Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 3
(1980)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
[Nummer 28]SignaleringNavorscher 1852/53. - In de Navorscher 2 (1852) stelde, p. 56, C.W. Bruinvis de volgende vraag: ‘Waar en wanneer zijn geboren en overleden de schilders JURIAAN OVENS, JAQUES VAILLANT en JACOB CAMPO WEYERMAN? Het Schilderboek van IMMERZEEL heeft mij hierover niet kunnen inlichten.’ - In de Navorscher 3 (1853) kwam p. 49-50 hierop als antwoord: ‘Jacob Campo Weyerman (II, bl. 56). Hij werd geboren te Breda, den 9den Augustus 1677. Zijn vader was lakkei, zijne moeder, LIJS ST. MOREL, had als tamboer dienst genomen, en was tot sergeant bevorderd, toen zij bij het beleg van Bonn gewond werd; wanneer hare kunne bleek, en zij haar afscheid kreeg met een jaargeld van tweehonderd gulden. Het leven van JACOB is verre van stichtelijk geweest; hij eindigde het op de Voorpoort te 's Hage, waar hij, ter zake van zijn onbeteugelden lust tot paskwilschrijven, levenslang was gevangen gezet, en zich vermaakte met het temmen van muizen, die op zijn fluiten tot hem kwamen, en zich uit zijne hand lieten voederen. [Sigma] Jacob Campo Weyerman. In de zoo bekende Levensbeschrijving van Nederl. Mannen en Vrouwen, Dl. II., bl. 94-102, is eene levensschets van JACOB CAMPO WEYERMAN. Wij zien er uit, dat hij te Breda geboren werd den 9den Augustus 1677. Daar vinden wij ook, dat men hem aan het huisselijk onderwijs aanbeval des geleerden (P.) SANTVOORT'S, Predikant in het Woud. Waarom aldaar? Van elders is 't bekend dat SANTVOORT uit dezelfde stad oorspronkelijk was als WEYERMAN. Doch of de laatste in 't Woud allezins tot zijn nut geweest is, blijft in 't onzekere. Zijne wispelturigheid jegens het vrouwelijke geslacht kan hij bij Ds. SANTVOORT wel opgedaan hebben, als men ziet wat over dezen Predikant geboekt is door Prof. KIST, in het Nederl. Kerkelijk Archief, Dl. XIII. bl. 219 en volgg., 401 en volgg. Na velerlei lotswissel kwam hij nog op 60 jarigen leeftijd te Leyden wonen en liet er zich als Medicinae studiosus inschrijven den 11den Maart 1737. Of hij daarin nog eenen Akademischen graad verkregen heeft, weet ik niet; maar zeker gaat, dat kort daarna plaats greep hetgeen in de boven aangeduide schets vermeld wordt: het vonnis namelijk, door het Hof van Holland over hem geveld, van levenslange gevangenis. Uit een 4o. druk van dat vonnis bleek ons, dat zulks gebeurde den 22sten Julij 1739. Is het dus waar, dat hij 10 of 12 jaren gevangen gezeten heeft (zie zijn gemeld Leven), dan moet zijn dood omstreeks den jare 1749 à 1751 voorgevallen zijn. J.T.B.N. (..ELSEVIER bevestigt voor een goed deel het door [Sigma] en J.T.B.N. verhaalde, spreekt van Vianen als WEYERMAN'S woonplaats vóór zijne gevangenschap, en geeft ons een overzigt der corpora delicti, die onzen kunstvaardigen man op levenslange kerkerstraf te staan zijn gekomen. - Zie hier de titels dezer heillooze schotschriften: Amsterdamsche Hermes, Rotterdamsche Hermes, Ontleeder der Gebreken, Echo des Waerelds, Vrolyke Courantier, de Vrolyke Tugtheer, de Naakte Waerheid. - Is hij dan werkelijk tot zijn dood toe in de boeijen gebleven? - Vrij algemeen wordt zulks verzekerd, de HH. C. KRAMM, W.D.V. en J.G.D.S. betwijfelen het in geenen deele; VAN GOOL, door den tweeden aangehaald, zegt uitdrukkelijk dat WEYERMAN, na een zeer ergerlijk leven, op de Gevangen-poort te 's Hage in 1747 overleden is. (Nieuwe Schouwburg der Ned. Kunstschilders, I.; bl. 434). J.G.d.S. heeft een werkje gebezigd, waarvan reeds de titel dit als uitgemaakt verkondigt, namelijk: Zeldzaame Levensgevallen van J.C. WYERMAN (‘sic’, schrijft onze berigtgever, ‘alhoewel hij zelf zich WEYERMAN teekende’) op de Voorpoorte van den Hove van Holland in 's Gravenhage overleden, enz. 2de dr. 's Hage bij P. VAN OS, 1763. Men zal dan wel geen geloof hebben te slaan aan eene door ..ELSEVIER te berde gebragte traditie, volgens welke hij te Amsterdam, en dus na berkregen vrijheid, in 1747 zou gestorven zijn. Nog schrijft ..ELSEVIER, dat eenige van WEYERMAN's tooneelstukken opgenomen zijn in de bibliotheek der Nederl. Maatsch. v. Letterk. te Leyden, volgens den Catalogus, I.; bl. 220, waarbij men ook zijn portret heeft naar K. TROOST door J. HOU- | |
[pagina 287]
| |
BRAKEN. Bekend zijn WEYERMAN's Levensbeschryvingen der Nederlandsche Konstschilders en Schilderessen, 1729, waaruit ook V.D.N. en C. KRAMM het eene en andere omtrent hem zelven hebben opgeteekend, en 1677 als zijn geboortejaar gehandhaafd tegen VAN GOOL, die (naar 't schijnt) hem twee jaren later doet ter wereld komen, eene berekening waarmede, naar KRAMM's opgave, ook IMMERZEEL zich vereenigd heeft. Andere bronnen over dezen schilder en letterkundige zijn, behalve de noodlottige Sententie van den Hove van Holland dd. 22 Julij 1739, ook 's mans Hollandsche Zindelykheyt, door J.G.d.S. aangehaald, en een artikel in de Byvoegsels op KOK's Woordenboek, bl. 343, met regt belangrijk geheeten door ..ELSEVIER.) (A.J. Hanou) * Joden. - S. van Praag. Nederland en de Joden. In: Nederland tussen de natiën. Een bijdrage tot onze cultuurgeschiedenis onder redactie van J.S. Bartstra en W. Banning. Dl. II. Amsterdam 1958, vermeldt p. 171-173: ‘We verlaten nu voor een poos het deftige gezelschap van moralisten, rechtsgeleerden, dichters, diplomaten en linguisten, waarin we tot nu toe vertoefden, om ons in de onmiddellijke nabijheid te begeven van een zwerver, een bohémien, een grollenverkoper, die met zijn quasi-geestigheden ook (maar niet alleen) de Joden bestookt. We hebben het oog op Jacob Campo WeyermanGa naar eind23., den helaas niet meer talrijken lezers van Ferdinand Huyck wel bekend. Voor de velen, die dit nog altijd pittige boek niet lazen en voor de niet minder talrijken bij wie de herinnering aan levendig geschreven tafrelen hieruit enigszins verbleekt zijn het volgende: Van Lennep brengt ons in kennis met de persoon van Zacharias Heynsz., die als geheim handlanger van de Justitie aan de Hoofdschout van Amsterdam verslag komt doen van zijn bevindingen. Onder no. 3 bericht hij, dat Campo Weyerman de loge der Vrijmetselaren in de Stilsteeg geopend heeft. Dat kan alles wel waar zijn, antwoordt de Hoofdschout, “doch ik heb tevens gehoord, dat diezelfde Campo een fatsoenlijke burgerdochter uit 's Hage buiten weten van haar ouders te zijnen huize heeft getrouwd. Waarom heb ik daar niet eer tijding van gehad?” Welnu, dat maagdelijn was het eerste niet en het zou evenmin het laatste zijn, waaraan Weyerman zijn lust bot vierde. Maar niet over zijn amoureuze gedragingen willen we hier de zederechter spelen. Zijn zwerversnatuur bracht hem voortdurend in situaties waarin hij schrijven, schrijven en schrijven moest, om de mond open te houden, en welk genre gaat er makkelijker in dan het smaadschrift, dat vaak zo heel dicht in de nabijheid komt van het chantageproduct. Wie zich voor deze lectuur interesseert kan bij Weyerman zijn hart ophalen, men leze slechts zijn Rotterdamsche Kermes [sic], zijn Amsterdamsche Kermes, zijn Ontleeding der Gebreeken, zijn Naakte Waarheid, zijn Talmud ofte Over zeldzaame Joodsche vertellingen, zijn Vroolijke Tuchtheer. De laatste “wekelijksche papieren” zijn voor ons het belangrijkst, omdat hij 't daarin op de Joden gemunt heeft en daarom zal ik enige staaltjes uit de “Vrolijke Tuchtheer” aanhalen. Als mijn lezers de qualificaties “grof en zouteloos” mochten prevelen, dan verzoek ik hen deze nog even voor zich te houden, omdat wij ons genoodzaakt zien bij de behandeling van een andere scribent nog een paar treden af te dalen. We nemen de “Vrolijke Tuchtheer” van 3 Oct. 1729 ter hand en lezen daarin: “Ik ging op een Zaterdag tegens het vallen van den avond een tour doen na het Joodse quartier, en dewijl ik op die tijd een vreeslijk acces kreeg van een quaal gedoopt de kelderkoorts, trad ik in een Hebreeuwsche wijnkelder, om mijn dorst te verkoelen door een teug Kaüsserwijn. ...Den eerste smous, die onder het bereyk van mijn pen viel was een Jooden slachter, een kaerel, die noch wel zo dom en plomp was in zijn diskoers en gedrag als de Beemster bullen die hij keelde en die zoo geurig rook na stierensmout en zweet, dat er de lucht van het Haarlems leprooshuys niet bij kon haalen. Die beul van het gehoornt vee was in een diepzinnige samenspraak verwart met een smoussen prokureur... De smoussen en jooden lacghten zo hartiglyk over dat onderling gesprek tusschen den man des bloeds en den pleytbezorger, dat men voor een groote poos kon hooren nog zien.” Volgt een tafreel even stuitend voor Mennonieten en Katholieken als het begin voor de Joden, waarna een liedje van de volgende inhoud wordt aangeheven: Smoussen jongens, joodsche bazen
Drink, de wijn geeft moed en kracht
Gooi de Talmud door de glaazen
En verstrooy de ratelwacht.
| |
[pagina 288]
| |
De komst van een Pools rabbijn, die gek was geworden van het inzien van den Talmud, verhoogt de feestvreugde nog, die echter wreedaardig door een hand wordt verstoord, “alle jooden en smoussen stooven uiteen zijnde die natie van alle eeuwen af berucht geweest, van alles wat zij uyt den brand der gebuuren konnen redden, ten hunnen behoeve voorbedagtelijk te bergen.” Onnodig te zeggen, dat in het vocabulair van deze chroniqueur woorden als “vette in zijn smeer blinkende Jood”, “pestlucht verspreidende smous” en dgl. een ereplaats innemen. Al dit schrijfsel werd naarstig gelezen, ja Weyerman gaat er prat op, dat hij zelfs van uit Londen aanmoedigende brieven ontvingGa naar eind24.. Hij zal ettelijke keren in aanraking komen met de rechterlijke macht, maar de waarheid gebiedt ons neer te schrijven, dat het niet zozeer zijn aantijgingen tegen Joden en Katholieken waren, die de autoriteiten tot dit ingrijpen noopten; een gedicht van zijn hand “Enthusiasmus Bestaende in eenige aanmerkingen weeghens de overeencomst tussen de Roomse inquisitie en d'Oostindische Maatschappij” zal echter wel onder de processtukken te vinden zijnGa naar eind25.. In zijn niet zonder talent opgestelde verdediging geeft hij te kennen, dat niet al zijn geschriften reprochabel waren, in de opsomming van deze onschuldige producten prijkt dan ook zijn “Tractaat tegen het Jodendom”. Al deze mooie praatjes konden hem echter niet redden, hij kreeg (1739) levenslang, stierf echter reeds in 1747. Ik gaf boven mijn lezers in overweging hun afkeurende reactie op deze minderwaardige uitlatingen nog even te bedwingen, omdat ik hun nog erger aan te bieden heb.’ (A.J. Hanou) * Geest JCW. - Na de tekst van het tweede deel van de roman De Haagse Vondeling, of de historie van een jong heer van geboorte. Door een Juffer op zyn Sterfbed gevonden. Den Haag, H. Backhuyzen, 1758 volgt een fondslijstje van Backhuyzen, waarop voorkomt De Geest van Jacob Campo Wyerman, in 8o. a...... f 0 - 9 - 0 (A.J. Hanou) |