Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 2
(1979)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdAndré Hanou(Gouden Leeuw 139, 1103 KB Amsterdam)Een bruiloftsdichtHet laatste folium van het Weyerman-handschrift in het bezit van de Leidse Maatschappij (Hs. Ltk. 533) is duidelijk een kladje. Dit folium 90 volgt na de drie onlangs uitgegeven toneelstukken, en na het prozafragment getiteld Den wandelende JoodGa naar eind1.. Ik vind het op zich al memorabel, dat daaruit blijkt dat Campo zich ook aan bruiloftsdichten bezondigd heeft. Het is per slot van rekening een genre dat het odium van pluimstrijkerij dan wel geldverdienerij op zich geladen heeft. Evenzeer opvallend is bijvoorbeeld, dat er tot nu toe niet één lofdicht of opdrachtvers van Campo ontdekt is (evenmin áán hem) bij het werk van anderen, een toch bepaald zéér regelmatige gewoonte in de eerste helft van de achttiende eeuw. Er wordt in het vers helaas niet naar een konkreet persoon verwezen. Dat laat ook de mogelijkheid open dat het een vertaling of bewerking kan betreffen. Voor mijn gevoel betreft het echter wel degelijk een eigen bruiloftsdicht. Misschien moeten wij het daarom plaatsen in zijn jeugd; in het gedicht is namelijk | |
[pagina 156]
| |
ook de nodige godsdienstige thematiek te ontdekken. Echter lijkt het me ook niet onwaarschijnlijk dat het een produkt betreft uit zijn gevangenisperiode, toen hij de nodige religiosa produceerde, om zijn water en brood te verdienen. En juist bruiloftsdichten werden vaak tegen betaling geleverd in die tijd. Helaas lijkt me de tekst inhoudelijk niet veel op te leveren, maar misschien is het ook eens de moeite waard Weyerman aan het werk te zien in zijn poëetensmidse. Ik laat de tekst volgen, getranslittereerd volgens het systeem VerkruysseGa naar eind2.. Het is, overigens, het ergste ‘klad’ van Weyerman dat mij tot nu toe onder ogen is gekomen. Misschien is het ook niet de volledige tekst. Wat de uijtgestrekte Wijsbegeerte ooit wist te ontvouwen
[- betreffende] Eere en Deugd,
Een opregte *Mee*
der boozen schimp, der vroomen Vreugd,
Vloeid uijt het Denkbeeld van de Vrouwen.
'opt geen' [-Wat ooiti] kleynooden, [-de ge], of gestarntens, Ertsen, bloemen,
Int schoon[-heijd*...*] vertoonen, kan de zachte kunne [-*.....*] roemen.
[-Een Tempel]
Een Vrouw voor als een Maagd, verstrekte een Tempel aan
Gods grooten ['z] Zoon, die op des Vaders last den Hemel
[-Vere] Verliet, [- *..*] het Vijfhoeks Stargewemel
begaf, om langs die Maagd [-*...*] op 's Weerelds laage baan,
Tot 's Menschdoms Heijl zich aan het Schepsel te vertoenen,
En daar langs 's Satans wraak en [-'s M] onzen val te onttroonen.
Ook kan dit ondermaansch gesticht
Zelfs geen geschapenheen, hoe hooglyk ook verheeven,
den Weerga van de Vrouw ons geeven.
Een kleyne Weereld, die [-dit] ‘voor’ groot gevaart niet zwicht.
Haja! [-*...........]
die Zegen was den Man alleen beschooren,
[-gelijk] Tot een kanneeldrop, om [-den bittere] ‘het bitter van’ de Jeugd
des Leevens, tegens heug[-en] en heug
Te zoeten, en daar langs het Sterflyk te behooren.
Zijt dan gerust, Heer bruijdegom;
[-Gij] ‘En’ Jongvrouw Bruijd, te voorspellen het zal
U nooit berouwen,
De Deugd aan het Verdienst zo loflijk te vertrouwen.
[-Wie fiks den Eijgen*..............*]
Wie dus berekend, feijl nooijt in het Slot der Som.
[-*..................................*]
[-*........*]
[-*.......*]
God onzer Vaderen, wil deezen Echt bekroonen,
Met eene Zegening van wel gemaakte
Zoone,
En schoone dochters; en vooral, dat nooit dees Trouw,
[-G] beschaduwd zy door Twist, of deerlyk Naberouw.
Eijnde.
|