se Hermes (A'dam 1722, 2 dln.) Ontleeder der Gebreken (A'dam 1724, 2 dln.), Echo des werelds (A'dam 1726, 2 dln.), Persiaansche Zydewever (A'dam), Beweegredenen van Moses Marcus tot 't verlaten des Joodschen Godsdienst (A'dam,) Vrolyke Tugtheer (A'dam 1730), Doorzigtige Heremyt (Hage 1730), Maagdenburgsche Alchimist (Utr. 1733.)
Behalve de drie laatste items, waarvan er twee bovenaan rechts op een pagina afgedrukt werden en daarom misschien niet bij na te noemen accolade betrokken konden worden (was voor het derde item op voorgaande pagina onderaan die accolade te kort?), zijn alle andere items in margine geaccoladeerd; vertikaal bijgedrukt staat: ‘in 14 zeer fraje egale france banden’. Het ‘14’ korrespondeert met de 14 delen die alle items behalve de twee laatstgenoemde vertegenwoordigen. Het is een indicatie voor de waardering die de tijdgenoot voor deze JCW-teksten gehad moet hebben. Een opmerking van die aard komt in deze zeer rijke catalogus slechts sporadisch voor. Een zeer enkele keer krijgt een latijnse editie de vermelding ‘uni forma comp. exemp. nitidissima’, bij Vondel valt de opmerking ‘weergaloos Ex.’, terwijl dezélfde kwalificatie slechts voorkomt bij de Historien, Mengelwerken, Brieven e.d. van Hooft (no's 211-215). Het work van JCW behoorde dus tot het fraaiste bezit uit de duizenden banden bevattende boekenverzameling van Dierkens: Cats b.v. (no's 1633-1637) moet het maar doen met de mededeling ‘in 5 france banden’. Het is mijns inziens, daar het JCW-werk wel meer in dit type banden aangetroffen kan worden, strijdig met de in secundaire literatuur zoveel voorkomende opvatting, dat tijdgenoten JCW aanzagen als randverschijnsel en iets verachtelijks.
Dit schijnt mij ook uit de verkoopsprijs van deze groep werken tot uitdrukking te komen. De gehele groep - tien teksten dus - ging in één keer voor f 35,- van de hand. Ik heb het niet nagerekend, maar het is zeker niet minder dan de nieuwwaarde bij verschijnen. Andere teksten van de betreffende twee pagina's, zoals De la Rue's Geletterd Zeeland mét zijn Staatkundig en heldhaftig Zeeland, en Van Manders Schilderboeck - een editie uit l604! - gaan resp. voor f 2:l0: - en 18 st. van de hand!
De gehele groep bevindt zich in de catalogusafdeling ‘Nederduitsche Godtsgeleerde, Historien, Reisbeschryvingen, Poëten en andere Mengelwerken, in Quarto’. Bínnen deze JCW-groep heeft de inventarisator - of is de volgorde die der opbouw van Dierkens' bibliotheek? De opvatting verandert er niet door - kennelijk geen onderscheid gemaakt tussen JCW's historie werken, tijdschriften, een toneelstuk, en werken over/tegen Moses Marcus en Syberg. De tien auteurs voorafgaand aan JCW zijn: Virgilius in proza door Vondel, Van Belle, Van der Goes, De la Ruë, Aysma (Ryk der Goden), C. de Bye (Gulden Cabinet der Schilderkost), Van Mander. Geen klein bier dus, om met onze zuiderburen te spreken. De tien items volgend ná de JCW-groep zijn: Waereld vol Gekken-nesten anders genaamd 't Dwergen-toneel (een werk lat men naar onze begrippen bij JCW-satire kan laten aansluiten), Renversement de la Morale Chretienne (een werk dat f 10:15 opbracht!), Ripa's Iconologia, en dan: Doudyns' Haegse Mercurius (10 stuivers), Esopus in Europa van JCW's tegenvoeter Romeyn de Hooghe (11 stuivers), Burmans Redevoering voor de Comedien (f 2, -), Kuenens Instellingen [...] der Vrye Metselaars (4 st.), de Courier de la Paix par le Coeur (11 st.), De Coeur's Vreedecouriers (5 st.) en het Omstandig Verhaal van de nooit gehoorde Diefstallen van de Goude Tafel (19 st.; het werk is mij niet bekend).
Een hoogst boeiende mélange, maar wat valt er uit af te leiden? De werken voorafgaand aan de JCW-groep zijn van zwaar kaliber. Maar de volgende? Het schilderkunstig element (Ripa) blijft gehandhaafd. Voor de rest? Satirische, of satirisch-politieke tijdschriften, een snufje vrijmetselarij, een scheutje antichristendom, een wolkje kriminele belangstelling alles voorzover ik die daar genoemde teksten ken. Maar nogmaals: in grote lijnen is het, toen nóch nu, onbelangrijk werk waartussen deze JCW-teksten functionneren. En met betrekking tot de JCW-groep betekent het dus ook een hogere waardering van de tijdgenoot voor zijn tijdschriften, toneel, pamflettoire biografieën, dan wijzelf wel eens veronderstellen.
Opvallend is dat JCW's tijdschriften staan wáár ze staan, in de buurt waarvan dus ook Doudyns Haegse Mercurius en Romeyn de Hooghe's Esopus in Europa voorkwamen. Immers, vanaf no. 1378 - zij het bij de de octavo-afdeling! - worden een groot aantal tijdschriften verkocht, maar niet één van JCW. Dáár komen tijdschriften van Steele voor; ook Van Effens Hollandsche Spectator en Misanthrope; de Examinator van Van Ranouw; de Patriot of Hollandsche Zedemeester uit 1743; en vele meer. Natuurlijk, zij staan daar wegens het andere formaat; maar is dat formaat in het geval Doudyns/Weyerman dan misschien ook iets meer dan formaat - daardoor een ander genre? Beschouwde men JCW's tijdschriften als niet tot deze groep behorend? Werd daarnaast zijn oeuvre gevoeld als behoren tot een eenheid, die ook zijn Levensbeschryving der Schilders etc. omvatte? Tegen dit laatste pleit het voorkomen van groep 3 elders, waar toch ook JCW nominatim als auteur genoemd wordt. Als het verschil in formaat (vgl. advertentjes) als zo belangrijk ervaren word, moet het oeuvre van JCW en Doedyns door de tijdgenoot - wellicht vormgeving gepaard gaande aan andere inhoud? - als anders dan dat van de spectatorschrijvers ervaren zijn.