Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 18
(2002)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||
De zakelijke verankering van Cyriel Buysse in Nevele
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||
andere, artistieke weg ingeslagen, wat de zo al gespannen verhouding met de strenge vader uiteraard extra moeilijk heeft gemaakt. Ook in het werk van de schrijver zijn tal van sporen te vinden van de fabriek, waarbij hij steeds op enigerlei wijze betrokken is geweest, hoewel hij zijn vader nadrukkelijk niet wenste op te volgen. De laatste twintig jaar van zijn leven is hij ironischerwijze zelfs medebeheerder geweest, zodat hij er ook inkomsten van genoot. Cyriel Buysse, de oudste zoon in het gezin Louis Buysse-Pauline Loveling, was dus voorbestemd om zakenman te worden. Vader Louis was aanvankelijk schoenmaker, maar op de huwelijksakte van 1858 wordt hij al ‘fabrikant van ameldonk’ (van het Franse ‘amidon’, stijfsel) genoemd. Zijn werkzaamheden als stijfselfabrikant had vader Louis Buysse gestart in 1856; 1856 is dus de begindatum van het familiebedrijf, dat inderdaad in 1956 uitgebreid zijn honderdste verjaardag heeft gevierd. Het bedrijf was oorspronkelijk gelegen in de St.-Jansstraat; het verhuisde in 1862 naar een groter perceel aan de overkant in dezelfde straat, waarbij vader Buysse machtiging vroeg en kreeg om ook een cichoreibranderij en -drogerij op te richten. In 1865 - Cyriel was dan zes jaar oud - verhuisden familie en bedrijf naar de Tieltstraat, nu Cyriel Buyssestraat genoemd, waarna de fabriek verschillende fasen van uitbreiding, verbouwingen en mechanisering heeft gekend. In 1872 is de fabriek al uitgegroeid tot een toonaangevend bedrijf, schrijft Antoine Janssens. Vader Louis Buysse was inmiddels de gemeentepolitiek ingestapt. Hij werd liberaal gemeenteraadslid in 1869 en schepen in 1870. Een paar jaar later, in 1878, vinden we ook zoon Cyriel terug op de gemeente, maar dan wel als kantoorklerk. Cyriel bleef bediende bij de burgerlijke stand tot december 1884. Na de verkiezingsnederlaag van de liberalen zowel op het nationale vlak als tijdens de gemeenteraadsverkiezingen kreeg Nevele vanaf begin 1885 opnieuw een homogeen katholiek bestuur, met als burgemeester Leonce Mulle de Terschueren. Het nieuwe gemeentebestuur werd door de schalkse jonge Cyriel gehekeld in vijf hilarische, satirische verslagen, die anoniem werden verspreid. Vader Buysse vond ze - volgens een later getuigenis van Cyriel zelf - aanvankelijk zeer geestig, tot hem ter ore kwam dat zijn zoon de auteur was. Toen was de pret voorbij. Het is wellicht slechts één van de vele conflicten die er zijn geweest tussen de zoon en de autoritaire vader, maar het is wel tekenend voor het feit dat zoon Cyriel strenger werd beoordeeld dan anderen en op weinig | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||
waardering kon rekenen. Literaire en artistieke ambities waren voor de vader uit den boze: men kon er geen geld mee verdienen, meende hij. Maar het onheil was algauw geschied: Cyriel debuteerde officieel (zij het nog anoniem geïntroduceerd) in september 1885 in de Gentse liberale krant Het Volksbelang, met het verhaal ‘Het erfdeel van Onkel Baptiste’, hierbij gesteund door een aanbeveling van zijn tante Virginie Loveling, jongere zus van zijn moeder Pauline.Ga naar voetnoot(2) Toch had vader Buysse kordate pogingen ondernomen om zijn zoon tot zakenman op te leiden. Toen Cyriel op zestienjarige leeftijd zijn middelbare studies aan het Gentse atheneum voortijdig had afgebroken (hij werd van school gehaald omdat zijn resultaten zo slecht waren) werd hij, helemaal tegen zijn zin, tewerkgesteld in de fabriek ‘met de arbeiders, gelijk de arbeiders’, zoals hij heeft getuigd in een latere brief aan Paul Wynants.Ga naar voetnoot(3) Het werk was geen sinecure, blijkt verder: ‘Vroeg opstaan, vóór 7 uur in de fabriek tot 12; en weer in de fabriek of op 't bureau van 1 tot 7. Ik leerde er al de verschillende vakken. Ik kan een stoommachine drijven, lijn- en raapkoeken maken, graan malen, zaad en haver cylindreeren. Ik kan ook cichorei-wortels droogen: de zwaarste en meest uitputtende arbeid dien ik ken - Ik werd physiek heel sterk.’ Dat zoon Cyriel moest werken ‘met de arbeiders, gelijk de arbeiders’ is allerminst overdreven: hij heeft het lot van de arbeider in zijn vaders fabriek lijfelijk ondergaan en direct getuigend beschreven in ‘Een levensdroom’, een verhaal waarop ik zo meteen terugkom. Ook de uren kloppen. Bij Antoine Janssens lezen we (p. 91): ‘De werktijd in de fabriek begon voor de Eerste Wereldoorlog 's morgens vroeg van 6 uur tot 12 uur en 's namiddags van 13 uur tot 19 uur. Dus 12 uur daags, min een uur eettijd. Later werd dit nog 10 uur per dag’. Cyriel kende dus nog een regime van ten minste 11 uur werken per dag. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||
Over het loon van de werklui schrijft Janssens verder: ‘Een pas aangeworven werkman verdiende vóór 1913 10 centiem per dag. Eens volleerd bedroeg de vergoeding 70 à 80 centiem tot 1 frank per dag [...] De betaling gebeurde om de twee weken. Bij iedere betaling kreeg elke werknemer een pak cichorei.’ Of Cyriel op dezelfde manier betaald werd en zijn pak cichorei kreeg weten wij niet. Wel mogen we veronderstellen dat hij gezwoegd heeft.Ga naar voetnoot(4) Lees maar de bladzijden uit ‘Een levensdroom’ waarin Buysse beschrijft hoe een arbeider met zijn zoon in de vroege ochtend de herkenbare fabriek - hier als mijnheer Stevens' ‘grote betendrogerij’ - binnentreden ‘door een reusachtige wagenpoort, hoog als de ingang van een kathedraal’, en via het ‘snijkot’ waar de hakmolen staat en waar de voorraad bieten klaar ligt, naar de drooghaard (de eest of de ast) gaan. Het werk wordt zo beschreven: De werklieden, met hun achten, stonden gerangschikt op korte afstand van elkaar, op één rij, in de richting van de lengte der droogplaats. Door een krachtige duw van de beide handen drukten zij hun brede schop in de dikke laag gehakte beten, en, met een wrong der lendenen, begeleid door een stoot van de rechterknie, hieven zij uit de laag een overstromend schopvol op, keerden het om. En regelmatig, met een vlugge, gelijkmatige, gecadanseerde beweging, gingen zij zo voort, tot aan het uiteinde van de droogplaats. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||
andere gevel, smakten er opnieuw, met wilde graagte, een slok verse, frisse lucht in. En zo gaat het nog even verder; de mannen voltooien binnen de twee uren een volledige cyclus van beten hakken en keren, zo de hele dag door. Het is een bladzijde die ik graag even naast een passage uit de bekende novelle ‘Leven en dood in den ast’ van Stijn Streuvels wil leggen, uit de bundel Werkmensen (1926). Buysses ‘Een levensdroom’ werd opgenomen in Uit Vlaanderen (1899) en werd dus meer dan 25 jaar eerder geschreven. Beiden beschrijven hetzelfde, maar hebben duidelijk een andere visie op het arbeidsproces en op de mens die het uitvoert. Bij Streuvels, die vooral de nadruk legt op de kleinheid en de nietigheid van de mens, wordt het gelijkmatig zich herhalende ritueel van het werk beschreven, waaraan hij beschouwingen vastknoopt over de eindeloze herhaling der dingen: Zonder toeven of verpoozen, ononderbroken, gehaast, vordert het werk in eenbaarlijk herhalen derzelfde beweging, het een door 't ander in gang gehouden, voortgestuwd, zonder zicht- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||
baar doel of uitkomst, oneindig, streng en onmeedoogend gelijk de wanhopig gispende regen, 't lijfelijk blazen van den wind, de onafzienbare grauwheid der wolkenvracht die loodzwaar over de wereld weegt. Aan 't derve gelaat van den dag is de gang der uren niet te onderscheiden, - alle dagen der week zijn eender van uitzicht, vervuld met 't zelfde weerkeerend werk.Ga naar voetnoot(5) Streuvels beklemtoont dus de uitzichtloosheid van dit werkende leven, het ‘herhalen en herdoen’, het ‘arbeiden ten ondomme’ dat zich in eeuwige cycli herhaalt zoals de sombere, dreigende en gispende natuur. De nietigheid van de mens en de zinloosheid van het leven worden bij Streuvels afgemeten aan de kosmos en aan de natuurelementen. In het verdere verloop van zijn verhaal laat Streuvels de arbeiders wegdommelen in een soort dagdroom. Buysse wijst op dezelfde gelijkmatige, gecadanseerde beweging van het werk, maar hij beklemtoont vooral het fysiek uitputtende van deze ruwe, slafelijke arbeid. Hij knoopt er geen veralgemenende filosofische beschouwingen aan vast over de zinloosheid van ‘het vullen van een vat zonder bodem’, maar tekent de mens regelrecht als een ‘lastdier’, hierbij zijn lot direct aanklagend. Het is duidelijk dat de sociale bewogenheid van Buysse, zijn betrokkenheid bij het lot van de arme, uitgebuite arbeider, indien niet is geïnspireerd door eigen ervaring, dan toch in ieder geval is ontstaan door directe waarneming. Buysse was inderdaad geen theoreticus, maar een gevoelsmens die in Nevele, in de fabriek, naast de kleine man had gestaan. Een andere fase van het werk in de cichoreifabriek, het helse lossen en laden van de bieten, heeft Buysse beschreven in het verhaal ‘Grueten Broos’, dat grotere bekendheid heeft gekregen dan ‘Een levensdroom’ omdat het werd verfilmd. Nog bekender wellicht is dat Buysse in zijn sterk autobiografische roman Zoals het was..., zij het dan met een iets grotere afstandelijkheid die gegroeid is in de loop van de jaren - de roman dateert van 1921 - een iets milder portret van het leven in de fabriek van zijn vader heeft opgehangen. De sfeer en de gedetailleerde beschrijvingen doen in ieder geval zeer | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||
authentiek aan; de autobiografie is er ook nauwelijks verhuld. De jonge Cyriel treedt er op als hoofdpersonage onder de naam Triphon, dat is inderdaaad de bijnaam waarmee zijn tantes Loveling hem in zijn jeugd bedachten, en ook de amoureuze perikelen waarin hij verwikkeld geraakt met de mooie, twintigjarige Siednie, de ‘schoonheid van de fabriek’ en de bloem van het ‘vrouwvolkskot’ zoals de afdeling heet waarin de vrouwen werden afgezonderd, worden met heel veel sympathie en inlevingsvermogen beschreven. De vaderfiguur heeft de niet mis te verstane naam meneer De Beule gekregen en ook de zachtere ‘madam’ De Beule vertoont onmiskenbare trekjes van moeder Pauline Loveling. In de roman wordt de ontluikende liefde tussen de directeurszoon en de arbeidster getekend tegen de achtergrond van het ontwakende sociale bewustzijn van de fabrieksarbeiders, met een verwijzing naar de werkstakingen in de grote stad, toen duizenden arbeiders op straat kwamen, met rode vlaggen en oproerige gezangen, waarin ze dreigend ‘Brood of Dood’ eisten. Buysse verwijst hier, zoals hij ook al in andere werken heeft gedaan, naar de sociale onrust van de winter 1885-1886 en de daaropvolgende ‘rode lente’ van 1886 in Gent, waarbij hij nogmaals een portret tekent van Anseele, de chef of aanvoerder der socialisten, die in het dorp van De Beules olieslagerij en graanmaalderij een ophefmakende openlucht-meeting komt houden. Ook in deze roman wordt het werk in de fabriek, dat klokslag zes in de ochtend begint, uitgebreid en zeer visueel in beeld gebracht, maar hier hebben de helse machines al hun tirannieke overmacht op de spierkracht doen gelden. De sfeer in de laatste uren van de dag wordt er beschreven als dof-zwaarmoedig (VW 3, p. 149), leeg en ijl, alsof alles ‘in 't onwezenlijke van een nachtmerrie gebeurde’. Maar bij deze latere Buysse is er nu ook heel wat ruimte voor een blik op de idyllische natuur. Of de beschreven idylle tussen Triphon en Sidonie honderd procent autobiografisch is, moet wellicht worden betwijfeld; maar vast staat wel dat het een dergelijke liefdesgeschiedenis is geweest die in de familie Buysse schandaal heeft verwekt. Ze werd door Buysses zus Alice later als ‘un écart amoureux’ omschreven en had als gevolg dat de jonge fabrikantenzoon - overigens op advies van zijn tante Virginie Loveling - door de furieuze vader naar Amerika werd gestuurd. ‘Voor zaken’, zoals het heette, en dat was ook gedeeltelijk | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||
waar. In september 1886 vertrok Cyriel Buysse naar New York, waarna hij doorreisde naar Detroit. In South Bend, Indiana, bezocht hij zijn geëmigreerde neef Eduard Buysse, zoon van Eugeen, jongere broer van zijn vader Louis BuysseGa naar voetnoot(6). Hij zou daarna nog drie keren naar de Verenigde Staten terugkeren, met de duidelijke bedoeling daar een filiale van de Nevelse cichoreifabriek in te planten. De poging is mislukt, ondanks de associatie met de Ledebergse zakenman Charles Haesaert en ondanks de morele steun van oom Augustin, grootindustrieel in Gent en jongere broer van vader Louis. Cyriel Buysses zakelijke carrière kwam tot een einde in maart 1893, toen hij terugkwam van een vierde en laatste reis naar Amerika. De Amerikaanse firma, die op haar briefpapier de opdrukken ‘Established 1870/The World Chicory Company/Belgium,/England,/America’ en ‘Haesaert & Buysse’ gebruikte, diende te worden geliquideerd.Ga naar voetnoot(7) Ook Buysses liefdesleven verliep zeer bewogen, met vele ups en downs. Een van die downs is wel een door vader Max Rooses afgewezen relatie met dochter Rosa Rooses, een affaire die Rosa Rooses in het begin van de jaren '90 heel mooie liefdesbrieven in de pen heeft gegeven en die ook een voorname rol heeft gespeeld in Buysses afwijzende houding tegenover sommige Vlaamsgezinden en tegenover het flamingantisme in het algemeen. Enkele Gentse flaminganten (onder wie zijn neef Paul Fredericq) hadden namelijk bij de vooraanstaande Antwerpse criticus zeer negatief gerapporteerd over de reputatie van de jonge Buysse. Zelf heeft Buysse zijn afwijzende houding tegenover het flamingantisme al na enkele jaren diep betreurd; hij heeft zich ook herhaaldelijk en in het openbaar in andere zin uitgesproken, maar zijn vroegere uitlatingen zijn hem blijven achtervolgen. Zijn liefdesleven kwam uiteindelijk in rustiger banen terecht toen Cyriel in 1896, dan al 37 jaar oud, trouwde met de gefortuneerde | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||
Haagse weduwe Nelly Tromp-Dyserinck. Vader Louis, die het jonge echtpaar alleen ging opzoeken in Den Haag, berichtte keurig in een in het Frans gestelde brief aan moeder Pauline dat alles in orde was gekomen. Hij voegde er nog, in het Nederlands en plots overschakelend naar een ander register, aan toe: ‘hij es mee zijn gat in de boter gevallen’.Ga naar voetnoot(8) Eind goed alles goed dus, bij het afsluiten van de Nevelse periode. De mislukte zakenman had inmiddels al zijn sporen verdiend in de literaire wereld en ging nu een ook door de vader geaccepteerde artistieke carrière tegemoet. Een zakenman is Buysse dus voor de buitenwereld zeker niet geworden. Maar toch, zijn verankering in de Nevelse zakenwereld en zijn pogingen om de familiezaak naar de Verenigde staten te exporteren, hebben duidelijke sporen nagelaten; ze hebben vooral vanaf 1913, als Cyriel medebeheerder werd van de fabriek, zo hun effect gehad. We keren even terug naar de geschiedenis van de fabriek. Toen vader Louis Buysse, die bekendheid had verworven als ‘keihard zakenman en fabrikant’Ga naar voetnoot(9) was overleden (31 maart 1901) werd de onderneming verder beheerd door zijn vrouw Pauline Loveling, die stierf op 11 februari 1909. Daarna werd Cyriels zus Alice aangesteld als beheerder van de cichoreifabriek Buysse-Loveling, een taak die vanaf 1913 werd verdeeld in een NV-structuur. Toen Alice in 1936 op rust ging werd baron René Buysse, zoon van Cyriel, de erfgenaam. Hij overleed in september 1969, waarna zijn echtgenote, Maddy Buysse, nog de afgevaardigd beheerder bleef tot 1971, toen de fabriek werd gesloten en verkocht. Door een gelukkig toeval is het fiscaal dossier van de firma bewaard gebleven vanaf 1913, toen in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad van 2 februari 1913 de stichtingsakte of statuten dd. 17 januari 1913 van de ‘Ets. L. Buysse-Loveling, Société anonyme à Nevele’ werden gepubliceerd. Stichtende leden waren de erfgenamen Cyriel, Arthur en Alice, hun respectievelijke echtgenotes en echtgenoot (Nelly Dyserinck, Augusta Beaucarne en Edmond De | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||
Keyser) en Paul Verschoore, bankier te Kortrijk en schoonzoon van Arthur Buysse (hij was getrouwd met diens enige dochter Madeleine). Ze waren dus met z'n zevenen, toen het vereiste minimum om een NV te stichten. De totale oppervlakte van de in de NV ingebrachte onroerende goederen bedroeg meer dan 4,5 hectaren, waarbij de fabriek met bijbehorende maar ook een aantal werkmanswoningen in Nevele, en nog eens evenveel werkmanswoningen in Vosselare en Meigem. De drie kinderen Buysse, de hoofdaandeelhouders, kregen in ruil voor deze inbrengen een aanzienlijk aantal aandelen van 1.000 frs (de exacte cijfers in de hierna volgende nota van J. Hoeckman). Volgens de statuten (artikelen 11, 12 en 13) bestond de raad van bestuur uit drie bestuurders, waarvan één gedelegeerd bestuurder, die hun mandaat bekleedden voor een termijn van zes jaar. De eerste raad van bestuur bestond uit de drie kinderen Buysse. Edmond De Keyser, echtgenoot van Alice, werd aangesteld als commissaris. De jaarlijke winstverdeling (vastgelegd in artikel 39) was als volgt geregeld: 5% voor de wettelijke reserve (tot minimum 10% van het kapitaal), 5% voor een voorzieningsfonds, 5% voor de bestuurders en de commissaris (laatstgenoemde kreeg niet meer dan 1/3 van het tantième van een bestuurder). De rest, of 85%, ging aan alle aandelen. Alle bewaarde balansen laten aanzienlijke netto winsten zien. In de oorlogsjaren konden de balansen niet goedgekeurd worden omdat Cyriel en Arthur in Nederland verbleven. Maar ook de balans na de oorlog, over een periode van begin 1914 tot eind 1918, werd met winst afgesloten, ofschoon het patrimonium van de NV tijdens de oorlog zware schade had geleden; die werd pas geleidelijk hersteld en wettelijk teruggevorderd. Het bewaarde dossier laat duidelijk zien dat de cichoreifabriek Buysse-Loveling ook in deze NV-vorm een winstgevend bedrijf is geweest, waaruit ook zoon Cyriel reeds vanaf 1913 regelmatige inkomsten putte aan tantièmes en dividenden en, de laatste twee jaar van zijn leven, zelfs in de vorm van een wedde. Cyriel Buysse is dus, hoewel hij weigerde een zakenman te worden, op zijn vijfenvijftigste dan toch het zakenleven ingetuimeld; en hij zal het zich in deze vorm wellicht niet beklaagd hebben of er zich ongemakkelijk bij gevoeld hebben. Sterker nog, er zijn aanwijzingen genoeg dat Cyriel Buysse altijd een beetje zakenman is geweest, ondanks zijn aanvankelijke aversie voor de zaak en zijn manifest | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||
elders liggende ambities.Ga naar voetnoot(10) Een vrij duidelijke aanwijzing hiervoor is al de manier waarop Buysse onderhandelde met zijn uitgevers. In de brieven aan zijn in hoofdzaak Nederlandse uitgeversGa naar voetnoot(11) blijkt hij zich keihard op te stellen in het behartigen van zijn belangen - hoewel hij in deze zijn vriend Louis Couperus toch niet kon overtreffen: die was nog veeleisender. Buysse hield er ook een nauwkeurige boekhouding op na, zowel van zijn dagelijkse uitgaven als van de omzet van zijn literair werk. Er zijn notitieboekjes bewaard gebleven waarin valt na te gaan bijvoorbeeld wat hij uitgaf op reis, wat hij spendeerde aan benzine voor de auto en wat hij nog verschuldigd was aan zijn vrouw Nelly. In één van die notitieboekjes is een volledig en vrij nauwkeurig overzicht te vinden, jaar per jaar, van wat hij heeft ontvangen voor de publicatie van zijn verhalen en romans in tijdschriften en in boekvorm, met de opeenvolgende drukken.Ga naar voetnoot(12) Bij deze honoraria zijn ook de inkomsten van vertalingen ingeschreven, en de tantièmes die hij ontving van toneelopvoeringen. De honoraria werden bijgehouden vanaf 1900, maar daarvóór al zien we de jonge schrijver in hetzelfde boekje aan het werk bij het samenstellen van maar liefst vier bundels met tot dan nog onuitgegeven verhalen. Hij berekent bladzijden, schrapt en herschikt. Hij plant ook een toneelbewerking, in het Frans, van de novelle ‘De wraak van Permentier’ en van de roman Het recht van de sterkste. Maar het merkwaardigste in dat boekje, dat wellicht uit 1899 dateert, is dat er achteraan, van achteren naar voren dus, een aantal | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||
‘Maximes de ma vie’ in opgetekend zijn. En juist deze maximes, kernspreuken of grondstellingen, tonen ons een jonge Buysse die zich kordaat, doelbewust en wilskrachtig, ja, zelfs een beetje zakelijk in het leven wenste op te stellen. Elke uitspraak is op een afzonderlijke bladzijde geschreven, als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||
En ten slotte, het vorige een beetje relativerend:
|
|