Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 21
(2005)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
‘Ons onontkoombaar lot’
| |
[pagina 166]
| |
wijl gij en heel uw rotte plaag van bedorven smaak lang dood zult zijn.’ Ook nadat Buysse in 1903 redacteur was geworden van het maandblad Groot Nederland, bleven de flaminganten hem verketteren. In de jaarboeken van het Davidsfonds werd de vrijzinnige liberaal onveranderlijk gebrandmerkt als de vuilschrijver bij uitstek, de Vlamingenhater die zijn volk afschildert als ‘een samen-raapsel van ontuchtigaards, boosdoeners, onnoozelen en sukkelaars.’ - ‘Gelukkiglijk worden Buysse's werken door ons volk niet gelezen’, schreef De Vlaamsche Strijd. Dat is de achtergrond van de moedeloze brief die Buysse in het najaar van 1908 stuurde in antwoord op een uitnodiging van Baekelmans voor een lezing: ‘Totnogtoe heb ik alleen voor mijn eigen genoegen geschreven, maar dat genot raakt wel langzamerhand op.’ Voor Baekelmans vormde die brief de aanleiding om begin 1909 in Hostes liberale Vlaamsche Gazet van Brussel nog eens uit te halen naar de kritiek die Buysse bleef negeren en denigreren: ‘Het is voorwaar bedroevend in ons arm land, waar sommige provinciegrootheden alle officieele onderscheidingen te beurt vallen en rederijkers haast op populariteit mogen bogen, dat er menig waarachtig kunstenaar, en Buysse is wel de eenige niet, door onverschilligheid of moedwil, onbekend en miskend blijft. [...] Doch Buysse én door zijne persoonlijkheid, én door zijne arbeid heeft wel het meeste recht op erkenning.’ Hoe gevoelig Buysse was voor Baekelmans' poging om de verhoudingen recht te trekken valt op te maken uit het dankbriefje dat hij hem een dag na de publicatie van het artikel stuurde: ‘In deze dagen van rouw - ik heb pas mijn dierbare moeder verloren - was het mij een troost uw artikel over mij in de Vlaamsche Gazet, te ontvangen. Ja, sinds meer dan 20 jaar ben ik aan 't werk, en bij mijn eigen volk (bij het gros, althans) zoo goed als onbekend. Dat schijnt ons onontkoombaar lot te zijn in 't intellectueel-achterlijk België.’ Wat dat laatste betekent had Baekelmans zelf al mogen ondervinden na zijn debuut Uit grauwe nevels (1901). Nooit zou hij vergeten hoe hij in Dietsche Warande & Belfort vanwege dit boekje - opgedragen ‘aan mijne goede ouders’ - werd aangepakt door de Limburgse pastoor August Cuppens: ‘Toont ons kleine lieden, sjouwers, matrozen en volksmeiskens, maar geeft er ons toch zulke niet te zien die wij moeten mijden als wij ze 's avonds op straat tegenkomen. Welk gedacht zou een deftige vreemdeling wel krijgen van ons, als hij boeken gelezen heeft gelijk dezen boek, gelijk Cyriel Buysse's voortbrengselen enz.?’ | |
[pagina 167]
| |
[pagina 168]
| |
Toen Cuppens' collega Hugo Verriest in 1910 op de Brusselse Wereldexpositie als vertegenwoordiger van de Vlaamse schrijvers de lof zong van Streuvels en de naam Buysse niet eens terloops vermeldde, vonden Baekelmans, Ary Delen, Victor de Meyere en Buysses Gentse vriend Gustaaf D'Hondt dat de maat vol was. Op hun initiatief werd in 1911 in Antwerpen een Buysse-huldiging georganiseerd die de facto de eerste grote demonstratie voor artistieke vrijheid in het vooroorlogse Vlaanderen was. Op de huldiging zelf kon Baekelmans er niet bij zijn omdat zijn zevenjarig dochtertje net een tweede operatie had moeten ondergaan. Buysse was in mei 1926 wel present op de viering van Baekelmans' zilveren schrijversjubileum. Hij leverde een opvallend warme persoonlijke hommage voor het gelegenheidsnummer van De Bibliotheekgids, maar ook van zijn kant bleef het niet bij woorden van waardering alleen. Door zijn bemiddeling raakte Baekelmans' toneelstuk De blauw Schuyte in 1924 gepubliceerd in Groot Nederland, en het is geen toeval dat de Franse vertaling van Dwaze tronies in 1927 verscheen in een door Buysses vriend Léon Bazalgette samengestelde collectie van de Parijse Editions Bieder. Baekelmans was overigens niet de enige Vlaamse auteur die dankzij Buysse toegang kreeg tot een buitenlands publiek. Op Buysses begrafenis in 1932 zou hij dat in zijn grafrede namens de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen dankbaar gedenken, en hij herhaalt het aan het slot van zijn biografie-bibliografie van Buysse in het jaarboek van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde voor 1944 ‘Waar het hem mogelijk was, heeft hij jongere en oudere collega's geholpen om hun werk te plaatsen, in tijdschriften te doen opnemen, te doen vertalen.’ Baekelmans' duurzaamste Verdienste is het Museum van de Vlaamsche Letterkunde, thans AMVC-Letterenhuis, waarvan hij als stadsbibliothecaris in Antwerpen van 1933 tot 1945 de eerste conservator was. In dit veertigste jaar na zijn overlijden is het passend dat hij door het Cyriel Buysse Genootschap wordt herdacht als de man die in de eerste helft van de 20ste eeuw de meest actieve pleitbezorger van Buysses werk in Vlaanderen was. De achttien brieven en briefkaarten (1908-1929) van Buysse aan Baekelmans en de drie briefjes (1908-1926) van Baekelmans aan Buysse die in het Letterenhuis berusten worden hierna gepubliceerd met de vriendelijke toestemming van Baekelmans' kleinzoon Jan Peeters. |
|