| |
| |
| |
Kroniek
Cyriel Buysse oktober 2005 - september 2006
We kunnen deze kroniek openen met enkele elementen die vorig jaar al waren aangekondigd. De ontdekking van de fraaie kleine uitgave van ‘Les grenouilles’ leverde ons een contact op met de Franse uitgeverij Finitude in Bordeaux, én de belofte dat er nog meer kon komen. Deze belofte werd intussen ingelost: op 17 november verschijnt bij dezelfde uitgeverij een deeltje met de vijf verhalen die door Buysse in 1895 en 1896 oorspronkelijk in het Frans zijn geschreven. De bundel zal de titel dragen van één van de verhalen: Les mauviettes en wordt voorafgegaan door een korte, situerende inleiding van uw kroniekschrijfster. Het gaat om de drie verhalen die in het Gentse tijdschrift Le Réveil zijn verschenen: ‘Le cheval’, ‘Le baptême’ en ‘Le garde’, respectievelijk opgedragen aan Camille Lemonnier, aan de schilder Émile Claus en aan Maurice Maeterlinck, samen met ‘Les grenouilles’ en ‘Les mauviettes’, die respectievelijk in de Parijse bladen La revue blanche en Le magazine international werden gepubliceerd. Ze zijn alle vijf in 1899 in het Nederlands opgenomen in Buysses eerste volwaardige verhalenbundel, Uit Vlaanderen en zijn natuurlijk ook terug te vinden in het Verzameld werk (deel 4).
Eveneens aangekondigd was de publicatie van de studie van de dames Indra van Sprundel en Marleen Smeyers, die voor hun afstudeerwerk aan de Universiteit Antwerpen een elektronische archiefeditie bezorgden van Cyriel Buysses Het gezin Van Paemel. Deze scriptie werd bekroond met de CTB-prijs voor Teksteditie van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. De lezing waarin beide auteurs het tot stand komen van het bekende stuk onderzochten aan de hand van alle kladversies en aanzetten in de notitieboekjes, is nu gedrukt in de bundel Denken op papier. Tekstgenetische studies, red. Dirk van Hulle en Yves T'Sjoen, Antwerpen 2006 (AMVC-Publicaties nr. 8), p. 100-122 onder de titel ‘Cyriel recycleert. Een genetisch onderzoek naar de leden van Buysses Gezin’. De dames Smeyers en Van Sprundel bestudeerden in hun scriptie vooral het schrijfproces. In het artikel voegen ze nog iets
| |
| |
aan hun onderzoek toe: ‘Aan de hand van eerste schetsen voor Het gezin Van Paemel (1902), het eerste manuscript en een aantal realia uit en rondom Buysses leven, kan de vermoedelijke oorsprong van de Van Paemels achterhaald worden. Voor elk van de personages zijn er één of meer archetypes, door de auteur aan hun literaire, biografische of landelijke context onttrokken en vervolgens samengevoegd tot één van Vlaanderens bekendste boerenfamilies.’ De schrijfsters gebruikten bij hun reconstructie twee invalshoeken. Enerzijds hebben ze de oorsprong en de evolutie van de vrouwelijke personages onderzocht, ‘en de persoonlijke ervaringen die Buysse daarbij motiveerden.’ Anderzijds brengen ze de mannelijke personages voornamelijk in verband met gelijkaardige personages in twee al even beroemde theaterteksten: Op hoop van zegen van Herman Heijermans en Die Weber van Gerhart Hauptmann. In de eerste schetsen van het drama, die zoals bekend in het Frans in een notitieboekje van begin 201 zijn vastgelegd, gaf Buysse een overzicht van de ‘Situations et Types’ die hij zou uitwerken. Hij omschreef het stuk toen nog als ‘Mon drame Paysan’. Het is een zeer boeiende en zorgvuldige studie over wat terecht wordt beschouwd als één van de belangrijkste toneelteksten in onze literatuur. Een kanttekening evenwel: te betreuren valt dat de dames bij het citeren uit de tekst in een dergelijke studie gebruik maken van de niet-wetenschappelijke editie in de D.A.P. Reinaert-uitgaven (1967) en dit terwijl de oorspronkelijke toneelbrochure uit 1902 bewaard is en wij beschikken over een uitgave die nog tijdens Buysses leven is verschenen (in Vier toneelstukken, 1930). Ook deel 6 van de Verzameld werk-editie, met een overzicht van Buysses toneel (en een vermelding van het voor dit onderzoek zeer
informatieve notitieboekje) in de Inleiding (zie aldaar p. XXXVI), blijft onvermeld. In een editie die zich als wetenschappelijk aandient (en als zodanig dan ook nog eens wordt bekroond met de CTB-prijs van de Academie) zou dit niet mogen kunnen.
Een andere ‘vervolgvermelding’ voor deze kroniek is de verfilming van de novelle ‘Lente’ door Peter de Kemel. De film heeft nu de definitieve titel Ten huize Goetgebuer gekregen en gaat op 19 oktober in première in Deinze. De binnenopnames waren rond in maart, de buitenopnames, in de directe omgeving van het kasteel van Ooidonk en op andere locaties in de Leiestreek, namen nog de hele zomer in beslag. Beide, binnen- zowel als buitenopnames, leverden schitterende beelden op die voor het grote publiek zullen te bekijken zijn als
| |
| |
de film in feuilletonvorm op de televisie wordt uitgezonden. In De Gentenaar van 7 maart 2006 verscheen een interview van Chris Thienpondt met regisseur Peter de Kernel, die eerder al verschillende romans van Buysse voor volkstoneel heeft bewerkt. Over deze verfilming zegt hij: ‘het is geen traditionele Buysse, geen Gezin van Paemel. De prent is mild en speels, een humoristische ode aan Vlaanderen anno 1920.’ Een geestige film wordt het, dat alleszins; in de omschrijving door de regisseur zelf: ‘amusant beeldmateriaal’.
We hebben voor deze kroniek ook nog een vrij uitgebreide rubriek nieuwe, hier nog niet aangekondigde publicaties. In de bijdrage van Yvan de Maesschalck, ‘Omtrent De leeuw van Vlaenderen. Enkele kanttekeningen’, verschenen in het decembernummer 2005 (jg. 18, nr. 4, p. 259-273) van Tiecelijn, een tijdschrift voor de Reinaert-studie en dus een plek waar men dit niet zo meteen zou verwachten, komt Buysse met enige uitvoerigheid ter sprake. Auteur Yvan de Maesschalck, die eerder al interessante bijdragen schreef voor deze Mededelingen, besteedt hier aandacht aan de nadrukkelijke aanwezigheid van de leeuw in de westerse moderne literatuur(studie) en wijst daarbij vanzelfsprekend op de rol van Consciences ‘nationale epos’ De leeuw van Vlaenderen (1838) bij het tot stand komen van de Vlaamse identiteit. Maar ook Buysse wordt aan de orde gesteld, met name met zijn bij het grote publiek iets minder bekende roman 'n Leeuw van Vlaanderen, verschenen in 1900. Hierin, zo wordt door De Maesschalck overtuigend aangetoond, kunnen duidelijke verbanden worden aangewezen met het boek van Conscience. Zo is er het feit dat de hoofdpersonages ‘ongeveer dezelfde naam’ dragen (‘de historische Robert keert hier terug als de fictionele Robert’), maar ook is het zo dat het ‘in beide boeken [gaat] om de strijd voor Vlaanderen, voor het vaderland tegen een bepaalde verdrukker’ (p. 266). Nog een andere parallel, die door Yvan de Maesschalck ‘met de nodige omzichtigheid’ wordt genoemd, is ‘de autobiografische inslag van beider geschriften’, een aspect dat overigens vroeger al werd uitgewerkt in een bijdrage van Piet Couttenier in onze Mededelingen (IX, 1993).
Het zal wel toeval zijn, maar het verdient hier toch even vermeld te worden. Buysses roman 'n Leeuw van Vlaanderen' wordt ook door de Gentse historica Gita Deneckere genoemd in haar studie 1900. België op het breukvlak van twee eeuwen (Tielt, Lannoo, 2005), p. 37.
| |
| |
Zij haalt de passage aan waarin Buysse de socialistische voorman Jan Kappuyns aan het woord laat op een meeting en verwijst naar het ‘biefstukkensocialisme’ van Edward Anseele ‘en de prioriteit die deze Gentse socialistische voorman toekent aan materiële welvaart boven culturele verheffing’ (‘Veur 't ugenblik 'n zein 't gien romans noch gien verzen die we moeten hên, moar buufstikken’).
Een aangename verrassing was het verschijnen van de bundel De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen, samengesteld door de bekende Nederlandse auteur Joost Zwagerman (Amsterdam, Prometheus, 2005). Van Buysse werden voor deze omvangrijke selectie (meer dan 1500 pagina's) maar liefst twee verhalen opgenomen: ‘De kikkers’ (uit de bundel Van arme mensen, 1901) - jawel: hetzelfde verhaal dat vorig jaar dat door de Franse uitgeverij Finitude al voor een herdruk werd uitverkoren en hier juist boven al wordt vermeld - en ‘Irène en de treurmars’ (door Zwagerman overgenomen uit Verzameld werk, deel 5, oorspronkelijk verschenen in de bundel Kerels, 1927). Geen slechte keuze is dat: het laatste verhaal was de favoriet van de Nederlandse dichter Jacques Bloem. Aan deze imposante bloemlezing werd in de pers vrij veel aandacht besteed. In De morgen verscheen op 25 oktober 2005 (in de extra boekenbeursbijlage) een uitgebreid interview door Marnix Verplancke met de samensteller. Zwagerman had de opdracht gekregen zich te verdiepen in de positie van het korte verhaal in de Verenigde Staten en beklaagde zich erover dat eenzelfde aandacht voor het genre in de Nederlanden ontbreekt. Hij kreeg prompt de opdracht van Prometheus-uitgever Mai Spijkers om nu maar eens een bloemlezing te maken en te bewijzen dat ook in het Nederlands knappe korte verhalen zijn geschreven die dus ten onrechte stiefmoederlijk werden behandeld. Het resultaat is overtuigend.
Zwagerman heeft weliswaar twee verhalen van Buysse geselecteerd maar uit het interview blijkt dat dit voor hem niet zo eenvoudig of evident was: ‘Als Noord-Nederlander was het voor mij echt werk om Cyriel Buysse te lezen. Bij hem merk je hoe drastisch de taal de voorbije eeuw veranderd is en hoeveel sterker dat in Vlaanderen het geval is dan in Nederland. Wij moeten ons minder in bochten wringen om Emants te lezen, terwijl zelfs iemand als Johan Daisne, die toch veel recenter schreef, toch ook alweer verouderd aanvoelt.’ Vervolgens geeft Zwagerman nog wat meer voorbeelden van het ‘uit elkaar groeien’ van de twee literaturen. Opmerkelijk is wel dat hij vanuit zijn
| |
| |
invalshoek van het Amerikaanse korte verhaal heel nieuwe waarderende geluiden laat horen. Zo vraagt hij zich af ‘hoe men over een jaar of dertig, veertig Louis Paul Boon zal zien’ en waardeert hij de minder bekende Rita Demeester om wat hij noemt een ‘prettig soort verwantschap met Raymond Carver’. Wat Zwagerman opviel is dat ‘Vlamingen veel meer van wild en feestelijk houden. Alle zintuigen naar het burleske staan open, zoals bij Gust Gils, Lanoye of Berckmans’. Laatstgenoemde is volgens hem een zeer onderschatte schrijver, die in Amerika een grote concurrent zou zijn van Charles Bokowski. Inderdaad: 't is maar hoe je 't bekijkt: wat Vlaams is wild is. Dat is althans de perceptie van Zwagerman, die constateert dat die ‘wildheid’ wel in Vlaanderen en niet in Nederland voorkomt. ‘Dat wilde is heel Vlaams’ is ook de titel van het interview.
Tussendoor signaleren we nog enkele minder geïnspireerde of inspirerende vermeldingen van Buysse. In de biografie van Jan van Nijlen door Stefan van den Bossche (Tielt, Lannoo - Amsterdam, Atlas, 2005) wordt Buysse op meerdere bladzijden genoemd. Het gaat telkens om passages waarin hij wordt opgevoerd als redacteur van Groot Nederland en als medewerker aan diverse tijdschriften. Op die manier komt de niet onbelangrijke positie van Buysse in het literaire landschap toch duidelijk naar voren. Nieuwe gegevens zijn echter niet meteen te vinden in deze context.
Nieuw is wel de herdruk van Zomerleven, een fors boek dat werd uitgegeven door de Nederlandse uitgever Atlas (Amsterdam 2006) met een nawoord van Joris van Parys. Ook dit boek stelt ons, net als de herdruk van Tantes bij dezelfde uitgever vorig jaar (en bij veel eerdere gelegenheden), voor een onoplosbaar raadsel rond de receptie van Buysse vandaag. We hebben het probleem - de tegenstelling tussen de houding van uitgevers en boekhandelaren enerzijds en de vraag van het publiek anderzijds - hier eerder al besproken. Wijzelf registreren bij lezers die ons contacteren een duidelijk aanwezige behoefte aan meer beschikbare drukken en herdrukken (er is zelfs een herhaalde vraag om het Verzameld werk opnieuw op de markt te brengen, zoals hieronder meteen nog zal worden bevestigd), maar als er dan zo'n herdruk komt, wordt er nauwelijks op ingetekend door de boekhandel. In de kroniek van Benno Bernard in de Standaard der letteren van 5 mei 2006 konden we het volgende lezen:
| |
| |
Sommigen zullen me niet geloven, maar ik heb Vlaanderen hartelijk lief, het beste van Vlaanderen althans. Het probleem is dat Vlaanderen daar zelf niet van houdt. Als de Amsterdamse uitgeverij (niet toevallig de mijne) Tantes van Cyriel Buysse herdrukt, verkoopt zij aan alle Vlaamse boekhandels samen nog geen vijftig exemplaren. De boeken van Buysse spelen zich tegen het achterdoek van een straatarm Vlaanderen af. Maar dat is nu juist datgene waar het steenrijke Vlaanderen niet aan herinnerd wil worden.
De verklaring van Benno Barnard lijkt me niet toereikend, maar ik kan er geen andere en betere bedenken: het blijft een raadsel. Dezelfde klacht wordt opnieuw verwoord door Stefan Brijs in het net verschenen septembernummer van het tijdschrift Revolver (nr. 131, jg. 33/2) dat volledig aan Raymond Brulez is gewijd (de redactie van Revolver doet inderdaad veel om de ‘klassiekers’ in eer te houden). In zijn bijdrage ‘Brulez lezen’ noteerde Brijs op donderdag 11 mei 2006:
Vorig jaar ondernam mijn uitgever, volhardend in het opvoeden van de Vlaamse lezer, een nieuwe poging door Cyriel Buysses Tantes te publiceren in de prestigieuze Atlas-reeks ‘De twintigste eeuw’, waarin eerder werk van onder meer Graham Greene, Joseph Roth, Pirandello en Italo Calvino verschenen was. Cyriel Buysse verdient dat, zei mijn uitgever, hij was een van jullie grootsten. In de Vlaamse kranten en tijdschriften verscheen tot vandaag slechts één stuk over Buysses boek en vele boekhandelaren kochten het niet eens in. Niet alleen de lezer moet dus worden opgevoed!
Met de herdruk van het mooie, poëtische dagboek Zomerleven is het helaas niet anders: ook hier een opvallend gebrek aan belangstelling, in eerste instantie bij de boekhandelaren. Die houden niet echt van klassieken, want die moeten ze op hun rekken houden (en zo heb ik toch nog een mogelijke verklaring bedacht voor de ‘lauwe intekening’). Wel heeft de herdruk van Zomerleven een paar reacties gekregen in de pers, zelfs één heel negatieve: in zijn rubriek ‘Reputaties’ in het weekblad Vrij Nederland, waarin Gerrit Komrij wekelijks doet wat hij niet laten kan, namelijk ‘een literaire reputatie tegen het licht’ houden, heeft hij op 26 augustus het zomerdagboek op de korrel genomen, een hele bladzijde gevuld met suggesties van wat er allemaal had kunnen gebeuren maar juist niet gebeurt in dit boek, en zich ‘verwonderd over zoveel niks’. Men kan zich troosten met de idee dat negatieve aandacht ook aandacht is. Maar gelukkig doet ook
| |
| |
het omgekeerde zich nog voor. In De Standaard der Letteren van vrijdag 25 augustus (één dag voor de publicatie van Komrij's vuurproef) schreef Toon Horsten over ‘Lachende wolkjes’ en hij haalde ‘de oude Vlaamse tijger Cyriel Buysse’ erbij, met diens Zomerleven: ‘een boek over het weer en de natuur’. Zijn oordeel vormt een mooi tegengewicht voor dat van Komrij: ‘Het is inderdaad een heel bijzonder boek van een groot schrijver, die nog al te vaak wordt afgedaan als een Vlaams antwoord op Zola. Meestal door mensen die zijn boeken niet lezen.’ Dag na dag beschrijft Buysse wat hij ziet vanuit zijn werkkamer of tijdens zijn wandelingen, in die zomer van 1913, en dit, zo stelt Horsten, ‘[m]et minder persoonlijke ontboezemingen dan bij Gevers [die in het voorafgaande werd opgevoerd met “een boek over het weer”], maar even alert en gretig naar de natuur en haar verschijningsvormen, vrijwel altijd in bewondering voor en verwondering over het schouwspel dat hem dagelijks geboden wordt.’ Cyriel Buysse over het slechte weer, stond die dag op de voorpagina van de Standaard der letteren. Er zijn blijkbaar lezers die het wél kunnen appreciëren, als ze de moeite willen nemen om het te ontdekken. Maar verder: inderdaad, weinig reacties.
Toch blijkt uit deze kroniek altijd weer dat de naam - en sommige werken - van Cyriel Buysse tot het collectieve geheugen behoren en zelfs dat er lezers zijn die uit dat geheugen iets heel onverwachts opdiepen. Zo viel in de boekenbeursbijlage van het weekblad Knack, verschenen op 26 oktober 2005 een ‘Top 50’ van Knack te ontdekken, met de beste verhalen uit Vlaanderen en Nederland, bedoeld als begeleiding van een recensie van de hierboven genoemde bloemlezing van Zwagerman. Als nummer 7 in deze top 50 duikt waarachtig Buysses verhaal ‘Dukske’ op (weliswaar met een foutieve datering), met deze wervende tekst als waardering: ‘Magistraal verhaal over een hond die zich voor de laatste keer nog eens kan laten gaan. Kortom, breek uit de sleur van je leven, voor het te laat is.’ Een nogal vreemde interpretatie van het verhaal, lijkt ons dit. De lezers die echt willen weten waar het over gaat kunnen het vinden in deel 4 van het Verzameld werk en in de bundel Uit Vlaanderen (1899).
Nog een tegengewicht voor alle Komrij's van deze wereld vormt ook het uitgebreide opiniestuk dat Harold Polis liet afdrukken in De morgen van 24 mei 2006 onder de titel en ondertitel ‘Den odemebiel van Cyriel Buysse. Elke taal heeft een geheugen, maar het Vlaams is de vergeetachtigheid zeer genegen’. Polis gaat in op het ‘nieuwe’ taalbe- | |
| |
wustzijn van de Vlamingen vandaag, die vinden dat vreemdelingen die hier over de vloer komen, hun taal moeten leren; en wie geen Vlaams spreekt, moet oprotten. ‘De kaarten lagen ooit anders,’ schrijft Polis, wat hij aantoont met een verwijzing naar Buysse. We citeren uitvoerig:
Cyriel Buysse was de eerste moderne literator die de taal van de kleine Vlaming met succes registreerde. Zijn dialogen tussen boeren en pachters liepen in het dialect. Beschrijven deed Buysse echter in het gekuist Vlaams: ‘Alfons glimlachte en schudde sussend zijn hoofd. 't Es azeu, d'r es weer eentsjen op wig bij heur en 't es zeker doardeure da z'n beetse zemelachtig es', fluisterde hij.’ Voor Buysse werkte die oplossing perfect. Tegelijkertijd stelde hij met die onvermijdelijke tweeslachtigheid de norm voor al wie na hem kwam. Een Vlaamse schrijver moet niet alleen een onderwerp en een stijl verzinnen, maar ook een taal. De generatie van Buysse moest ook letterlijk een taal kiezen: Frans of Nederlands. En meestal had die keuze ook een politieke dimensie. Het is een klein wonder dat er te midden van al dat ontvoogdend geweld nog goeie boeken werden geschreven, zoals het schitterende Het leven van Rozeke van Dalen (1905).
Verder stelt Polis dat zeker het tweede hoofdstuk van Rozeke van Dalen (waaraan het citaat in het citaat hierboven is ontleend) bij het beste hoort wat er ooit in het Vlaams is verschenen en gaat dan ook nog verder op Buysses taalgebruik in. Maar de ‘combinatie dialect en boerenverhalen speelde niet in zijn voordeel’, meent hij. Vandaag is in ieder geval de status van het in Vlaanderen gesproken Nederlands veranderd.
Hoe dan ook, zelfs al wekt de reputatie van een klassieker bij sommigen de behoefte op om die faam onderuit te halen, Buysse blijft een referentiepunt voor velen; velen gaan op zoek naar sporen van de auteur en velen waken over zijn nalatenschap. Wij noemen hier nog een paar voorbeelden van hoe zorgvuldig met deze nalatenschap wordt omgegaan. We kunnen bijvoorbeeld signaleren dat Nicole Verschoore onlangs foto's uit het archief van de familie Verschoore (erfgenamen van Cyriel Buysses broer Arthur) cadeau heeft gedaan aan het Liberaal Archief in Gent (te bekijken op www.liberaalarchief.be/Iconografie/Foto's). Een bericht hierover, met een goed gedocumenteerde voorstelling van Buysse door Daniël Vanacker, is te vinden in het tijdschrift (maandblad) van het Liberaal Vlaams
| |
| |
Verbond, dat een beetje misleidend (vanwege de politiek andere associaties) Volksbelang heet (jg. 126, nr. 9, november 2005). Anderen zorgen voor het Molentje waarover in deze kroniek al meermaals bericht werd. Volgens de laatste gegevens zou de bestemming van de molen nu het Molenmuseum van Jabbeke zijn (bericht van cultuurschepen Francesco Melis van Sint-Martens-Latem/Deurle, ons overgemaakt door Eddy Vaernewijck - waarvoor dank). Nog anderen gaan dan weer op zoek naar Buysse-drukken in antiquariaten. Er is veel vraag naar de delen van het Verzameld werk. Nu blijkt dat er delen zijn opgedoken bij Antiquariaat Toonen, gelegen in de Kloosterstraat in Antwerpen. Een gouden tip waarvoor we An Lamoen mogen danken (die meldt dat haar vondst volgde ‘op ettelijke jaren zoeken’).
De grootste kanshebbers onder al deze zoekers zijn de internetzoekers. De meeste antiquariaten bieden wat ze in voorraad hebben tegenwoordig op het internet aan, zodat het volstaat om de naam Cyriel Buysse in te tikken om een schat aan informatie te vinden, waaronder ook aanbiedingen van antiquariaten.
We geven hier nog wat tips, die we zelf aangereikt hebben gekregen. Johan Boelaert wees ons dat op de Amerikaanse website Project Gutenberg, dat gratis boeken aanbiedt op het net: www.gutenberg.org. Hierop zijn ook al een paar werken van Buysse gepubliceerd: C'était ainsi... (de Franse vertaling van Zoals het was...), en verder, allemaal in het Nederlands: de twee delen van Rozeke van Dalen, de novelle Lente, de Oorlogsvisioenen en Plus-Que-Parfait. Recent werd hieraan nog het vroege verhaal ‘Broeder en zuster’ toegevoegd. Wie deze keuze maakt en hoe die wordt doorgegeven is voor mij een raadsel. In dit Gutenberg-project, zo meldt ons Johan Boelaert verder, kunnen teksten worden ingediend die na 1923 zijn gepubliceerd. Er bestaat ook een Europees pendant van het project (http://pge.rastko.net/), waarvoor dus andere regels gelden (de rechten zijn hier vrij zeventig jaar na het overlijden van de auteur; voor Buysse is dat dus sinds 2002), maar de werking daarvan blijkt een tijdlang stil te hebben gelegen. Wordt ongetwijfeld vervolgd, menen we, mét en dankzij Johan Boelaert. Nog een andere tip die ons (onrechtstreeks) bereikte (en het blijkt een gouden tip te zijn) is dat op de website van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag enkele kranten digitaal kunnen worden geraadpleegd en dat het zeer de moeite loont om de naam Cyriel Buysse in te tikken. Uitgebreid suc- | |
| |
ces gegarandeerd en vooral, zoals meestal bij dit soort zoektochten: veel werk aan de winkel om nuttige informatie van rommel te onderscheiden. Maar het loont de moeite:
http://kranten.kb.nl/index2.html.
We ronden deze kroniek af met nog enkele meer ‘traditionele’ nieuwsberichtjes. Klassiek en nooit te versmaden is de herneming van de voorstelling van Och, hiere god toch, gespeeld door Jo Decaluwe in het Gentse theater Tinnenpot (we vonden een aankondiging voor 14 juli 2006); daar wordt ook de voorstelling van Typen hernomen in oktober (4, 11, 18 en 25) en in november (8, 15 22, 29), telkens om 20u; altijd weer een aanrader voor mensen die dit nog niet gezien zouden hebben. Info en reserveren 09 225 18 60 of tinnenpot@pandora.be of www.tinnenpot.be. U vindt er de humor van de bijna zeventigjarige Cyriel Buysse, die milder geworden is en met sociaal gevoel en nostalgische vertedering ‘mensen’ portretteert, aldus de advertentietekst. We vonden ook nog een bericht in Het laatste nieuws van 21.10.2005 over de Koninklijke Toneelkring ‘De Ware Vrienden’ in Denderwindeke, die in december uitpakken met een voorstelling van En waar de sterre bleef stille staan van Felix Timmermans (regie Paul Cieters) en melden dat ze eerder al een opvoering hebben verzorgd van Het gezin van Paemel. Meer gegevens hierover zijn ons niet bekend. We konden op een affiche, bijna versmacht onder het gewicht van de verkiezingscampagne, ook nog de aankondiging zien van een opvoering van Het gezin Van Paemel, gespeeld door Theater Strobos in een regie van Pieter de Kock. Tijdstip en locatie: Cultureel Centrum Evergem-Stroming-Sleidinge, op 3, 4, 9, 10 en 11 november 2006 om 20u, op 5 november om 15u.
Leuk was ook een mededeling in de rubriek ‘egosociologie’ in De morgen van 5 oktober 2005 dat ouders uit lagere sociale klassen hun kinderen andere namen geven dan ouders uit hogere klassen. Dat wisten we al. Maar de in Keulen werkzame naamkundige Ann Marynissen deed een onderzoek naar welke namen mensen nu mooi vinden. We noteerden hierbij: ‘Hogeropgeleiden geven hun kinderen tegenwoordig graag namen uit de literatuur, zoals Cyriel, naar de Vlaamse schrijver Cyriel Buysse. Zijn foto - met kale kop - stond erbij om het te illustreren.
| |
| |
Ten slotte, last but not least, vermelden we hier graag nog dat de Heemkundige Kring Het Land van Nevele een schitterende reizende tentoonstelling heeft samengesteld over Cyriel Buysse. Het initiatief werd ruim gesteund (door de Gemeente Nevele, de Vlaamse Gemeenschap, de Provincie Oost-Vlaanderen en het Cyriel Buysse Genootschap) maar het resultaat mag gezien worden: het literaire en biografische materiaal wordt op een zeer aantrekkelijke manier gevisualiseerd. Met gelukwensen aan Nele van Uytsel en aan de hele ploeg vormgevers en technici, die ‘Mijnheer Cyriel’ op die manier tot leven brachten. De tentoonstelling is, zoals gezegd, gemonteerd als reizende tentoonstelling met gemakkelijk verplaatsbare panelen. Ze is nu een tournee begonnen in verschillende bibliotheken in Oost-Vlaanderen en gaat een lange carrière tegemoet.
A.M.M.
| |
| |
Het leven, niets dan het leven door Joris van Parys.
Ontwerp van Lies van Gasse voor het stofomslag van de biografie die in augustus-september 2007 verschijnt bij uitgeverij Houtekiet (Antwerpen).
|
|