| |
| |
| |
[Nummer 22]
A. Hallema
Een Bredasche journalist uit de 18de eeuw
Uit: Historia, 12 (1947), p. 139-141.
Bij voorbaat zij verzocht bovenstaande titulatuur met een korreltje zout op te vatten. Couranten zijn immers letterproducten van den nieuweren tijd, journalisten moderne wezens met schrijversadel, soms ook met ingehouden schrijverswoede. Gelukkig, dat die gebreidelde woede meestal van korten duur is en gewoonlijk een even onschuldige liefhebberij als vreedzaam bedrijf uitmaakt.
Wien ik intusschen met dien Bredaschen journalist van den ouden stempel bedoel?
Niemand minder, maar ook niemand meer dan Jacob Campo Weyerman, geboren te Breda den 9en Aug, 1677. Dus volgt een korte biographie van een Oud-Bredanaar, die zijn leven eindigde in de gevangenis. Dat is zeker geen fraai einde, maar ook de tragiek van het leven dezer menschen uit vervlogen dagen vraagt zoo dikwijls onze belangstelling.
| |
Afkomst en jeugd van Weyerman Jr.
Jacob dankte zijn afkomst aan een vreemdsoortig menschenpaar, dat het avontuurlijke voor lief nam. Dit gold inzonderheid zijn moeder, Lys Sint Mourel, die, gehuld in 't gewaad van Mars' zonen, veldtochten meemaakte, zelfs den sergeantsrang behaalde, totdat bij de heelkundige behandeling van een verwonding, die zij in den krijg had opgedaan, haar ontmaskering en identificatie volgde! Zij huwde kort daarop met den lakei Jacob Weyerman Sr. en uit dit huwelijk werd onze hoofdpersoon Jacob Campo Weyerman geboren.
| |
Een oordeel van C. Busken Huet.
Deze weinige genealogische bijzonderheden verklaren de ongunstige teekening, welke Conrad Busken Huet eens van de familie Weyerman gaf in z'n bekende werk ‘Het land van Rembrandt,’ Men leest daar: ‘Weyerman's moeder, een noordbrabantsche boeremeid uit fransche ouders of grootouders, speelde in haar jeugd een historische rol. Vermomd als soldaat, maakte zij onder Willem III verschillende veldtogten mede, en trouwde ten slotte een voormalig lakei, met wien zij te Breda een logement opende. De zoon, opgeleid voor schilder, (dit scheen het best van al bij zulk een geboorte te passen,) werd een losbol en een zwerver; een “Vermakelijk Avonturier” der werkelijkheid. Het heette, dat hij geest, en een groote verscheidenheid van kundigheden bezat. Tijdens hij te Amsterdam woonde, gaf czaar Peter het verlangen te kennen, hem te zien. De tien of twaalf laatste jaren van zijn leven bragt hij in de gevangenis door, op de haagsche Voorpoort. Uit den schilder was een libellist gegroeid, die de publiciteit zijner blauwboekjes aan den meestbiedende verkocht, en voor wien niemands goede naam veilig was. In zijn graf werd door een ongenoemd biograaf en bewonderaar (denkelijk een lichtmis van dezelfde soort) hem het getuigenis nagegeven:
Zonder te kort te doen aan zijne vloeibaare schrijfstijl, en aan de geestrijke invallen die in de meeste zijner geschriften uitblonken, kan men in 't algemeen van zijne werken zeggen, dat er nimmer iets uit zijn pen kwam, of het was met het fenijn van gruwelijke lasteringen en eerroovende uitdrukkingen bevlekt.’
Aldus het oordeel van Busken Huet. Het klinkt hard, is zoowel pikant als cru, gelijk deze criticus in de ‘Litterarische Fantasiën en kritieken’ zich nogal dikwijls uitliet. Maar afgezien van een enkele chronologische fout is het beeld van Weyerman's afkomst, persoon en werken natuurgetrouw. Alleen hebben latere, meer bezadigde en minder critisch aangelegde schrijvers bekwame bibliographen en krantenkenners als Sautijn Kluit, Wolfgang van der Mey en Knuttel,
| |
| |
het profiel van Weyerman helderder doen uitkomen door ook de goede zijde van zijn werk en den achtergrond zijner levensomstandigheden met scherper contouren in teekening brengen.
Wij zullen daarvan een en ander meedeelen, gedachtig aan der ouden woord: Audiatur et altera pars!
| |
Weyerman's leven en werken.
Van die andere partij dan worden we gewaar, dat de jonge Jacob als knaap reeds zeer ongezeggelijk en onhandelbaar was. Dit had ten gevolge, dat hem al op een leeftijd van 15 jaar de deur zijner ouderlijke woning werd gewezen. Toen was er nog geen wettelijk geregeld voogdijsysteem noch ook eenige ander vorm van kinderbescherming, die zich over dit misdeelde ventje kon ontfermen, zoodat hij gemakkelijk tot een vagebondeerend leven zijn toevlucht kon nemen. Trouwens, dit zwerversleven beviel hem al spoedig vrij goed. Hij was een jongen met een helder verstand, die daarbij zich vrij spoedig aan een nieuwe omgeving en een gewijzigd bestaan kon aanpassen, terwijl de trek naar uithuizigheid hem in 't bloed zat. De appel valt in den regel niet ver van den boom!
Spoedig liet hij dan ook de poorten van de stad Breda achter zich, bereisde vele jaren het tegenwoordige België en Frankrijk, onderweg zijn kostje bescharrelende met allerlei werkjes te verrichten en zijn opmerkingsgave te practiseeren. Op die wijze kwam hij zelfs in aanraking met de beruchte bende van den nog beruchter Cartouche.
Maar deze rooverhoofdman in optima forma kon Weyerman Jr. toch niet overhalen, om hem te volgen. Daartoe had de jonge avonturier nog te veel liefde voor de eerlijkheid behouden, althans blijkens zijn eigen getuigenis. Niettemin speelde hij geenszins voor den braven Hendrik. Verre vandat, want op zijn verdere reizen waren het steeds meer spel en oplichterij, waardoor hij in zijn levensonderhoud voorzag. Want ook in Italië, Zwitserland, Duitschland en Engeland zette hij zijn operaties voort.
Toch was het ook wel een meer edel emplooi, dat hem af en toe een broodwinning bezorgde. Dit bestond nu eens uit het schilderen van bloemen en als bloemschilder heeft hij zich dan ook later een welverdiende reputatie bezorgd, [portret van JCW, met onderschrift: ‘Jakob Campo Weyerman op 48-jarigenleeftijd, gravure van J. Houbraken naar een schilderij van C. Troost.] die hem het recht gaf, zich in één zijner geschriften ‘Kunstschilder’ te noemen, dan weer uit het dichten van liedjes en het op schrift brengen van zijn reisindrukken. Had hij zich maar geheel aan deze kunst gewijd, dan was hij voorzeker een der waardigste leden van het Nederlandsche St. Lucasgilde der 18e eeuw geworden.
| |
Weyerman's journalistieke arbeid.
Doch neen, daarvoor was zijn natuur te onbestendig, zijn karakter te gepassioneerd, hoewel niet in den gunstigen zin, gelijk Mozes of Paulus sterke passies doorleefden en daarop hun gedragingen baseerden, doch wat we in een Napoleon en een Nietzsche vinden. Ook waren hem meerder kenmerken eigen van de cholerici, sanguinici en amorphen, zoodat hij voor een moderne karakter-klassificatie al weer een der lastigste typen zou vertegenwoordigen.
Om kort tegaan, hij zette zich na zijn jarenlange buitenlandsche reizen als journalist te Rotterdam neer. Dat wil hier zeggen als vervaardiger van blauwboekjes, schot- en hekelschriften, later pamfletten geheeten, waarvoor hij niet in het toen nog staatsrechtelijk zoowel als economisch misdeelde Breda maar in een havenstad en handelscentrum met een veelbelovende toekomst als Rotterdam moest wezen. En ook voor deze branche had hij talent.
Zijn weekblaadjes, ook wel ‘Wekelijksche Papieren’ geheeten, zijn de voorloopers geworden van het latere sensatienieuws in sommige bladen en blaadjes, die niet nader met naam en toenaam behoeven te worden aangeduid. Ieder, die eenig litterair gevoel en dito smaak bezit met daarnaast voldoende moreel onderscheidingsvermogen, weet hier wel het goede van het slechte te onderkennen. Ook vinden we er wel iets in terug, dat ze, natuurlijk op zeer verkleinde schaal, doet gelijken op periodieken van de 20ste eeuw en wel die met lectuur, bedoeld ter ontspanning en verstrooiing.
In den aanvang ging het nog vrij goed met Weyerman's nieuwe carrière en eveneens
| |
| |
met den inhoud en aftrek van de door hem afgeleverde persproducten. Di waren toen meest spectatoriale vertoogen, de mode-vorm op letterkundig gebied, welke in 't begin der 18e eeuw van uit Engeland geimporteerd was door welwillende medewerking van essayisten als Tatler, Steele, Addison e.a. en waarvan op de Nederlandsche markt de bekende Justus van Effen weldra zou worden ‘the general dealer’ alsook ‘the dealer in wit’.
Maar niet zoo lang hield Weyerman zich aan het goede voorbeeld zijner binnenen buitenlandsche voorgangers. Zijn beschouwingen over aesthetische zaken, zijn verhandelingen over allerlei maatschappelijke en huiselijke toestanden, de afdrukken zijner indrukken van gedane reizen werden spoedig scherpe critieken, persoonlijke aanvallen en hatelijkheden, soms zelfs brutale en opzweepende lasterpraatjes, totdat ze eindelijk ontaardden in middelen tot het plegen van chantage. Daardoor maakte hij tegelijk naam maar ook nog meer vijanden, wier aantal steeds aangroeide, ook onder de autoriteiten.
Als letterkundige, vooral als goed stilist die nimmer verlegen zat om een typisch beeld, een sprekende vergelijking of een koddigen kwinkslag viel hij er wel in en zoo zouden zijn hekelschriften ongetwijfeld meermalen gunstig onthaald zijn geworden, had hij zich niet met zulke slechte praktijken ingelaten. Die bestonden bijv. hierin: Was hij een of ander schandaal op het spoor gekomen, dan bedreigde hij de(n) betrokken persoon (personen) met openbaarmaking in z'n weekblaadjes, tenzij hij (zij) betaalde(n) de som, welke verlangd werd. Dit was natuurlijk een duidelijke vorm van afpersing of gelijk het thans nog wettelijk heet: afdreiging.
| |
Weyerman's levensavond en geschriften.
De kruik gaat zolang te water, tot ze breekt. Ook hier. Want ook de leden van het Hof van Holland had hij beleedigd en eindelijk zag dit college zich genoodzaakt, hem gratis logies te verstrekken in de Haagsche Gevangenpoort, 's Hofs gevangenis. Nu speelde hij wel spoedig den bekeerling en boetvaardigen zondaar, trachtte door memories aan het Hof te bewijzen, hoe goed hij het bedoeld had, vroeg om genade en desnoods om verbanning, met welke straf men destijds nog al royaal was, doch niets kon de rechters vermurwen. Men was overtuigd met hem een gevaarlijk individu geknipt te hebben, die voldoende getoond had niet enkel sociaal-schadelijk maar ook volgens de opvattingen van zijn tijd staatsgevaarlijk te zijn, zoodat reeds bij vonnis van 22 Juli 1739 over zijn verder lot beslist werd: levenslange gevangenisstraf. Thans is de maximum straf voor het misdrijf dat gewoonlijk chantage heet, slechts 3 jaar gevangenisstraf, doch toen golden andere wetten.
Nog acht jaren kon hij zich binnen vier sombere kerkermuren bezig houden met letterkundigen arbeid en........ het dresseeren van muizen, die in de Gevangenpoort altijd gaarne in pension zijn geweest. Zijn ‘Zegenzang in 1741 aan den Hove van Holland’ en ‘Eenige letterlievende zedekundige, historische en stichtelijke betrachtingen’ (1742) vermochten evenmin verandering in zijn lot te brengen. Van zijn kleinere geschriften noem ik hier behalve de beschreven weekblaadjes ‘Brabandsche voyagie’, [‘]Hollandsche zinlijkheit’, ‘den Antwerpschen Courantier’, terwijl van de grootere werken de ‘Historie des Pausdoms[’] (1725) in 3 dln. verscheen, welke evenwel niet zonder voorbehoud aan te bevelen is evenmin als ‘Eenige scherpe aanmerkingen over de Historie des Pausdoms bij een Kartuyzermonnik’ (1734). In godsdienstig opzicht noemde hij zich echter ten onrechte atheïst en was veeleer een mensch geworden zonder positieve geloofsovertuiging. Zijn ‘Levensbijzonderheden der Nederlandsche kunstschilders’ (4 dln.) heeft uit kunsthistorisch oogpunt ook weinig bijzondere waarde, althans nog minder dan zijn kleinere geschriften. Reeds in 1756 en 1763 verschenen er beschrijvingen van zijn avontuurlijk leven en hij bleef nog langen tijd voortleven in de herinnering van vriend en vijand als iemand met uitstekende verstandelijke vermogens, die echter te dikwijls met verkeerde bedoelingen waren aangewend.
|
|