers en Geleerden. Wat is 'er van een Virtuoso, die liever een Ringrusp dan een Ringduif ziet, te verwachten? wat is 'er goets te hopen van een persoon, die met meer yver een' Sprinkhaan vervolgt, dan een onvermoeit Jager een' snelloopenden Heihaas? en die met meer zucht naar eene vreemde Tor of veelkleurig Schoenlappertje tast, dan Apol naar Dafne, of de gehairde Woutgod naar de blonde Syringa? O hoe vermakelyk is het, wanneer een echt Verstant een' ingevallen mont over de tromp van een Mug hoort resonneeren!Ga naar margenoot+ met een Kastiliaansche graviteit de natuurlyke overeenkomst van een Luis (door een Microscopium bezichtigt) en een wilt Verken beweeren; en het instinct van eene Avonttor (die men waarschynelyker in een paerdepastei dan in een doos geconfeite gember vint) hoort bepleiten! O hoe geneuglyk is het, eene ouwerwetsche trony, met de fok op den neus, uileborden uit Witjes en Vlindertjes in ronde doozen, en in de ronte vast gespelt, te zien fabrikeeren! en zyne Vogeleieren, gelyk medailles, volgens de tytrekening te zien verdeelen! maar laat ons tot de zaak zelf eens komen. Hermes was, drie jaren geleden, in Londen gehuisvest by den Heer John ***, een vermaart Geneesheer; een man (de rariteiten uitgezondert) van een gezont oordeel, doch als iemant maar een snukje aan dat toutje gaf, scheen de Doktor eer een Lit vanGa naar voetnoot* Bedlam, dan van de koninglyke Societeit te zyn, en voornamelyk wanneer hy op het chapiter van den Zontvloet wiert gebragt, dwelke hy door gepetrifieerde Garnaat, versteende Slakkenhuisjes, en tweehondert laden vol veelkleurige kezelsteentjes wilde probeeren. Van daar daalde hy veeltyts op de loftuitingen van verscheide chymicale uitvindingen, namentlyk in een sap, om Ruspen en Spinnekoppen in hare natuurlyke schoonheit te bewaren; zyne Filozofische pekel voor Monsters en Misdragten; een Spiritus voor Slangen en Padden; en eene welgelukte preparatie om des Winters Maidou, en in den Herfst Maartsche sneeu te maken. Imprimis sprak hy met veel achtbaarheit van zyn'
Koningk der Sprinkhanen,
Testiculen van een Kever,
| |
[pagina 406]
| |
Gebalzemde Krokodillen,
Dommelvogeltjes, en een
Gehoornden Schalbyter.
Noch vertoonde hy met veel veneratie een Egyptisch Gouverneur, wonderbaarlyk in Jodenlym geconscrveert; benevens een' Lantpaling, in wiens maag het geraamte van een verslonden kalf gevonden was: item de graten van een' Snoek, die een geheel broetsel van halfwasse Zwaanen had opgevreeten: de toebereide huit van een Steendog, die van een Hovenier geleert was de Karpers uit den Vyver van Milord Olifant te vangen: eene Afrikaansche Pad, in wiens hooft de Lapis Bufonitis (Paddosteen) gevonden was, met welken steen de Doktor 'er meer dan 2000 van den Kai had gecureert; het vel van eeneGa naar margenoot+ Amphisbaena (voor en achteruit kruipent Serpent) ten tyde van Kato in de Woestyn van Lybie gevonden, en door Lukaan gementioneert:
Et gravis ingeminum surgens caput Amphisibaena.
Een gehuisde Slak, door de konstige hant van den zelven Geneesheer ontleet, waaruit hy Wiskonstig bewees, dat alle Slakken Hermafroditen zyn. Item Een Nest, en zeven eieren van een' Paradysvogel; Een Artificieele Baziliskus, zaamgestelt uit d'oogen van een Hoer, en den adem van een' Regtsgeleerden; een door konst nagebootsten Salamander, waarvan de kop is het hooft van een Bombardier, het ligchaam van een Distillateur, en de staart, de fluit van een stats Minnaar. Daarenboven bezit hy een Tarantelspin, waarnaar de Dansmeesters de figuur van de folie d'Espagne hebben genomen; twee ongemeene Hartshoorns, die een Apotheker eertyts voor zyn uithangbort, en naderhant voor zyn wapenschilt heeft gebruikt: en duizende diergelyke zeltzaamheden, bekwaam om ons van nutter wetenschappen te separeeren: zoo dat het zonde en jammer is, dat de Opzienders der jeucht den driekanten Gerions-boom van Tyburn met die kleinoodien niet versieren, tot een voorbeelt van de zulke, die met excessive kosten en irreparabel tydverlies, het uitschot van de Natuur in hunne Kabinetten ophoopen.
Ik denk dat iedereen moet constateren, dat we hier met een navolging te doen hebben, echter wel met een soort aemulatio. De door Weyerman geschetste situatie van overdreven verzamelwoede, door buiten het leven staande geleerden, is dezelfde. Er komen dezelfde nagelaten voorwerpen voor. Vrijwel alle elementen uit de Tatler-tekst komen bij JCW terug. Maar ik denk dat JCW toch iets ‘beter’ is. Zijn beelden, bijvoorbeeld, zijn scherper gekozen; zo worden de ‘rat's testicles’ (T104) bij hem ‘Testiculen van een Kever’ (RH 203); de ‘mummy of an Egyptian king’ (T 104) wordt bij hem ‘een Egyptisch Gouverneur, wonderbaarlyk in Jodenlym geconserveert’, waar de jodenlijm zo onlogisch niet werkt, gezien geografie en bijbelse geschiedenis, en waar door dit beeld de lezer half verlokt wordt tot een lach om deze subtiele joodse weerwraak voor de slavenarbeid in Egypte. En in het algemeen is Weyerman uitgebreider, verfraaider. Zijn wijzigingen leveren indringender beelden op, verscherpen het ridikule van verzameling en verzamelaar. Daarnaast worden twee elementen benadrukt. Ten eerste erotiseert Weyerman het geheel. Waar bijvoorbeeld de engelse virtuoso een collectie spinnen meer waardeert dan een (nuttige) kudde schapen (T 102), herhaalt Weyerman die vergelijking, maar voegt er een erotische dimensie aan toe door er onmiddellijk op te laten volgen dat deze figuur liever een boomdraakje of pisdiefje (=mandragora, een gezocht, zeldzaam soort wortel, waaraan allerlei miraculeuze eigenschappen werden toegeschreven) bezit dan vrouw en kinderen. Door dit beeld, en door de vorm van het pisdiefje, wordt natuurlijk de aandacht gevestigd op des verzamelaars afwijzing van de normale erotiek, en daar wordt dan ook die hele pagina eigenlijk op doorgeborduurd; zijn dagelijkse conversatie met stomme dieren, zegt Weyerman verderop, ‘maakt hem een slecht Orateur by Juffers en Geleerden. Wat is er van een Virtuoso, die liever een Ringrusp dan een Ringduif (een vrouw dus) ziet, te verwachten?’ (RH, 202). | |
[pagina 407]
| |
Een ander element is, dat - natuurlijk! - Weyerman meteen weer een konkreet slachtoffer bij de hand heeft, om zijn betoog te stofferen. In dit geval is het op p. 203 de Londonse Doctor John +++, lid van de Royal Society, schrijver over de zondvloed. Deze figuur laat zich gemakkelijk herkennen als de befaamde John Woodward, die bij JCW wel meer figureertGa naar eind(3), uit welke passages hun bekendheid met elkaar blijkt. Deze figuur is voor de europese intelligentsia gezien het hier over hem opgemerkte zeker duidelijk herkenbaar geweest. In de Tatler daarentegen is slechts summier sprake van een doctor Elfcrickius en het over hem opgemerkte kan nauwelijks voldoende mogelijkheid hebben geboden om in hem een konkrete persoon te herkennen.
Nu er één Tatler-aflevering onderkend is als de basis voor een nummer van de RH, is het misschien ook voor anderen mogelijk méér Tatler-materiaal als inspiratiebron voor JCW terug te vinden. Er schijnen op p. 89 en 233 verwijzingen voor te komen naar de ‘nachtstudies’, de Lucubrations by Isaac Bickerstaff (alternatieve titel van de Tatler), maar Steele en zijn werk komen pas in latere tijdschriften met name aan de ordeGa naar eind(4). |
|